H1.1
Wat is literatuur?
− Literatuur: een verzamelnaam voor alle soorten fictionele (verzonnen) teksten.
Geschreven dingen die bedoeld zijn om mensen iets te laten voelen of denken. Dit
kan van alles zijn, zoals verhalen, gedichten, toneelstukken, enzovoort.
Hieronder valt: proza, poëzie en drama.
− Fictionele teksten: Verhalen die niet echt gebeurd zijn, maar verzonnen zijn door de
schrijver.
− Proza: gewoon de normale manier waarop we praten of schrijven als we geen gedichten
maken.
− Novellen: Korte boeken die langer zijn dan een korte-verhaal maar korter dan een normaal
boek (langere verhalen van meestal niet meer dan 100 pagina's)
− Romans: Lange boeken die verzonnen verhalen vertellen.
− Lectuur (triviaalliteratuur of genreliteratuur): alles wat gelezen kan worden. Heeft als
voornaamste doel de lezer te vermaken/ amuseren.
− Literariteit: de mate waarin een verhaal literair is.
Literatuurwetenschappers hanteren een aantal criteria als zij uitspraken doen over literariteit:
− Originaliteit: Literaire werken zijn origineel, wat betekent dat ze iets nieuws toevoegen aan
wat er al eerder is geschreven.
− Onvoorspelbaarheid: Een ander kenmerk is dat literaire teksten onvoorspelbaar zijn. Het
verhaal neemt onverwachte wendingen en personages gedragen zich anders dan je zou
verwachten.
− Stijl: Hoe het verhaal is geschreven, de stijl, is ook belangrijk. De taal die de schrijver
gebruikt, kan mooi of bijzonder zijn, met bijvoorbeeld beeldspraak en stijlfiguren.
− Diepere laag: Hiermee bedoelen we dat het verhaal niet alleen gaat over wat er letterlijk
gebeurt, maar ook over diepere, belangrijkere onderwerpen. Het kan bijvoorbeeld gaan over
gevoelens zoals eenzaamheid. Dit zet de lezer aan het denken
− Meerduidigheid: Omdat lezen iets persoonlijks is, zien verschillende mensen verschillende
betekenissen in teksten.
Meerduidigheid = Dit betekent dat mensen verschillende dingen uit een tekst kunnen halen.
Hetzelfde stuk tekst kan door verschillende mensen op verschillende manieren begrepen worden.
H1.2
Personages
Er bestaan geen verhalen zonder personages.
, − De hoofdpersoon: het belangrijkste personage, degene over wie het heel verhaal gaat. Je
weet wat de hoofdpersoon hoort, denkt, ziet en voelt.
De overige personen zijn bijfiguren
− De tegenspeler: een bijzondere bijfiguur, die kan verschillende rollen hebben, maar het doel
is altijd om de hoofdpersoon optimaal naar voren te laten komen.
− Typen: bijfiguren die niet uitgebreid worden beschreven. De rol die zij in het verhaal spelen,
is belangrijker dan wie zij zijn.
− Karikatuur: als bepaalde kenmerken van typen overdreven worden, heb je te maken met
karikatuur.
H1.3
Perspectief
In een verhaal is het perspectief het gezichtspunt van waaruit je het verhaal bekijkt. Het perspectief
bepaalt welke informatie je krijgt over een personage, alsof je door de ogen van iemand in het
verhaal kijkt.
Er bestaan verschillende soorten perspectief:
− Ik-perspectief: het personage vertelt in de ik-vorm wat die ervaart -> Ik staarde naar de
horizon, de warme zon op mijn gezicht.
− Hij/zij-(of personaal) perspectief: wat een personage ervaart, wordt in de 3e persoon
(hij/zij-vorm) verteld. Het is alsof je naar hen kijkt -> Hij staarde naar de horizon, de warme
zon op zijn gezicht.
− Auctoriaal perspectief (of vertellersperspectief): er is een alwetende verteller die 'boven'
het verhaal hangt (hij speelt dus niet mee). Vanwege het gebruik van de 3e persoon lijkt dit
perspectief op het personale perspectief, maar in plaats van mee te bewegen met 1
personage hangt de verteller als het ware 'boven' het verhaal en kom je van meerdere
personages te weten wat ze zien, horen, denken en voelen -> Vanuit de wolken zag de
alwetende verteller hoe ze allemaal naar de horizon staarden, de warme zon op hun
gezichten
− Wisselend perspectief: Hier kan het perspectief wisselen tussen ik-, personaal- en alwetend
perspectief. Soms worden deze wisselingen gemarkeerd door een witregel of een
hoofdstuktitel.
Een onbetrouwbaar perspectief: betekent dat het verhaal aanwijzingen bevat dat wat wordt verteld,
niet helemaal klopt. De weergave van gebeurtenissen is onvolledig of zelfs onjuist, waardoor de
lezer niet zeker kan zijn van de nauwkeurigheid van de informatie die wordt gegeven.
H1.4
Tijd
− De historische tijd: wanneer een verhaal plaatsvindt, zoals in 1980. Het is gewoon het jaar of
de periode waarin alles gebeurt.
− De vertelde tijd: hoelang het verhaal duurt, of het nu een dag is, een maand, een jaar of zelfs
eeuwen.
, − Verteltijd: aantal pagina's zinnen bijvoorbeeld. Dus hoe lang de schrijver nodig heeft om een
verhaal te schrijven.
− De chronologie: de volgorde waarin gebeurtenissen in een verhaal worden verteld.
Meestal worden verhalen niet in de chronologische volgorde (volgens de klok) verteld. De schrijver
springt dan heen en weer tussen het vertelheden, het verleden en soms ook de toekomst.
− Het vertelheden: het huidige moment in het verhaal, waar de actie of gebeurtenissen op dat
specifieke punt plaatsvinden.
− Een vertelwijze achteraf (of een vertellend ik): betekent dat het verhaal wordt verteld vanuit
een perspectief dat terugkijkt op gebeurtenissen die al zijn gebeurd. Het is alsof de verteller
terugblikt
In dat geval is er een ik-persoon die vertelt over gebeurtenissen die (soms jaren) eerder hebben
plaatsgevonden.
− Een belevend ik: betekent dat de verteller niet alleen vertelt over gebeurtenissen, maar ook
actief deelneemt (ik-persoon) aan wat er in het verhaal gebeurt.
De auteur manipuleert de volgorde van het verhaal door gebruik te maken van:
− Een flashback: een beschrijving van een gebeurtenis die eerder heeft plaatsgevonden
− Een terugwijzing: een korte verwijzing (meestal maar 1 zin) naar iets wat eerder heeft
plaatsgevonden. In tegenstelling tot een flashback onderbreekt een terugwijzing het verhaal
niet.
− Een flashforward: een beschrijving van een gebeurtenis die nog moet plaats vinden.
Daardoor wordt vaak al iets verklapt over de afloop van het verhaal
− Een vooruitwijzing: een korte verwijzing (meestal 1 zin) naar een gebeurtenis die nog moet
plaatsvinden, die het verhaal niet onderbreekt -> als ik toen had geweten wat me te
wachten stond, had ik een andere beslissing genomen. Je weet daardoor wel dat er iets gaat
gebeuren, maar nog niet precies wat.
Het verschil:
− Een flashback: onderbreekt de chronologie van het verhaal, het is een soort terugblik
in het verleden.
− Een terugwijzing is gewoon een snelle opmerking over iets wat eerder is gebeurd, maar het
onderbreekt het verhaal niet. Het herinnert je gewoon aan iets.
Proloog: het stuk aan het begin van een boek of verhaal dat helpt om de achtergrond of context te
geven voordat het eigenlijke verhaal begint. Het introduceert vaak belangrijke informatie om de
lezer voor te bereiden op wat er zal gebeuren.