Samenvatting Koepeltoets blok 3.3 werken.
Inleiding omgevingsrecht
Privaatrecht: juridische betrekkingen tussen burgers onderling; zoals koopovereenkomst. Ook
overheidsorganen kunnen hier gebruik van maken, door grond te kopen of kantoorruimte te huren.
Als een overheidsorgaan een rechtshandeling verricht die een burger ook kan doen, noemen we
dit privaatrecht.
Publiekrecht: juridische relatie tussen overheden onderling en juridische relatie tussen overheid en
particulieren waarbij overheid gebruikt maakt van gezag. (wanneer er een omgevingsvergunning
nodig is. Burgers kunnen iets niet zelf regelen, daar hebben ze de overheid voor nodig.
Rechtsfeiten
1. Blote rechtsfeiten
Een rechtsgevolg treedt in zonder dat de betrokkene een handeling heeft verricht. Stemrecht
na 18e verjaardag of na je geboorte ben je belastingplichtig.
2. Feitelijke handelingen
Feitelijke handeling heeft op zichzelf geen rechtsgevolg. Toch kan er door een feitelijke
handeling een rechtsgevolg ontstaan waarbij dit rechtsgevolg niet gewild is. Sneeuwschuiver
schampt tegen een auto aan, de sneeuwschuiver moet schade vergoeden.
3. Rechtshandelingen
Rechtsfeiten met gewilde/beoogde rechtsgevolgen. Kopen, huren, lenen, sluiten van
arbeidsovereenkomst.
a. Eenzijdige rechtshandeling
Rechtshandeling waarbij de “wil” van één partij voldoende is voor het ontstaan van
een rechtsgevolg. Bijvoorbeeld het opzeggen van een telefoonabonnement.
b. Meerzijdige rechtshandeling
De “wil” van twee of meer personen is nodig voor het ontstaan van het rechtsgevolg.
Bijvoorbeeld het sluiten van een koopovereenkomst.
Privaatrechtelijke rechtshandelingen
Rechtshandeling die door burgers verricht kunnen worden (ook wel civiel of burgerlijk recht).
Belangrijk kenmerk: ze handelen op basis van vrijwilligheid. het privaatrecht gaat uit van
vrijwilligheid en gelijkwaardigheid van partijen. Daar partijen gelijkwaardig zijn, staan ze op dezelfde
hoogte. Er is met andere woorden sprake van een horizontale relatie tussen de partijen.
Publiekrechtelijke rechtshandelingen
Rechtshandeling die alleen door overheidsorganen verricht kunnen worden; belastingaanslag,
verlenen vergunning. Dit zijn altijd eenzijdige rechtshandelingen! het publiekrecht gaat niet uit van
gelijkwaardigheid en vrijwilligheid. Het is immers het overheidsorgaan dat beslist. Daar de burger
afhankelijk is van het overheidsorgaan staat het als het ware boven de burger. Bij het publiekrecht is
er dan ook sprake van een verticale relatie.
Als jij als burger meent onjuist behandeld te zijn door een overheidsorgaan, is het bij wijze van spreken
voldoende om dat in een beroepschrift aan de administratieve rechter mee te delen. De rechter zal
vervolgens zelf actief onderzoeken of er sprake is van onrechtmatigheid of niet. Op die wijze
compenseert de administratieve rechter de ongelijkwaardigheid tussen de overheid en de burger.
,Publiekrecht bestaat uit drie onderdelen:
1. Staatsrecht
Alle wetten op het gebied van privaat- of publiekrecht komen tot stand volgens procedures
van de staatrecht. Belangrijkste is Grondwet. Hier staat grondrechten in, staatsorganen,
bevoegdheden van staatsorganen. Bijvoorbeeld: geen auto besturen zonder rijbewijs.
2. Bestuursrecht
Bestuursrecht houdt zich bezig met het toepassen van de wetten in de staatsrecht.
Bijvoorbeeld: het verstrekken van een rijbewijs.
a. Algemeen bestuursrecht
Regels die gelden voor het hele bestuursrecht.
b. Bijzonder bestuursrecht
Alleen regels die gelden op bepaald bestuursrechtelijk terrein, bijvoorbeeld
omgevingsrecht (hierbinnen specifieke wetten zoals wet ruimtelijke ordening, wet
algemene bepalingen omgevingsrecht), sociaal zekerheidsrecht en belastingrecht.
3. Strafrecht
Niet nodig.
Wet in formele zin: te herkennen aan het woord “wet”. Deze wetten zijn gemaakt door formele
wetgever en gelden voor een onbepaalde groep (ook wel algemeen verbindend voorschrift, avv,
genoemd).
!!Formele wetgever: wet gemaakt door de regering + Staten-Generaal.!!
Regering: Koning + ministers
Ministerraad: alle ministers samen in bestuurscollege.
Kabinet: ministers + staatssecretarissen.
Staten-Generaal: eerste en tweede kamer
Territoriale decentralisatie: lagere overheid heeft taken op bepaald grondgebied (gebiedscorporatie).
Functionele decentralisatie: lagere overheid heeft slechts een bepaalde taak op haar grondgebied
(doelcorporatie), bijvoorbeeld waterschap.
Provincie bestaat uit de volgende provinciale organen:
1. Provinciale staten (PS)
Hoofd van provincie en heeft controlerende taak + medewetgevende taak met dagelijks
bestuur. alle autonome regelende en bestuurlijke bevoegdheden.
2. Gedeputeerde staten (GS)
Dagelijks bestuur van de provincie + voorbereiden en uitvoeren van besluiten PS.
3. Commissaris der Koning (CdK of CvdK)
Voorzitter van PS en GS.
Gemeentelijke organen:
1. Gemeenteraad
Hoofd van de gemeente en heeft maken van de wetten in materiële zin en controle op
bestuur.
2. College van B&W
Dagelijks bestuur, zij bereiden de besluiten voor en voeren deze uit. Regelgevend wat betreft
verordening.
3. De Burgemeester
Voorzitter van gemeenteraad en college van B&W.
, Regelgeving: te herkennen aan “besluit”. Deze algemeen verbindende voorschriften zijn niet gemaakt
door de formele wetgever. Bijvoorbeeld: Algemene Maatregen van Bestuur, ministeriele regelingen,
verordeningen van provincies, gemeenten en waterschappen.
Staat: Er is sprake van een staat wanneer de overheid over een volk, dat zich op een afgegrensd
grondgebied bevindt, de hoogste macht uitoefent. Een mooi woord voor de hoogste macht is de
‘soevereiniteit’.
Vier staatsvormen:
1. Centrale eenheidsstaat
Staat is een eenheid en heeft geen lagere overheden met bevoegdheden, zoals Frankrijk.
2. Gedecentraliseerde eenheidsstaat
Staat is een eenheid maar heeft lagere overheden met bevoegdheden; provincies,
gemeenten, waterschappen. Hogere overheden houden toezicht op lagere overheden.
Voorbeeld: Nederland
3. Bondsstaat
Staat is geen eenheid, maar bestaat uit min of meer zelfstandige staten, zoals Duitsland
4. Statenbond
Staat is geen eenheid, maar bestaat uit zelfstandige staten die af en toe samenwerken, zoals
vroegere Republiek der zeven verenigde Nederlanden.
Wet in formele zin: gemaakt door formele wetgever (regering + Staten-Generaal). Zij maken avv/wet
in materiële zin.
Algemene Maatregel van Bestuur: gemaakt door de regering. Te herkennen aan: “besluit”.
Ministeriële regeling: regeling van een individuele minister. Te herkennen aan: “regeling”.
Verordening: avv gemaakt door de lagere overheden zoals gemeente, provincie of waterschap.
Twee soorten wetten in formele zin:
1. Wetten in formele zin die avv zijn
2. Wetten in formele zin die geen avv zijn
Bloot formele wetten richten zich tot een bepaalde persoon of zijn slechts gemaakt voor één
bepaalde situatie. Bijvoorbeeld: goedkeuringswet voor huwelijk Willem-Alexander en
Maxima. Voorbeeld twee: De Invoeringswet ruimtelijk ordening; deze wet regelt onder
andere wijzigingen in andere wetten in verband met de invoering van de Wet ruimtelijk
ordening.
Legaliteitsbeginsel: de bevoegdheid om avv’s te mogen maken (voor alle andere organen dan de
formele wetgeving) moet in een wet staan.
AMvB: De regering is bevoegd om besluiten te nemen, dit noemen we Koninklijke Besluiten (KB).
Twee soorten KB’s:
1. Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), dit is een avv. (Groot of ruim KB).
2. Bloot KB, dit is geen avv. (Klein of eng KB). Bijvoorbeeld: benoeming van burgemeester, gericht
op één persoon of één situatie.
Ministeriële regeling: Uitwerking van de wet of AMvB overgelaten aan een minister. Bijvoorbeeld
ministeriële regeling Omgevingsrecht, Mor.
Ministeriële beschikking: De minister kan ook besluiten nemen / beschikking gericht op één persoon.
Bijvoorbeeld verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet.
Verordening: avv opgesteld door de Gemeenteraad of Provinciale Staten.