- Samenvatting van de samenvatting van het boek -
Hoofdstuk 1: De sociologische imaginatie
Sociologie verwijst naar de systematische, sceptische en kritische studie naar het sociale.
Het is een vorm van bewustzijn en een manier van denken. De maatschappij leidt onze
gedachten en behoeften. We gedragen ons volgens sociale patronen en veel van ons
leven wordt gevormd en bepaald door factoren die buiten onze controle liggen. Emile
Durkheim zei zelfs dat er sociale krachten op zelfdoding van invloed zijn:
- Te veel integratie Altruïstisch zelfmoord (Zelfmoord terroristen)
- Te weinig integratie Egoïstisch zelfmoord (Protestanten, ongehuwde mensen)
- Te veel regulatie Fatalistisch zelfmoord (Zelfmoordsekte)
- Te weinig regulatie Anomisch zelfmoord (Toename zelfmoord na fnanciile crisis
London)
Peter Berger defnieerde het sociologische perspectief als de manier waarop we het
algemene in het specifek zien.
Voordelen van het sociologisch perspectief:
- Manier van denken, vorm van bewustzijn, die bestaande kennis over onszelf en anderen
uitdraagt
- Stelt ons in staat om na te denken over kansen en beperkingen die onze levens
karakteriseren
- Helpt om actieve deelnemers in de maatschappij te worden
- Stelt ons in staat om menselijke verschillen en menselijk lijden te erkennen en om
uitdagingen van het leven in een diverse wereld te confronteren
Nadelen van het sociologisch perspectief:
- Sociologie is een deel van de veranderende wereld, we bestuderen dus een bewegend
object
- Sociologen maken deel uit van wat ze bestuderen, het kan lastig worden om dan
afstand te nemen
- Sociologische kennis wordt een deel van de maatschappij: het werk is recursief
Montesquieu, Rousseau en Voltaire: sociologie als product van de Verlichting, in deze
periode werd de nadruk gelegd op de ideein van observatie, wetenschap, universalisme,
individualisme, vrijheid, tolerantie en uniformiteit van de menselijke aard.
Vroege sociale gedachten: flosofen en theologen legden de nadruk op het inbeelden van
de ideale maatschappij (Confucius, Plato en Aristoteles).
Grondleggers van de sociologie: Auguste Comte, Emile Durkheim, Ferdinand Toennies
Auguste Comte: voorstander van het positivisme, de maatschappij zou zich dan ook
gedragen volgens vastgelegde wetten, net zoals de fysieke wereld zich gedraagt volgens
bijvoorbeeld de wet van zwaartekracht.
Franse Revolutie (1789) + Industriele Revolutie (18e eeuw) + transformaties in 18e en 19e
eeuw = sociologie
4 veranderingen zijn van belang:
- Een nieuwe industriile economie: kapitalisme
- De groei van steden
- Politieke verandering: controle en democratie
- Het verlies van de Gemeinschaft: de verduistering van de gemeenschap
Reacties op de nieuwe sociale orde:
- Augustus Comte & Ferdinand Toennies: bang dat mensen ontworteld zouden raken
van eeuwenoude lokale gemeenschappen
,- Karl Marx: had weinig zorgen om het verlies van lokale tradities maar meer om het feit
dat de industriile technologie zijn welvaart in de handen van een klein groepje elite
legde, terwijl zoveel anderen leefden met honger en moeilijkheden
Sociologie als product van de Industriile Revolutie, maar het kwam al gauw in de
Cyberrevolutie = ontwikkeling van digitale technologiein en verspreiding van
informatietechnologiein.
,Hoofdstuk 2: Sociaal denken, globaal denken
4 sociologische perspectieven:
- Conflictperspectief, Karl Marx: er zijn altijd vormen van machtsverschillen (sociale
ongelijkheid, stratifcatie = gelaagdheid van de samenleving, macht en strijd), hoe
kunnen we ingrijpen in de samenleving.
Kritiek: minder objectieve wetenschap, op macroniveau, weinig aandacht gedeelde
normen en waarden en afhankelijkheden die eenheid genereren
- Structureel-functionalisme, Emile Durkheim: samenleving als afhankelijke delen
(instituten) die relatief stabiel gebaseerd zijn op geldende consensus wat moreel
wenselijk is; alle elementen in de samenleving hebben een functie (zelfs crimineel
gedrag, omdat we samen impliciet bevestigen wat we wel normaal gedrag vinden).
Sociale structuur, sociale functies en instituten. Comte = bedacht term sociologie,
Spencer = survival of the fttest, Parsons & Merton = dominant in de sociologie, daarna
weer conficttheorie belangrijk, Merton: manifeste, latente en disfuncties.
Kritiek: samenleving zijn niet altijd geordend en stabiel (vanuit confictperspectief),
benadering die geen vraagtekens zet bij hoe de wereld er nu uitziet, status quo wordt
bestendigd, macroniveau
- Interactionisme, Max Weber
- Symbolisch interactionisme: mensen zijn in continue interactie met elkaar en
geven de wereld op die manier vorm (taal, non-verbaal heeft allemaal een betekenis),
hoe mensen in interactie met elkaar via symbolische communicatie de wereld
vormgeven. Grondlegger: Max Weber (interpretatief individualisme), Mead, Blumer.
Sociale interactie in specifeke situaties/condities en betekenis gevende individuen. Pas in
interactie met anderen word jij een mens (Mead). Waarden, normen en
geloofsovertuigingen, hoe krijgen deze vorm, hoe ontstaan deze?
Kritiek: focus op microniveau minder aandacht voor de invloed van grotere structuren
(cultuur, klasse, etniciteit).
- Rational Choice: rationele keuze theorie: mensen maken altijd een keuze die
voor henzelf het beste uitkomt, die het meest oplevert en het minste kost. Manier van
denken zoals bij verlichting: samenleving organiseert zichzelf doordat mensen voor
zichzelf altijd de beste keuze maken, zo ontstaat de best mogelijke en rijkste en
welvarendste samenleving. Eigen belang! Irrationeel gevolgen: studenten die hier zitten
hebben gekozen voor studie psychologie voor vergroting baankansen (microniveau dus
rationeel), maar als elke middelbare school leerling dit doet dan is er toch weinig werk
over 5 jaar (macroniveau dus irrationeel). Mensen zijn calculerende individuen.
Kritiek: te modelmatig, te simplistisch en te ver van de werkelijkheid, mensen zijn niet in
alle situaties rationeel handelde individuen, voor wat hoort wat, maar hoe zit het met
altruïsme = zonder het idee van reciprociteit? Achteraf kan je het gedrag van mensen
rationeel interpreteren.
Historisch materialisme = gebaseerd op Marx, materieel verhoudingen zijn bepalend
voor de rest van de samenleving, dat is de hele geschiedenis al het geval. Welke
productiewijze een samenleving ook kent, elke ongelijkheid in die samenleving berust op
een andere vorm van dwang, deze dwang leidt tot strijd, en soms resulteert deze strijd in
de afschaffing van oude dwangmiddelen en het verdwijnen van oude mogelijkheden en
onder bepaalde omstandigheden tot d komst van gelijkheid. Arbeiders zijn altijd de pineut
vs. fabriekseigenaren. Steeds groter groeiende kloof tussen arbeiders en kapitalist.
Revisionistisch Historisch materialisme = positie van de persoon die de pineut is kan
worden verbeterd, je verdient nu meer dan dat je 10 jaar geleden verdiende, relatief
gezien blijft er een verschil tussen kapitalist en arbeider, maar je krijgt het wel beter. Dit
is vanwege scholingshypothese en de politieke rechten hypothese. Arbeiders krijgen het
in absolute zin beter maar de elite krijgt het ook steeds beter, groeiende kloof maar niet
zo extreem als bij het klassiek historisch materialisme.
Neoliberale model = kapitalisme, 3 eigenschappen:
- Eigendommen zijn privaat: individuen kunnen bijna alles bezitten (fabrieken, land)
- Persoonlijk voordeel als streven
, - Vrije competitie, consumentensoevereiniteit en markten: overheid moet zich niet
bemoeien met de economie
Eigenschappen van globalisatie:
- Verschuift de grenzen van economische transacties (banken, bedrijven steken zo
grenzen over)
- Breidt communicatie uit naar globale netwerken (niet meer denken in termen van
lokale plaatsen)
- Voorziet van een nieuwe, wijdverspreide globale cultuur (verspreiding van TV,
muziek, flms over de wereld)
- Ontwikkelt nieuwe vormen van internationale bepalingen (groei van nationale
instanties zoals het WHO, VN)
- Voorziet van een groter risicogevoel (Ulrich Beck: nieuwe soorten risico’s zijn
‘gemaakt’ en niet ‘natuurlijk’)
- Leidt tot de opkomst van ‘transnationale globale acteurs’ die ‘netwerken’
(mensen die zich bevinden in netwerken die niet gebonden zijn aan een vaststaande
gemeenschap, ze maken globaal lokaal)
Raewyn Connell: belang van hegemonische masculiniteit, sociologie is een product van
een westerse mannen