Toen ik elf was brak ik mijn spaarvarken en ging ik naar de hoeren kijken. Mijn varken is een
geverniste porseleinen spaarpot met een gleuf die het muntje wel erin laat maar niet eruit.
Mijn vader had hem uitgezocht, deze unieke spaarpot waar je alleen geld in kan doen, omdat
dat overeen komt met zijn opvatting van het leven: geld is gemaakt om te bewaken, niet om
uit te geven. Er zat tweehonderd franc in het binnenste van het varken, vier maandlonen. Op
een middag, voor het naar school gaan, zei mijn vader tegen mij: “Mozes, ik begrijp het
niet… Er mist geld. Voortaan schijf je in het keukenschrift alles wat je uitgeeft wanneer je
boodschappen doet.” Dan, alsof het nog niet genoeg is om me te laten uitschelden op school,
evenals thuis, de afwas, leren, koken, boodschappen doen, niet genoeg om alleen te leven in
een groot zwart, leeg liefdeloos appartement, om meer slaaf te zijn dan de zoon van een
advocaat zonder vrouw of relatie, moet ik ook nog doorgaan voor een dief! Omdat ik toch al
werd beschuldigd van stelen kon ik het net zo goed ook doen. Er zaten dus tweehonderd franc
in het spaarvarken, tweehonderd franc. Dat is de prijs van een meisje in de Rue de Paradis.
Het is de prijs om een man te worden. De eersten vroegen me om mijn i.d. kaart ondanks mijn
stem, ondanks mijn gewicht (ik ben groot als een zak uit de suikerfabriek), twijfelden ze eraan
dat ik zestien jaar was zoals ik beweerde. Ze hadden me steeds groter zien worden de
afgelopen jaren als ik langsliep, me vastklampend aan mijn groentenet.
Pg.6
Aan het eind van de straat op de stoep was er een nieuwelinge, ze was rond, mooi als een
schilderij. Ik toonde haar mijn geld. Zij lachte. “Je bent zestien jaar, jij?” “Jawel, sinds deze
maand.” Het word opgezet. Ik kon het nauwelijks geloven, ze was tweeëntwintig jaar, ze was
een oudje en ze was helemaal voor mij. Ze had me uitgelegd waar ik me kon wassen, waarna
we de liefde hadden bedreven. Natuurlijk wist ik dat al maar ik liet het me zeggen zodat ze
zich op haar gemak voelde omdat ik van haar stem hield, een beetje pruilerig, een beetje
bedroefd. Tenslotte viel ik bijna flauw. Op het eind streelde ze zacht mijn haren en zei: “je
moet terugkomen en me een cadeautje geven.” Het verpestte bijna mijn blijdschap: ik was het
cadeautje vergeten. Dit was het, ik was een man geworden. Ik was gedoopt tussen de dijen
van een vrouw. Ik kwam moeizaam op mijn voeten omdat mijn benen nog trilden, en de
ellende begon, ik was het beroemde cadeautje vergeten. Ik keerde terug naar het appartement,
stormde mijn kamer binnen, keek om me heen of ik iets kostbaars zag om te geven waarna ik
vliegensvlug terugging naar de Rue de Paradis. Het meisje stond nog op de stoep. Ik gaf haar
mijn pluche beer.
Het was rond dezelfde tijd dat ik mijnheer Ibrahim leerde kennen. Mijnheer Ibrahim was altijd
al oud geweest. In de herinneringen van iedereen in de blauwe straat en de Rue du Faaubourg-
Poisonnière had men altijd mijnheer Ibrahim in zijn kruidenierszaak gezien van acht uur ’s
ochtens tot middernacht, zittend te praten tussen zijn kassa en de producten, met één been op
de straat en één been onder de dozen. Een grijze bloes over een wit hemd, ivoorwitte tanden
onder een zandkleurige snor en groenbruine ogen, lichter dan zijn bruine huid, bevlekt door
wijsheid.
Pg.7
,Want mijnheer Ibrahim ging volgens ieders mening door voor een wijze man. Ongetwijfeld
omdat hij al minstens veertig jaar Arabier was in een joodse straat. Ongetwijfeld omdat hij
veel lachte en weinig sprak. Ongetwijfeld omdat hij leek te ontsnappen aan de drukte van de
gewone stervelingen, vooral de parijse stervelingen, noot van zijn plek komend, net een tak
die voortsproot uit de kruk taboeret nooit zijn waren opruimend voor zover iemand wist en
verdwijnend naar niemand weet waar tussen middernacht en acht uur ’s ochtens. Toch elke
dag deed ik boodschappen voor het eten. Ik kocht alleen blikgroenten. Dat ik ze elke dag
kocht was niet om ze vers te hebben, nee, maar omdat mijn vader me niet meer geld gaf dan
voor één dag, en omdat ze makkelijker klaar te maken waren. Toen ik begon te stelen van
mijn vader om hem te bestraffen dat hij mij had verdacht, begon ik ook te stelen van mijnheer
Ibrahim. Ik schaamde me een beetje, maar om me te verzetten tegen mijn schaamte dacht ik
op het moment van betalen heel sterk: Het was tenslotte maar een Arabier. Ik ben geen
Arabier, Momo, ik kom van de gouden maan. Ik verzamelde mijn aankopen en vertrok
onthutst uit de straat. Mijnheer Ibrahim hoorde me denken! Dus, als hij me hoorde denken
wist hij misschien ook dat ik hem belazerde. De volgende dag verborg ik geen enkel blik maar
vroeg ik hem: “Wat is de gouden maan?” Ik moet bekennen dat ik me de hele nacht mijnheer
Ibrahim had voorgesteld zittend op de punt van een gouden maan en sturend door een lucht
vol sterren. “Dat is een regio die loopt van Anatolië tot aan Perzië, Momo” De volgende dag
voegde ik hem tijdens het sorteren van mijn portemonnee toe: “Ik heet geen Momo, maar
Mozus.”
Pg.8
“Ik weet dat je Mozus heet, daarom noem ik je ook Momo, dat is minder indrukwekkend.” De
volgende dag vroeg ik terwijl ik mijn geld telde: ”Wat kan dat voor u betekenen? Mozes is
joods, niet Arabisch.” “Ik ben geen Arabier, Momo, ik ben een mazelman.” “Waarom zegt de
hele straat dan dat u Arabisch bent als u dat niet bent?” “Arabisch, Momo, betekend bij
kruideniers: open van 8 uur ’s ochtens tot middernacht en zelfs op zondag.” Zo verliep het
gesprek. één zin per dag. We hadden de tijd. Hij omdat hij oud was, ik omdat ik jong was. En
om de andere dag stal ik een blik groente. Ik denk dat we een jaar of twee over een enkel
gesprek hadden gedaan als we Brigitte Bardot niet hadden ontmoet. Grote drukte in de blauwe
straat. Het verkeer stond stil. De straat afgesloten. Men draaide een film. Alle sexen in blauw
straat. Vlinderstraat en Faaubourg-Poissonière waren allert. De vrouwen wilden zien of zij zo
mooi was als werd gezegd, de mannen dachten niet, zij spraken een taal die verborgen zat
achter hun gulp. Brigitte Bardot was er, de echt Brigitte Bardot. Ik, ik ging bij het raam zitten.
Ik keek naar haar en ze deed me denken aan de kat van de buren op de vierde verdieping, een
mooie kleine kat die graag op ’t balkon in de zon zat en niet leek te leven, te ademen, niet met
de ogen knipperde, behalve om bewondering uit te lokken. Bij nadere overweging ontdekte ik
ook dat ze waarlijk leek op de hoeren van de Rue Paradis, zonder me echt te realiseren dat in
feite het die hoeren waren die zich als Brigitte Bardot vermomden om klanten te trekken.
Tenslotte, als toppunt van ontzetting, ontdekte ik dat mijnheer Ibrahim was verdwenen van
zijn plaats in de deur. Voor het eerst in mijn bestaan tenminste, had hij zijn krukje verlaten.
Pg.9
, Na het kleine dier te hebben bekeken rekte Bardot zich uit voor de camera’s, terwijl ik dacht
aan de mooie blondine die mijn beer had, besloot ik af te dalen naar mijnheer Ibrahim en te
profiteren van zijn onoplettendheid door enkele blikken groente achterover te drukken.
Ellende! Hij was teruggekeerd achter zijn kassa. Zijn spottende ogen sloegen Bardot gade
vanachter de zeepjes en het keukengoed. Ik had hem nog nooit zo gezien. “Bent u getrouwd
mijnheer Ibrahim?” “Ja, natuurlijk ben ik getrouwd.” Hij was er nog niet aan gewend dat men
hem vragen stelde. Op dat moment daar had ik durven zweren dat mijnheer Ibrahim niet zo
oud was als iedereen dacht. “Mijnheer Ibrahim, stelt u zich voor dat u in een boot zit met u
vrouw en Brigitte Bardot. U boot zinkt. Wat doet u?” “Ik denk dat mijn kan zwemmen.” Ik
had nog nooit ogen zo zien lachen, ze lachten bijna hoorbaar die ogen, ze maakten een helse
herrie. Plotseling was er opschudding. Mijnheer Ibrahim werd voorzichtig, Brigitte Bardot
kwam de winkel binnen. “Goedendag mijnheer, heeft u ook water?” “Natuurlijk mejuffrouw.”
En toen gebeurde er iets ongelofelijks mijnheer Ibrahim zocht zelf een fles water op en bracht
die naar haar. “Bedankt mijnheer, wat ben ik u schuldig?” “Veertien francs mevrouw.”
Brigitte reageerde geschrokken. Ik ook. Een fles water was twee euro waard in die tijd, geen
veertien! “Ik wist niet dat water hier zo zeldzaam is.” “Het is niet het water dat zeldzaam is
mejuffrouw, het zijn de ware sterren.” Hij zei dit met veel charme, met zo’n onweerstaanbare
lach Dat Brigitte Bardot, lichtblozend, veertien franc betaalde en vertrok. Ze kwam niet meer
terug. “Nou zeg, u hebt lef mijnheer Ibrahim.”
Pg.10
“Nou, mijn kleine Momo, ik moet toch al die blikken terugverdienen die jij van me jat.” Op
die dag werden we vrienden. Het is waar dat toen ik daar vertrok ik al daarvoor mijn blikken
had laten verdwijnen, maar mijnheer Ibrahim liet me zweren: “Momo, als je moet blijven
stelen, kom dan bij mij spelen.” En in de dagen erna leende mijnheer Ibrahim me voldoende
trucs om mijn vader geld te ontfutselen zonder dat hij het merkte. Hem oud brood van de
vorige dag, of de dag daarvoor, voorzetten, steeds meer namaakkoffie toevoegen aan zijn
koffie, theezakjes hergebruiken, zijn gewoonlijke beaujolais mengen met wijn van drie franc
en als klapstuk, het idee, echt waar, dat wat mijnheer Ibrahim een expert maakte in de kunt
van het bedriegen van de wereld, het verwisselen van eenden paté door hondenvoer. Dankzij
de tussenkomst van mijnheer Ibrahim, was de wereld van de volwassenen gespleten, hij bood
niet dezelfde een vormige muur waar ik me tegen aanstootte, één hand reikte door een spleet.
Ik had opnieuw tweehonderd francs gespaard, dus kon ik me opnieuw als man bewijzen. Rue
de Paradis, ik liep rechtsaf over de stoep in de richting waarin zich de nieuwe eigenares van
mijn beer bevond. Ik had een schelp bij me voor haar die ik gekregen had. Een echte schelp
die uit de zee kwam, de echte zee. Het meisje schonk me een glimlach. Op datzelfde moment
dook een man in de straat die er ratachtig uitzag, achternagezeten door een hoer die riep:
“Houd de dief, mijn tas! Houd de dief.” Zonder een seconde te aarzelen stak ik mijn been uit.
De dief ging een paar meter verder gestrekt. Ik sprong boven op hem. De dief bekeek me. Hij
had gezien dat ik niet meer dan een kind was. Hij lachte, klaar om me een pak slaag te geven,
maar omdat het meisje steeds harder schreeuwend aan kwam zetten kwam hij overeind en
ging ervandoor. Gelukkig hadden de kreten van de hoer me sterk gemaakt.
Pg.11