Persoonlijkheidspsychologie
Hoorcollege 1 HOOFDSTUK 1
Persoonlijkheidspsychologie: het gaat over je persoonlijkheid en automatsch over psychologie van
verschillen tussen mensen.
Zes kennisdomeinen:
1. Trekkendomein (dispositonal) hoe verschillen mensen van elkaar? Dit domein verschilt
van de anderen domeinen, omdat individuen kunnen verschillen in hun eomtes, in hun
zelfbenadering, in hun psychologische geneigdheid en ook in hun intrapsychische
mechanismen. Het doel binnen dit domein is om de belangrijkste verschillen tussen mensen
te identifceren.
2. Biologische domein (biological) mensen zijn voornamelijk collectes van biologische
systemen en deze systemen zorgen voor de gebouwde blokken voor gedrag, emote en
gedachtes. Er zijn drie gebieden die onderzocht worden binnen dit domein:
- Genen
- Psychofsiologie: onderzoekers vaten in dit domein samen wat de kennis is over de basis
van personaliteitstermen van nerveus systeem functoneren.
- Evolutie
3. Intrapsychische domein (intrapsychic) dealt met mentale mechanismen van
persoonlijkheid die vaak opereren buiten wat voor jou veilig voelt. Buiten de comfort zone
komen.
4. Cogniteve-fenomenologische domein (cognitve-experimental) hoe je nadenkt, hoe je de
wereld ervaart. Een bepalgrijk element is het zelf en zelf-concept. Een ander aspect zijn de
doelen waarnaar we streven. Nog een ander aspect zijn onze emotes.
5. Sociaal-culturele domein (social and cultural) persoonlijkheid is niet iets wat in je hoofd
gebeurd, maar ontstaat door de sociale en culturele context. Op het level van individuele
verschillen binnen culturen, speelt personaliteit zichzelf uit in het sociale gebied. Gender is
een essenteel deel voor je identteit.
6. Aanpassingsdomein (adjustment) mate waarin je in staat bent je aan te passen aan
bijvoorbeeld de omgeving. Verwijst naar het feit dat persoonlijkheid een rol speelt in hoe we
het eb en vloed van gebeurtenissen in ons dag-tot-dag leven kopiëren, adapteren en
aanpassen.
Stress: is een aanpassing aan de omgeving. De draagkracht is minder dan de draaglast.
Gedrag: zijn alle reactes van een organisme met betrekking tot de omgeving.
Persoonlijkheidspsychologie staat niet alleen op zich, maar heef implicates voor alle
toepassingsgebieden van de psychologie
- organisates en bedrijven
- school/onderwijs
- klinische psychologie (gewone persoonlijkheidstrekken, persoonlijkheidspathologie: appel
met een bijzonder steeltje.)
- sociale psychologie
- neuro/biopsychologie
Persoonlijkheidspsychologie:
, - Is een bruggenbouwer: je moet van heel veel dingen iets weten om
persoonlijkheidspsychologie te kunnen doen (denk aan biologie).
- Aanwezig in het dagelijks leven denk bijv. aan wat schoenen over iemand zegt.
- Is het tegenovergestelde van de algemene psychologie (bijv. sociale psychologie, functeleer).
3 niveau’s van persoonlijkheidsanalyse (we hebben allemaal dezelfde bouwstenen maar we hebben
allemaal een andere variate):
1. Mensen zijn zoals iedereen (Human nature level):
we herkennen bijvoorbeeld allemaal de emote jaloezie (foto van 3 kindjes waarbij
één jaloers is).
we vinden het bijv. ifjn om geaccepteerd te worden, om geknufeld te worden.
2. Mensen zijn zoals sommige anderen (Individual/group diferences)
We kennen allemaal de emote angst, maar sommigen zijn angstger dan anderen.
Individuele verschillen zijn manieren waarop elk persoon als een ander persoon is.
Groepsverschillen betekent dat mensen in een groep misschien wel dezelfde
persoonlijkheids gewoonten, en deze gewoontes maken de groep van mensen
anders van andere groepen.
3. Mensen zijn zoals niemand anders (individual Uniqueness level)
Denk bijvoorbeeld aan Gordon, daar is er maar één van.
Nomothetsch: statstsche vergelijkingen van individuen of groepen. Is het
identifceren van universele menselijke karakteristeken en dimensies van individuele
of groepsverschillen.
Idiografsch: kijkt naar één bepaald product of persoon. Probeert generale principes
te observeren die manifesteren in een individueel leven over de tjd.
Individuele versus collectieve benadering van persoonlijkheid:
- Nomothetsch:
Formuleer principes die in het algemeen voor iedereen kunnen gelden.
Zeggen ons niks over het individu.
- Idiograifsch:
Focus op het individu door individuele gevallen te bestuderen.
Zegt niks over wat algemeen geldt voor iedereen.
Verklaren van verschillen:
- Proximale verklaringen (dichtbij):
Factoren die in de tjd min of meer samengaan met te verklaren verschillen (hier en
nu verklaringen).
- Distale verklaringen (ver weg):
Factoren die verderaf liggen in de tjd (uit eigen levensgeschiedenis of die eigen
levensgeschiedenis overstjgen).
Persoonlijkheid: persoonlijkheid refereert naar langdurige patronen van gedachten, gevoelens,
motvate en gedrag die in verschillende situates worden geuit:
- Het is stabiel over tjd.
- Het is consistent over situates.
,Dit zegt bijvoorbeeld: dat iemand die graag praat dit doet over een langere tjd en niet alleen op
maandag en dit doet in verschillende situates. Maar dat betekent dat iedereen hier in de collegezaal
niet veel praat en de mensen buiten de collegezaal wel?
Defnitie van persoonlijkheid:
Persoonlijkheid is een verzameling van psychologische kenmerken (of trekken) en psychologische
mechanismen die een individu typeren, die op een relatef duurzame manier georganiseerd zijn, en
die de interacte van een persoon met en diens aanpassing aan zijn omgeving beïnvloedt.
…Persoonlijkheid is een verzameling van psychologische kenmerken…
- Hoeveel trekken zijn er en hoe hangen ze met elkaar samen?
- Welke zijn meest belangrijk?
- Hoe komen ze tot stand en waar komen ze vandaan?
- Wat hangt samen met, en zijn de gevolgen van het hebben van een trek?
Ieder individu ieder gedrag kan ontstaan door je verschillende persoonlijkheidstrekken. Het zelfde
waarneembare gedrag wat een persoon laat zien, heef niet maar één oorsprong. Bij de ene is er een
andere oorsprong dan bij iemand anders.
…Persoonlijkheid is een verzameling van psychologische mechanismen…
- Informateverwerkingsstrategieën: Input Beslissingsregel Output
(hoe verwerken we de informate die tot ons komt)
- Extraversie vs. Introversie: introverte mensen zien de wereld anders dan extraverte mensen.
Iedereen let op iets anders. Denk aan het inlopen van de kroeg… de ene zegt ja dit lijkt me
gezellig en de ander zegt nee dit lijkt me niks maar je kunt niet benoemen waarom of wat je
hebt gezien.
…Persoonlijkheid is hetgeen die een individu typeert…
- Het gaat om eigenschappen waarop mensen van elkaar verschillen.
- Persoonlijkheid is iets wat een persoon met zich meedraagt over de tjd en van situate tot
situate.
…Persoonlijkheid is op een relatiee duurzame manier georganiseerd…
- Geen willekeurige set trekken en mechanismen.
- Op coherente wijze aan elkaar gelinkt.
- Consistent over tjd en situates.
…Persoonlijkheid zorgt voor de interactie van persoon met omgeving…
- We leven niet in vacuüm, maar in een sociale context.
- Perceptie: hoe we zien.
- Selectie: de manier waarop we bepaalde situates toestaan, hoe we onze vrienden bijv.
kiezen.
- Evocatie: de reactes die we opwekken in anderen.
- Manipulatie: de manieren waarop we anderen beïnvloeden.
…Persoonlijkheid zorgt voor diens aanpassing…
, - Het behalen van doelen en het omgaan en aanpassen aan de dagelijkse taken, uitdagingen
en problemen.
- Gedrag wat dysfunctoneel lijkt, kan toch functoneel zijn.
…Persoonlijkheid ligt aan de omgeving…
- Sociale of fysieke omgeving daagt mensen uit tot “gepaste” reacte.
- Iemand kan daarin “slagen” of “falen”.
…Persoonlijkheid beïnvloed…
- Onze persoonlijkheid bepaalt ten dele: hoe we ons gedragen, hoe we ons voelen, hoe we
over onszelf denken, hoe we over anderen denken en welke omgevingen we selecteren.
Personality traits = persoonlijkheidstrekken.
Doelen van persoonlijkheidspsychologie:
1. Waarop verschillen mensen?
Haarkleur, lengte, inkomen, woonplaats, …
Maar natuurlijk vooral op: interesses, nervositeit, agressie, openheid,
nieuwsgierigheid, beleefdheid, etc.
2. Waarom verschillen mensen?
Hoe zit een persoonlijkheid in elkaar?
Wat zijn de basiselementen?
Wat is een goede (persoonlijkheids)theorie? Criteria…
- Omvatendheid: je moet alles weten.
- Heuristsche waarde: het moet aansporen tot verder onderzoek.
- Predictes toelaten: je moet een theorie kunnen gebruiken om voorspellingen te kunnen
doen.
- Spaarzaamheid: theorie moet klein en kort zijn, maar wel alles omvaten. Het moet een
elegante cleane theorie zijn.
- Mogelijkheid tot integrate met andere theorieën: interdisciplinair.
Op dit moment is er niet echt een persoonlijkheidstheorie die aan al deze eisen voldoet.
Samenvatting hoorcollege 1:
Persoonlijkheidspsychologie houdt zich bezig met verschillen:
- Inter-individuele verschillen: tussen (groepen van) individuen.
- Intra-individuele verschillen: Binnen individuen.
- Inter-individuele verschillen in intra-individuele verschillen.
Persoonlijkheidspsychologie probeert deze verschillen in kaart te brengen en te verklaren.
,Hoorcollege 2 HOOFDSTUK 2
- Hoe kunnen we verschillen tussen mensen meten? Welke bronnen/ soorten gegevens
hebben we?
- Hoe kunnen we de kwaliteit van deze bronnen evalueren?
- Welke wetenschappelijke designs gebruikt men binnen de persoonlijkheidspsychologie?
Soorten gegevens:
1. S-data: selfreport data, jij mag vertellen hoe jij in elkaar steekt. Je rapporteert zelf hoe jij in
elkaar steekt.
Zelfrapportage: bijvoorbeeld een interview, of een vragenlijst (meest gebruikt).
De voordelen: je kent jezelf het beste, met een interview kijk je grondig dus je leert
een persoon goed kennen, met een vragenlijst kun je een grote steekproef houden
en er is weinig tjd voor nodig. Een vragenlijst is wel minder gedetailleerd dan een
interview. Voordeel is dat individuen zo kunnen rapporteren over hun gevoelens,
emotes, geloven, verlangens, en ervaringen.
Gestructureerd: zelfrapportage is gestructureerd. Denk aan een
zelfrapporteringsvragenlijst met adjecteven, je bent hierbij het een of het ander. Dit
is dus een NADEEL van zelfrapportage. Een oplossing hiervoor is een schaalscore
(Likert ratng scale). Dit is meer genuanceerd. Bij kinderen gebruik je een VAS (visual
animal scale): bijv. smileys.
Nadelen: afhankelijk van motvate, capaciteit van een persoon. Alexithymie, niet in
staat om gevoelens te benoemen, je voelt ze wel maar kunt ze niet benoemen.
Gebrek aan zelfenning.
Bias: sociale wenselijkheid, zelfrepresentate, geheugenbiassen.
2. O-data: observer data, data gegenereerd door observanten. Er wordt je niks gevraagd er
wordt alleen maar gekeken.
Hoe meer observatoren hoe betrouwbaarder vanwege de verschillende rollen die we
spelen.
360 graden benadering, zoveel mogelijk mensen gebruiken.
Wie observeert?
- Professionele observatoren: in lab of naturalistsche seeng. Bijv.
conficthantering in een gezin.
- Kennissen van target: kennis van target en ‘toegang tot’ bepaalde
info/gedrag. Context-afhankelijkheid van persoonlijkheid.
Maar introduceren van bias (bijv. hostele atribute). Agressieve mensen “zien” meer
agressie bij anderen. Je detecteert meer emote bij anderen waarover je zelf
beschikt.
Bij naturalistsche observate worden de gebeurtenissen die voorkomen in het
normale patroon van de partcipant zijn of haar leven gerapporteerd.
3. T-data: test data, we gebruiken psychologische testen in het lab bijvoorbeeld.
Verstoorde data, omdat je anders reageert in een situate in een lab dan dat je in het
dagelijks leven doet.
Het zijn gestandaardiseerde tests: je kijkt naar reactes op bepaalde stmuli.
Het is een Gedrag/Antwoord indicate van persoonlijkheid.
Verschillende bronnen:
, - Experimentele methodes: objectevere metngen door uitschakelen van
storende factoren: Causaliteit.
Nadelen hiervan zijn dat er een risico is voor faken (impression
management), ecologische validiteit en de invloed van de proefeider.
- Impliciete tests: je meet iets zonder dat de proefpersoon weet wat er
gemeten wordt.
bijv. de IAT (implicit associaton test). Is ontwikkeld in de jaren 90 door
Greenwald et al. reden: metng van aetudes vaak beïnvloed door sociale
wenselijkheid, zelfrepresentate, etc. ontwikkelen van metng die dit kan
omzeilen: de IAT.
Assumpte: onze ideeën ziten in associateve netwerken. Bijv. bij
vooroordeel. Bij het woord Nederlander denk je aan blank en goed, bij
buitenlander denk je gekleurd en slecht.
- Mechanistische registratieapparatuur: bijv. actometer. Belang van
herhaalde metngen: gemiddelde over dagen. Er is onderzoek gedaan bij
jongere kinderen naar het actviteitsniveau: sterke correspondente met
mening van observatoren/leerkrachten. Het is vrij van subjecteve bia en kan
in naturalistsche seeng.
maar het is geschikt voor maar weinig trekken.
- Fysiologische data: autonome zenuwstelsel (reguleert onbewust
plaatsvindende functes). Dus data door middel van het lichaam. Bijv. door
huidgeleiding bij geheimen. Bijv. Eyeblink startle refex: bij schrikken dan
knipper je met je ogen en adem je plots in (treedt sneller/heviger op in staat
van angst). Denk aan: Het verschil tussen psychopaten en controlegroep in
confrontate met angstaanjagende foto’s.
4. L-data: life data, we kijken naar hoe jullie leven. We gaan bijv. naar de gemeente en gaan alle
gegevens van mensen die gescheiden zijn opvragen.
Gegevens over het leven van individuen: bijv. opleiding, werk, burgerlijke stand,
ongevallen, internetgebruik.
S- en O-data gebruikt om deze te voorspellen.
Rijke, objecteve, levensechte data.
Maar persoonlijkheid is maar slecht 1 verklarende factor voor een stelling.
Maar er zijn veel nieuwe ontwikkelingen (Big Data)!
Complementariteit: je wilt ze allemaal combineren, maar vaak kiezen we een opte die uitvoerbaar
is. Alle soorten gegevens is moeilijk te combineren in de tjd, en andere dingen die je hebt. Je roeit
met de riemen die je hebt.
- Integratie: het is belang om de data met elkaar te combineren. Het belang van convergente
tussen soorten data: convergente laag tot gemiddeld, afhankelijk van trek.
- Lage convergente: bronnen vaten andere fenomenen/contexten. Een bepaalde bron heef
meetout.
- Aanpak: Triangulaton: wegmiddelen van speciifciteit van bron. Kijken naar aparte bronnen
en discrepante. Bijv. confict in het gezin.
,Evaluatie en kwaliteit:
- Betrouwbaarheid: gevoeligheid van een metng voor onbedoelde fuctuates of variates van
de meetresultaten (= meetouten) bij dezelfde proefpersoon. Het is over tjd, het is tussen
items van een zelfde test het is tussen onafhankelijke beoordelaars.
Interne consistentie: wordt meestal uitgedrukt met Cronbachs alpha
Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid: bijv. Cohen’s Kappa. Bij O-data.
Test-hertest betrouwbaarheid:
Maar er is gevaar van antwoordtendensen (S-data). Mesnen antwoorden op vragen/items los
van de inhoud.
- Validiteit: niet eenvoudig na te gaan, omdat te meten trek vaak niet observeerbaar is. Een
test kan nooit valide zijn als hij niet betrouwbaar is.
Verhouding betrouwbaarheid en validiteit: bij validiteit wil je graag op een dartbord
alle pijnen in de bulleseye hebben. Wanneer alle puntjes wel bij elkaar ziten maar
niet in het midden dan is de test wel betrouwbaar maar niet valide. Wanneer de
puntjes bij elkaar ziten en in het midden ziten dan is de test betrouwbaar en valide.
Verschillende soorten:
- Gezichtsvaliditeit: op het eerste gezicht ziet iets er goed/of slecht uit.
- Inhoudsvaliditeit: komen de essentële elementen van een bepaald
verschijnsel aan bod in de test? Afweging tussen breedte of omvang van de
schaal en interne consistente: zoeken naar evenwicht!
- Predictieve validiteit: kan de test een extern criterium voorspellen? Bijv. lijst
voor conscienteusheid/zorgvuldigheid.
- Convergente validiteit: of soortgenootvaliditeit. Correleert de test met
andere tests van dezelfde eigenschap? Of over verschillende soorten data:
actometer met observate. Waar moet een metng mee correleren?
- Discriminante validiteit: waar moet een metng niet mee correleren.
- Construct validiteit: test of dat metngen overeenkomen met wat gemeten
moet worden.
- Generaliseerbaarheid: de mate waarin metng valide blijf in diverse contexten.
Over verschillende groepen mensen
Over verschillende condites/situates
Onderzoeksdesigns van persoonlijkheid:
- Experimentele methoden: worden gebruikt om de causaliteit te bepalen dus uitzoeken hoe
een variabele een andere variabele beïnvloed. Twee dingen waarmee rekening moet worden
gehoudenvoor een goed experimenteel design zijn:
1. Manipulatie. Variabelen die invloed konden hebben op het experiment worden zo
uitgesloten.
2. Alle participanten moeten gelijk zijn aan elkaar op het begin van de studie. Random
toewijzing zorgt ervoor dat de groepen gelijk zijn verdeeld.
, - Correlationele studies: hierbij wordt een statstsche procedure gebruikt om te kijken of er
een relate is tussen twee variabelen.
Correlatie-coëfciënt: kan varieren tussen +1 en -1.
Correlates hoeven niet meteen causaal te zijn. twee redenen hiervoor zijn:
1. Probleem van richtng: we weten niet of dat A de oorzaak is van B, of dat B de
oorzaak is van A.
2. Probleem van de derde variabele: twee variabelen kunnen correleren met elkaar
doordat er een derde variabele is. De derde variabele zorgt voor de andere twee
variabelen.
- Gevalsstudies: onderzoekers zijn geïnteresseerd in het onderzoeken van iemands normale
leven.
Elk van de drie designs hebben zwakke en sterke punten of meer precieze of minder precieze vragen
waarop ze allemaal wel of niet goed op kunnen antwoorden.