WEEK 1
Vragen die we onder andere stellen bij het strafrecht zijn:
Welke sancties kent het strafrecht en wanneer en waarom mag worden gestraft?
Hoe kan het tot bestraffing komen en hoe vindt bestraffing plaats?
Wie zijn betrokken bij het bestraffen van personen?
Wie kunnen worden bestraft?
Wanneer is er sprake van en strafbaar feit?
De kijk naar het strafrecht verandert met de tijd mee, de materiële democratische
rechtsstaat verandert.
Het strafrecht maakt duidelijk wat we wel en niet mogen doen en wat de consequenties kunnen zijn
als we strafbaar handelen. Het belangrijke doel hiervan is het voorkomen van eigenrichting; de staat
grijpt in, niet de burger. Wettelijke bepalingen en (inter)nationale verdragen stellen deze grenzen.
Het strafrecht bestaat uit drie deelgebieden:
1. Het materiële strafrecht ;
1. Het materiële strafrecht bepaalt welk gedrag niet toegestaan is en welke personen
daarvoor kunnen worden bestraft. De focus ligt dus bij het gedrag.
2. Het strafprocesrecht / het formele strafrecht ;
1. Het strafprocesrecht bepaalt welke regels moeten worden gevolgd wanneer een norm
van het materiële strafrecht (vermoedelijk) is overtreden.
3. Het strafrechtelijke sanctierecht.
1. Het strafrechtelijke sanctierecht regelt welke strafrechtelijke sancties er zijn en heeft
betrekking op de voorwaarden waaronder bepaalde sancties mogen worden opgelegd
en ten uitvoer gelegd.
Het commune strafrecht is het strafrecht wat er in de algemene wetboeken (Sr en Sv) staat
opgeschreven. Het bijzonder strafrecht bestaat uit alle overige wetten op het terrein van strafrecht,
bijvoorbeeld de Opw, WWM, APV, etc. Voor het vinden van de nodige belangrijke informatie in het
bijzonder strafrecht moet je op zoek gaan naar meerdere artikelen. Eerst zal je moeten kijken naar de
delictsomschrijving, dit is de wet waar het delict in verteld wordt. Daarna moet je zoeken naar de
strafbepaling, waarin vermeld wordt welke straffen en maatregelen opgelegd kunnen worden. Als
laatste vind je in weer een ander artikel of het delict een overtreding of een misdrijf is.
De vier voorwaarden voor strafbaarheid/aansprakelijkheid:
1. Er moet een menselijke gedraging zijn ;
1. Gedraging is veelal iets doen: rijden, wegnemen, dwingen, pijn doen, geld geven,
verrichten van seksuele handelingen, etc.
2. Gedraging kan ook een nalaten zijn: iets niet doen terwijl je wel had moeten doen.
Bijv. nalaten van bieden van hulp aan hen die hulp behoeven.
3. Gedraging kan ook een toestand betreffen: in bezit hebben, aanwezig hebben.
2. Deze gedraging moet aan de wettelijke delictsomschrijving voldoen.
1. ‘Geen straf zonder een voorafgaande strafbepaling’ is een belangrijke eis in het
strafrecht. Dit heeft te maken met rechtszekerheid en gelijkheid.
2. Een wettelijke delictsomschrijving is de omschrijving van bij wet verboden gedrag.
De woorden die deel uitmaken van een delictsomschrijving noemen we bestanddelen,
voor strafbaarheid is vervulling van alle bestanddelen vereist.
3. Een sanctienorm is een omschrijving van de straffen die maximaal voor het vervullen
van de delictsomschrijving kunnen worden opgelegd.
1
, 4. In het Sr staan de wettelijke delictsomschrijving en de sanctienorm bij elkaar, in het
bijzonder strafrecht zijn de wettelijke delictsomschrijving en de sanctienorm van
elkaar gescheiden, ze staan niet in dezelfde wettelijke bepaling. Dit noemen wij
een gelede normstelling. Het doel hiervan is om meerdere overtredingen bij elkaar te
kunnen nemen.
3. Deze gedraging, die aan de delictsomschrijving voldoet, moet wederrechtelijk zijn.
1. Gedrag dat strijdt met de rechtsnorm, is wederrechtelijk.
2. Een verdachte kan beroep doen op een rechtvaardigingsgrond, hiermee vervalt het
wederrechtelijke karakter van zijn handelen:
1. Het Veearts-arrest → het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid
4. Deze gedraging, die aan de delictsomschrijving voldoet en wederrechtelijk is, moet aan de
schuld van verdachte te wijten zijn.
1. Een verdachte kan beroep doen op een schulduitsluitingsgrond, hiermee vervalt zijn
schuld:
1. Melk en Water-arrest → afwezigheid van alle schuld (AVAS), wanner de
verwijtbaarheid ontbreekt, dient de rechter geen straf op te leggen.
Bestanddelen staan letterlijk in de wet en geven aan wat het delict in feite omvat. Elementen zijn de
algemene ongeschreven voorwaarden voor strafbaarheid waar een delict aan moet voldoen. Ze staan
dus niet in de wet. Wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid zijn voorwaarden voor strafbaarheid. Ze
worden ook wel de elementen genoemd. Als de menselijke gedraging valt onder een wettelijke
delictsomschrijving, dan is daar dus een straf aan gebonden, maar alleen als er ook sprake is van
wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid. Opzet is een bestanddeel en geen element.
Onder het formele strafrecht valt hoe een strafrechtprocedure verloopt, dit is ook terug te vinden in het
Wetboek van Strafvordering. Onder het materiële strafrecht valt wat men vindt wat strafbaar is, dit is
terug te vinden in het Wetboek van Strafrecht. In boek 1 van Sr staan de algemene bepalingen (deze
gelden voor het commune en het bijzondere strafrecht), in boek 2 de misdrijven en in boek 3 de
overtredingen.
De Hoge Raad eist een vast strafproces binnen een strikte termijn van twee jaar terwijl het EHRM
alleen een redelijke termijn stelt, want het is moeilijk om over meerdere landen met meerdere
rechtsstelsels één specifieke termijn vast te stellen.
Lagere wetgevers kunnen verboden en geboden instellen op grond van art 154 Gemw en 150
Provinciewet.
In een tenlastelegging moeten alle bestanddelen worden opgenomen, de elementen niet. De
bestanddelen moeten actief worden bewezen door de rechter en de elementen (wederrechtelijkheid en
verwijtbaarheid) moeten verondersteld worden als er een beroep wordt gedaan op een
rechtvaardigings- en schulduitsluitingsgrond.
Na het plegen van een misdrijf kan de verdachte een gevangenisstraf opgelegd krijgen. Na een
overtreding kan er hechtenis opgelegd worden. Poging tot en medewerking aan een misdrijf is
strafbaar, terwijl poging tot en medewerking aan een overtreding niet strafbaar is.
Een gekwalificeerd delict is een delict dat erger is dan het gronddelict, er zijn 1 of meer
strafverzwarende bestanddelen toegevoegd. Een geprivilegieerd delict is een delict dat minder erg
wordt gevonden dan het gronddelict, er zijn 1 of minder strafverzwarende bestanddelen toegevoegd.
Een door het gevolg gekwalificeerd delict is een gronddelict met een strafverzwarend gevolg.
Bij formele delicten wordt er gekeken naar de handeling zelf, de handeling is strafbaar gesteld in de
wet. Bij materiële delicten wordt er juist gekeken naar het gevolg, het veroorzaken van een bepaald
2
, gevolg wordt strafbaar gesteld. Het gaat er hierbij niet om hoe het delict is gepleegd, maar wat er door
het delict heeft plaatsgevonden.
Causaliteit is de leer van oorzaak en gevolg. De leer van de redelijke toerekening (HR Letale
longembolie) is de huidige leer, dus het geldend recht. Het wordt of wel of niet aangenomen, er is
geen tussenweg.
WEEK 2
Strafrecht is daadstrafrecht (het gedrag staat centraal) en schuldstrafrecht (verwijtbaarheid). Als men
geen keuzevrijheid had, is er geen schuld mogelijk. Als men wel keuzevrijheid had, dan is er schuld
mogelijk. De mens is in staat om keuzes te maken en daarop te reflecteren, tenzij de persoon niet in
staat is om verantwoording af te kunnen leggen voor zijn gedrag (hieronder vallen ontoerekenbare
mensen of kinderen onder de 12 jaar).
Een gewilde spierbeweging is gedrag dat jij gewild hebt te doen, er zit een bepaalde doelgerichtheid
of wil in.
Als schuld een element is in de delictsomschrijving, dan heet dit verwijtbaarheid. Als schuld een
bestanddeel is in de delictsomschrijving, dan heet dit culpa (onzorgvuldigheid, onvoorzichtigheid,
domheid, etc.). Niet elke onvoorzichtbaarheid is strafbaar. Onvoorzichtbaarheid wordt bepaald door
context waarin we handelen: hoe gevaarlijker die context, hoe voorzichtiger we moeten zijn. We
spreken van aanmerkelijke onvoorzichtbaarheid wanneer er een behoorlijke mate van
onvoorzichtbaarheid was (had de verdachte anders moeten handelen?). Wanneer deze aanmerkelijke
onvoorzichtbaarheid verweten kan worden aan de verdachte (had de verdachte anders kunnen
handelen, is er sprake van een eventuele schulduitsluitingsgrond?), is er sprake van culpa. Bij culpa
moet er dus sprake zijn van verwijtbaarheid en wederrechtelijkheid (aanmerkelijke
onvoorzichtigheid). Als het niet verweten kan worden, is de verdachte ook niet strafbaar. Onbewuste
culpa is onoplettendheid of onnadenkend zijn. De dader heeft geen kennis van onvoorzichtig zijn,
maar had het wel moeten zijn. Bij onbewuste culpa voorziet de verdachte de mogelijke gevolgen niet,
maar had dit kunnen doen en moeten doen. Door toch te handelen treedt het gevolg in. Bewuste
culpa is onzorgvuldigheid en het geloven in een goede afloop, de verdachte voorziet de mogelijke
gevolgen, maar door zelfoverschatting of bagatelliseren van het gevaar treedt het gevolg in. Dus:
opzet is willen en weten, bewust culpa is niet willen en wel weten, en onbewuste culpa is niet willen
en niet weten.
Als men niet kan vaststellen dat iets met opzet is gebeurd, is het niet strafbaar. Opzet is het willens en
wetens uitvoeren van een handeling, het is ergens op gericht. Bij materiële delicten wordt het gevolg
van het delict bestraft en bij formele delicten het delict zelf.
Misdrijven kennen altijd een schuldvorm als bestanddeel van een wettelijke delictsomschrijving. Bij
overtredingen ontbreekt het meestal aan een schuldvorm in de wettelijke delictsomschrijving. Van de
schuldvormen is opzet de dominante en culpa is de uitzondering.
Opzet is op vier manier terug te vinden in de wet: “Opzettelijk”, “Wetende dat”, “Met het oogmerk
dat” of als ingeblikt opzet; het is uit een werkwoord te halen dat er opzet was, bijvoorbeeld in artikel
45 Sv is opzet te lezen door het woord “voornemen”.
De hoofdregel over de plaats van het opzet is dat opzet is gericht op alle bestanddelen die na opzet in
de wettelijke delictsomschrijving zijn vermeld. Een uitzondering zijn door het gevolg gekwalificeerde
delicten. Meestal is het gevolg van het delict hierbij niet opzettelijk geweest, maar men kan in dit
geval niet het verweer voeren dat er geen opzet is geweest. Geobjecteerde bestanddelen van een
delictsomschrijving zorgen ervoor dat mensen niet het verweer kunnen voeren dat ze ergens niet
3