Economie samenvatting boek 1
De Kern van de Economie – hoofdstukken 1 tot en met 8
Hoofdstuk 1
Paragraaf 1 Economie is voor iedereen
Schaars goed wanneer voor het goed iets opgeofferd moet worden om het te verkrijgen
Basisbehoeften voedsel, kleding en behuizing. Nodig om in leven te blijven
Armoedegrens het inkomen dat iemand nodig heeft om te voorzien in de basisbehoeften
iemand kan onder of boven de armoedegrens leven
Het bestedingspatroon wordt beïnvloed door welvaart, basisbehoeften, inkomen, etc. Dit verschilt zowel
tussen landen als tussen individuen (en tussen mannen en vrouwen)
Het economisch gedrag wordt mede bepaald door het bestedingspatroon
Paragraaf 2 Economie is overal
Op een markt komen producenten en consumenten samen. De producenten vormen het aanbod, de
consumenten de vraag. Vraag en aanbod zorgen voor totstandkoming van de marktprij
Ceteris paribus als al het andere gelijk blijft
Aandelenkoersen zijn een goede graadmeter voor de economische situatie in een land, maar kunnen soms
overdreven reageren. Hoe meer aandelen worden gekocht, des te beter het gaat met de economische situatie
Privatisering het afstoten van taken door de overheid
Voorbeelden: post, ziekenhuis, openbaar vervoer
Gevolg: kostenverlaging en verbetering van doelmatigheid
Zachte infrastructuur de digitale snelweg: informatie- en communicatietechnologieën (ICT)
Subsidie financiële steun of tegemoetkoming voor een onderneming. De overheid stimuleert
ook particulieren door bepaalde duurzame producten aantrekkelijker te maken
Bijvoorbeeld: subsidie op zonnepanelen lagere kosten voor ondernemer lagere prijzen
Consumptie het kopen of gebruiken van goederen (zie volgende paragraaf)
Paragraaf 3 Consumptie
Consumptie in enge zin het kopen van goederen
Consumptie in ruime zin het kopen én gebruiken van goederen
Consument iedereen die goederen koopt en gebruikt
Consumptiehuishouding één of meer personen die met elkaar een consumptieve economische
eenheid vormen (ook wel: huishouden)
1
,Consumptiegoederen goederen die worden gekocht of gebruikt in huishoudens
Stoffelijke consumptiegoederen goederen die je aan kunt raken
Onstoffelijke consumptiegoederen goederen die je niet aan kunt raken, vaak diensten
Noodzakelijke/primaire consumptiegoederen goederen die behoren tot de basisbehoeften
Luxe/secundaire consumptiegoederen goederen die niet tot de basisbehoeften behoren
Duurzame goederen goederen die geen nadelige gevolgen hebben voor het
milieu en goederen die geruime tijd in gebruik blijven
Niet-duurzame goederen goederen die nadelige gevolgen hebben voor het milieu en
goederen die snel worden verbruikt
Bemoeigoederen goederen waarvan de consumptie gestimuleerd wordt
door de overheid
Ontmoedigingsgoederen goederen waarvan de consumptie ontmoedigt wordt door
de overheid
Paragraaf 4 Productie
Productie het geschikter maken van goederen voor gebruik
vindt plaats in consumptiehuishoudingen
De productiefactoren zijn:
- Natuur Grond, delfstoffen, bossen, weer, planten, dieren
De beloning voor de productiefactor natuur is pacht
- Arbeid Alles wat met lichamelijke of geestelijke inspanning te maken heeft
De beloning voor de productiefactor arbeid is loon
- Kapitaal* Machines, gebouwen, transportmiddelen, windmolens, wegen en internet
Arbeid en natuur zijn nodig om productie-/kapitaalgoederen te maken. Kapitaal heet
daarom ook wel de afgeleide productiefactor
*Hier: reëel kapitaal, aangezien het niet om geld gaat. Als het wel om geld gaat, wordt het
geldkapitaal genoemd
Sommigen benoemen ondernemerschap als vierde productiefactor. De eigenaar van een
onderneming combineert bij het opstarten of leiden van een onderneming de drie productiefactoren
om goederen te produceren. De beloning is winst
Verschil tussen ondernemerschap en de andere productiefactoren: bij ondernemerschap is er geen markt
Investering een opoffering van tijd, arbeid, kennis en geld ten behoeve van een goed dat
pas op langere termijn wordt behaald
Het succes van een investering is af te leiden uit het rendement. Dit is de netto-
opbrengst van elke euro geïnvesteerd in (reëel) kapitaal (in procenten)
Intertemporele ruil een ruil over een bepaalde periode (investering)
Netto-opbrengst het verschil tussen de uitgaven en inkomsten
Rente/interest de vergoeding voor het aanbieden van geldkapitaal
Menselijk kapitaal niet-tastbaar kapitaal
bijvoorbeeld: software, merken, kennis, vaardigheden
2
, Scholing kan het menselijk kapitaal/human capital vergroten. Scholing kan ook gezien worden als een
investering, omdat je door scholing later waarschijnlijk een beter betaalde baan krijgt
(verdiencapaciteit van menselijk kapitaal). Een nadeel is echter dat scholing vaak aflossings- en
renteverplichtingen met zich meebrengt
Verdiencapaciteit van menselijk kapitaal zorgt niet alleen voor sneller je aflossings- en renteverplichtingen af te
kunnen betalen, maar heeft ook positieve externe effecten voor de buitenwereld. Dit is de reden dat de
overheid studieleningen geeft; een investering van de overheid
Productie in enge zin productie bij ondernemingen of de overheid
Productie in ruime zin ook productie in consumptiehuishoudingen
Paragraaf 5 Geld en banken
Ruil in natura men ruilt goederen tegen andere goederen (of diensten)
Tegenwoordig is er geen sprake meer van ruil in natura en is geld een algemeen aanvaard ruilmiddel
Geld fungeert als tussengoed. Betalen met geld wordt ook wel indirecte ruil genoemd
De drie functies van geld zijn:
- Ruilmiddel
- Rekeneenheid
- Oppotmiddel (sparen)
Ontpotten het uitgeven van het opgepotte geld in een volgende periode
Chartaal geld munten en bankbiljetten
Giraal geld het geld dat je niet in je portemonnee hebt
Banktegoed rekening-couranttegoed (giraal geld)
De functie van een bank is het beheren van spaargeld van het publiek en het verstrekken van
leningen. Ook bieden banken verzekeringen aan
De Nederlandse Bank (DNB) is de centrale bank van Nederland. Deze bank houdt toezicht op het
betalingsverkeer en op de gezondheid van de financiële instellingen
Paragraaf 7 Prijsvorming op markten
Concrete markten de markt is op één ding gericht en gebonden aan een bepaalde plaats
bijvoorbeeld: veiling, supermarkt, veemarkt
Abstracte markten op de markt gaat het om de totale vraag en de markt is niet gebonden aan
een bepaalde plaats
bijvoorbeeld: huizenmarkt, koffiemarkt, arbeidsmarkt in Nederland
De consumenten en de producenten zorgen zoals eerder al gezegd voor de marktprijs van een
product. Vraag en aanbod (consument en producent) reageren tegenovergesteld op de prijs. Zo kan
3