De Gevoelige Communicator – Samenvatting Tentamen 2
The Utility and Ubiquity of Taboo Words – Jay
In dit artikel wordt onderzoek naar scheldwoorden opnieuw bekeken als een poging om te tonen dat
schelden een rijk emotioneel, psychologisch en sociocultureel fenomeen is met implicaties voor
degenen die taalverwerving, kinderopvoeding, genderverschillen, neurowetenschap, mentale
gezondheid, persoonlijkheid, persoonsperceptie, emotie, verbale mishandeling en cross-culturele
verschillen bestuderen. Deze herziening is georganiseerd rondom acht vragen die gebruikt worden om
de interesses van psychologen in taboewoorden op te wekken en een dieper begrip van hen door
toekomstig onderzoek te promoten.
What are taboo words and why do they exist?
De termen taboewoorden of scheldwoorden worden gebruikt om het lexicon van offensieve
emotionele taal te beschrijven. Een taboe is een verbanning of verhindering wat resulteert uit sociale
gewoonte of aversie. Taboewoorden zijn gesanctioneerd of begrensd op zowel institutionele als
individuele niveaus onder de aanname dat wat schade zal plaatsvinden als een taboewoord wordt
gesproken. Op institutioneel niveau komen taboes op bepaalde spraakvormen voort uit autoriteiten die
de macht hebben om spraak te beperken en kunnen handelen als arbiters van schadelijke spraak. We
internaliseren taboes eerst op een persoonlijk niveau. We leren ze niet te gebruiken wanneer we
worden gestraft door verzorgers. Aversieve klassieke conditionering is waarschijnlijk hoe woorden hun
taboestatus en opwekkende autonome eigenschappen verwerven. Wanneer we voldoende volwassen
worden, worden we ons bewust van institutionele standaarden. We leren over taboes door de
socialisatie van spraakpraktijken, wat een mondelinge- of volkskennis over scheldenetiket creëert.
Rapportages dat scheldwoorden vaak voorkomen in alledaagse spraak zijn consistent met het
argument dat moedertaalsprekers van elke cultuur leren wanneer en met wie het gepast is om
taboewoorden te gebruiken.
Taboes op taal zijn al heel oud, maar recentelijk hebben legale beslissingen taboes op woorden
gecreëerd die worden gezien als obsceen of onfatsoenlijk en op spraak die seksuele intimidatie of
discriminatie vormt. Waarom bepaalde daden of woorden gedefinieerd worden als taboe is niet altijd
duidelijk, grenzen zijn vaak slecht gedefinieerd waardoor het lastig is om grondig te declareren wat
taboe is in universele termen. Hoewel er honderden taboewoorden en zinnen zijn, is de semantische
reeks van referenten die als taboe worden gezien beperkt in de omvang. Taboes in het Engels worden
primair geplaatst op seksuele referenties en op degenen die als profaan of godslasterlijk worden
gezien. Taboes breiden zich uit naar scatologische referenten en walgelijke objecten, een paar
dierennamen, etnische, raciale en gender beledigingen, beledigende referenties naar waargenomen
psychologische, fysieke of sociale deviaties, voorouderlijke allusies, ongeschikte vulgaire termen en
offensieve jargon. Er kunnen nieuwe taboewoorden opkomen, voornamelijk in jargon. Taboewoorden
variëren van lichtjes offensief tot heel erg offensief.
De aanstootgevendheid of gepastheid van woorden hangt af van contextuele variabelen, onze
gevoeligheid voor de context is gedemonstreerd door verschillende onderzoeken. De uiteindelijke
aanstootgevendheid van woorden wordt volledig bepaald door pragmatische variabelen zoals de
spreker-luisteraar relatie en sociaal-fysieke omgeving, evenals de woorden die gebruik worden en de
stemtoon. Het gebrek aan universele standaarden voor aanstootgevendheid vanwege contextuele
variabiliteit creëert problemen voor het exact definiëren wat offensieve of schadelijke spraak is. Er is
duidelijk overlap tussen taboewoorden en verbale mishandeling, maar toch zijn ze niet hetzelfde. De
taak voor de taalleerder is om te bepalen welke woorden gepast zijn voor een bepaalde sociale
omgeving.
What motivates people to use taboo words?
Redenen voor het wel of niet gebruiken van taboewoorden hangen af op de conversationele doelen
van de spreker. Schelden kan gebruikt worden om een aantal emoties te signifiëren. Onze controle
over schelden varieert van de spontane vormen, waarover we weinig controle lijken te hebben, naar
de reflectieve vormen, waarbij we de tijd nemen om te denken over wat te zeggen. Taboewoorden
kunnen gebruikt worden om een variëteit aan persoonlijke en interpersoonlijke uitkomsten te bereiken
die positief, negatief of insignificant kunnen zijn. Naast letterlijke of denotatieve gebruiken is het
primaire gebruik van scheldwoorden dat voor emotionele connotatie, wat plaatsvindt in de vorm van
epitheta of als beledigingen gericht op anderen. Epitheta zijn offensieve emotionele uitbarstingen van
enkele woorden of zinnen die gebruikt worden om de frustratie, boosheid of verassing van de spreker
1
,uit te drukken. Twee derde van onze schelddata zijn gelinkt aan persoonlijke en interpersoonlijke
expressies van boosheid en frustratie, die de voornaamste reden voor schelden lijken te zijn.
Positieve sociale uitkomsten worden bereikt door taboewoorden te gebruiken in grappen en humor,
sociaal commentaar, praten over seks, verhaalvertelling, in-groep jargon en zelfspot of ironisch
sarcasme om sociale harmonie of cohesie te promoten. Een positieve uitkomst wordt ook bereikt
wanneer een spreker fysiek geweld vervangt met spraak of een soort opluchting of catharsis voelt na
schelden, hoewel hier weinig bewijs voor is.
Taboewoorden hebben utiliteit, iemand kan een myriade aan persoonlijke en sociale doelen bereiken
door ze te gebruiken. Vanuit een evolutionair standpunt is schelden een unieke menselijke gedraging
die is ontwikkeld voor een bepaald doel. Taboewoorden blijven bestaan omdat ze emotionele
communicatie tot een mate kunnen intensifiëren dat non-taboe woorden niet kunnen. De emotionele
impact van taboewoorden produceert een uniek hoog niveau van opwinding in tegenstelling tot andere
non-taboe emotionele woorden.
How often do people say taboo words and who says them?
Alomtegenwoordigheid verwijst naar twee eigenschappen van taboewoorden die meer aandacht
verdienen:
1. Scheldwoorden worden persistent gebruikt in iemands leven
2. Scheldwoorden worden vaak geuit in het openbaar
Onderzoek suggereert dat sprekers 80-90 taboewoorden per dag uiten.
Wie er scheldt hangt af van iemands groepsidentiteit en persoonlijkheidsfactoren. Iemands sociale
rank speelt een rol in schelden. Uit onderzoek blijkt dat sociaal lage-rank sprekers hogere aantallen
scheldwoorden produceren dan sprekers van een hogere rank. De persoonlijkheid van een individu
speelt ook een significante rol in de frequentie van het gebruik van taboewoorden.
What are the most frequently used taboo words?
Studies suggereren dat publieke taboewoorden periodes steunen op een kleine set woorden die vaak
herhaald worden. Het meeste Engelse taboewoordengebruik betreft 10 vaak gebruikte termen die
80% van het gehele gebruik omvatten, namelijk: fuck, shit, hell, damn, goddamn, Jesus Christ, ass, oh
my god, bitch en sucks. Er wordt dus een stabiel lexicon in de loop van de jaren gerapporteerd, wat in
contrast staat met de misopvatting dat de meest frequente scheldwoorden in constante flux zijn.
Zowel gender als leeftijd van de spreker beïnvloeden woordkeuze en frequentie, mannen schelden
vaker in het openbaar dan vrouwen. Het verschil in scheldfrequentie van mannen en van vrouwen is
echter in de loop van de jaren verkleind. Mannen zeggen offensieve woorden vaker dan dat vrouwen
dat doen. Zowel mannen als vrouwen schelden vaker in de aanwezigheid van hun eigen gender dan
in gemixte gender contexten. Schelden vindt over alle leeftijden plaats, maar de frequentie piekt in de
tienerjaren en neemt daarna af.
Does psychological science acknowledge the significance of the frequency of taboo word use?
Psychologische wetenschap erkent de significantie van de frequentie van scheldwoordgebruik niet
voldoende. Tot dusver heeft laboratoriumonderzoek tegenstrijdige opvattingen over
taboewoordfrequentie geproduceerd. Om verder te bewegen in onderzoek naar taboewoordgebruik is
het nodig dat we adequaat geïnformeerd zijn over taboewoordfrequentie omdat woordfrequentie een
machtige voorspeller is voor verwerkingsgemak in een aantal taaltaken. Een groot probleem in
onderzoek naar taboewoorden is het gebruik van frequentieschattingen die gebaseerd zijn op
geschreven frequentietellingen. Geschreven frequentieschattingen onderschatten het gebruik van
taboewoorden in een taal omdat ze de frequentie van schelden in alledaagse conversaties evenals
demonstratieve vormen niet meenemen.
Is a folk knowledge of taboo words sufficient for psychological science?
Volkskennis over taboewoorden is niet voldoende voor psychologische wetenschap, aangezien wat
we over hen leren van ouders en vrienden vaak gebrekkig kan zijn. Mensen hebben een
aanhoudende interesse in schelden omdat we zijn opgegroeid in een cultuur waarin we snel leren dat
scheldwoorden de woorden zijn die we moeten kennen, maar die we niet mogen zeggen. Dit is het
startpunt van volkskennis over taboewoorden, sommige woorden zijn taboe en anderen niet. We leren
ook dat taboewoorden niet gelijk zijn, ze representeren verschillende niveaus van emotie. Wanneer
we sociaal bewuster worden leren we het derde aspect van taboewoorden, namelijk dat we een woord
wel in de ene context kunnen zeggen maar niet in anderen.
Hoewel we weten wat taboewoorden zijn, ontwikkelt dit nog niet een psychologische wetenschap die
een volledige verklaring geeft van schelden. Een oppervlakkig begrip van taboewoorden is deels te
2
,danken aan misrepresentaties van schelden in de media. De negatieve framing van schelden versterkt
de opvatting dat taboewoorden ondergeschikte spraak zijn, en wordt gebruikt door autoriteitsfiguren
om te reguleren dat schelden slecht gedrag is dat niet gedoogd kan worden. De negatieve afwijzende
attitude ten opzichte van schelden is gedeeltelijk verantwoordelijk voor waarom de mainstream
psychologie schelden als een onderzoeksonderwerp heeft genegeerd.
How should psychological science define language?
Wanneer wetenschappers schelden als irrelevant voor een compleet begrip voor taal beschouwen,
blijven we over met een beleefde of ontsmette en daardoor ook valse wetenschap van taal.
Psycholinguïstiek in het verleden heeft erg gebruik gemaakt van Chomskys structuralistische
taaltheorie, waarin emotie in taal niet geadresseerd wordt. Een functionalistische benadering
vermijdt de ‘emotiekloof’ van structuralisme door emotionele en sociale gebruiken van spraak te
adresseren.
Conventionele conceptualisaties van taal moeten uitgebreid worden om te omvatten hoe woorden
emotie communiceren. Emotie-informatie is geproduceerd en begrepen door woordkeuze, nadruk of
klemtoon en spraakvolume. Het begrijpen van de emotionele toestand van een spreker door wat er is
gezegd en hoe het is gezegd is een essentieel deel van onze alledaagse emotionele intelligentie. De
meeste natuurlijke taalverwerkers en semantische netwerkmodellen negeren taboewoorden compleet,
behalve WordNet. Als natuurlijke taalverwerkers de volledige reeks van menselijke taalfuncties willen
simuleren, dan moeten ze de functie van schelden erkennen. Bower anticipeerde de behoefte om de
rol van emotie in modellen van taal en semantisch geheugen te begrijpen. Hij beargumenteerde dat de
emotionele aspecten van woorden een inherent deel zijn van hun semantische betekenissen en dat de
emotionele context voor het gebruik van een woord is opgeslagen samen met de semantische en
syntactische eigenschappen. Wanneer we een semantisch netwerk hebben waarin emotie-informatie
op het lexicale niveau is omvat, kunnen we emotie als een basis voor lexicale toegang tijdens
scheldprocessen gebruiken. Woorden worden bestempeld met informatie over hun opwindingsniveau,
aanstootgevendheid en gepastheid. De spreker gebruikt emotionele stempels tijdens lexicale toegang
om offensieve of non-offensieve woorden te kiezen. De syntax en semantiek blijven hetzelfde in een
uiting wanneer die in verschillende contexten wordt gebruikt, alleen de emotionele nuances
veranderen.
Spraakproductiemodellen hebben taboes nog niet geïncorporeerd als een aspect van lexicale selectie,
maar semantische netwerkmodellen zouden dit kunnen doen met modificaties. De meervoudige
codetheorie (MCT) heeft al een emotioneel niveau, en adaptieve gedachtecontrole (ACT) zou
emotiewoorden kunnen accommoderen in het meerdere niveauraamwerk. De kracht van MCT komt
uit het samenvoegen van parallelle gedistribueerde verwerking en emotie-inzichten van moderne
psychoanalytische theorie. MCT stelt voor dat informatie in de menselijke mind zowel bestaat in
verbale als meerdere non-verbale kanalen. Verbale code is dominant in de bewuste processen die
gebruikt worden om onszelf te reguleren en begeleidden, en kan beeldvorming, emoties en acties
activeren. Het ACT model van semantisch geheugen omvat kennisnetwerken die bestaan uit
propositionele, beeldvormende, spatiale en tijdelijke informatie over acties, gebeurtenissen, algemene
semantiek en persoonlijke informatie. Als ACT procedures zoals cijfers optellen kan leren, kan het ook
leren schelden.
Does psychological science even need a theory of swearing?
Psychologie zou profiteren van een verenigde theorie die zowel universele als idiosyncratische
aspecten van schelden kan omvatten. De theorie moet erkennen dat we gelijksoortige zenuwstelsels
voor emotionele expressie hebben, maar wel verschillende persoonlijkheden, leerhistories en culturele
beperkingen. Het neuropsychosociale (NPS) model van schelden is zo’n uitgebreid raamwerk dat
de condities waaronder schelden waarschijnlijk plaatsvindt specificeert op basis van de neurologische
toestand, psychologische status en sociale gevoeligheid van de spreker. Alle voorvallen van schelden
komen voort uit een knooppunt van NPS condities: een zenuwstelsel in een persoon in een culturele
context. De NPS condities zijn onderling afhankelijk. NPS kan de waarschijnlijkheid van
taboewoordgebruik denotatief (letterlijk) versus connotatief (emotioneel) voorspellen gebaseerd op
semantische gebruiksgewichten. NPS poogt de waarschijnlijkheid van taboespraak te voorspellen, wat
wordt bereikt door conditionele (als, dan) statements die de volgende algemene vorm aannemen:
ALS N toestand + P toestand + S context, DAN zal de spreker X zeggen
NPS zou bruikbaarder zijn wanneer het volledig wordt geïntegreerd in taaltheorieën. Inspanningen zijn
hiernaar onderweg door MCT-achtige representaties te gebruiken om affect aan woordbetekenis te
linken.
3
, What work lies ahead?
De alomtegenwoordigheid van taboewoorden door de levensloop, in alle bekende talen, vereist een
herformulering van theorieën over menselijke taal naar een centralere rol voor taboespraak. Cruciale
gebieden voor toekomstig onderzoek zijn de verwerving van scheldwoorden door kinderen en een
focus op het bepalen van een wetenschappelijkere bepaling voor de positieve en negatieve
psychosociale effecten van schelden. Ook in de neurowetenschap naar schelden is meer werk vereist,
zoals waarom we het vermogen om te schelden hebben geëvolueerd en wat de effecten van
scheldwoorden zijn. Op het psychologische niveau is er meer werk nodig om additionele dimensies
van persoonlijkheid te identificeren die gerelateerd zijn aan schelden. Er zijn meer antwoorden op
vragen nodig over waarom we taboewoorden gebruiken en wat het betekent wanneer we dit doen.
Swearing as a response to pain – Stephens, Atkins & Kingston
Introduction
Schelden, oftewel het gebruik van offensieve of obscene taal, vindt in de meeste menselijke culturen
plaats. Mensen schelden om stoom af te blazen, om te choqueren of beledigen of uit gewoonte.
Catharsisch schelden kan plaatsvinden in pijnlijke situaties. Sommige pijntheoretici zien schelden als
een teken van pijn-gerelateerd catastroferen, wat gedefinieerd kan worden als een onaangepaste
respons waarin negatieve en onnuttige gedachten en ideeën verdragen kunnen worden wanneer pijn
wordt ervaren. In dit artikel werd aan de hand van een experiment onderzocht of de hypothese dat
schelden, doordat het een onaangepaste respons op pijn is, pijntolerantie zou verlagen en
pijnperceptie zou verhogen in vergelijking met niet schelden aangenomen zou kunnen worden.
Participanten werden gevraagd naar vijf woorden die ze wellicht zouden gebruiken wanneer ze
zichzelf op de duim met een hamer zouden slaan, en gebruikten het eerste scheldwoord op de lijst.
Als controle werden ze gevraagd naar vijf woorden om een tafel te beschrijven, en gebruikten het
woord wiens positie correspondeerde met het scheldwoord. Het koude druk paradigma werd
aangehaald. Deze laboratoriumprocedure vereist participanten om één hand in ijskoud water onder te
dompelen totdat ongemak terugtrekking noodzakelijk maakt. Onderdompelingslatentie wordt
opgenomen als een index van pijntolerantie. Na elke trial werd hartslag gemeten om autonome
opwinding te beoordelen en pijnperceptie om te voorzien in een additionele pijnuitkomst variabele.
Methods
Er deden 67 participanten aan het onderzoek mee. Het design bestond uit herhaalde metingen,
waarbij koude-druklatentie, waargenomen pijn en verandering in hartslag werden vergeleken langs
scheld- en controle condities. De conditievolgorde werd gerandomiseerd onder participanten. Ze
werden gevraagd om een gelijk tempo en volume van woordopsomming over de condities te
behouden. Er werden twee watercontainers met water van 5°C en 25°C gebruikt. Hartslag werd
gemeten met de Polar FS1 monitor. De Pain Catastrophising Questionnaire, de Spielberger State-
Trait Anxiety Index, de Fear of Pain Questionnairre Version en de Perceived Pain Scale werden
aangehaald om respectievelijk pijn-gerelateerd catastroferen, angsteigenschap, angst voor pijn en
waargenomen pijn te meten.
Participanten onderdompelden hun non-dominante hand in de waterbak op kamertemperatuur voor
drie minuten voordat de koude-druktrial begon om een gestandaardiseerd startpunt te creëren.
Vervolgens dompelden participanten dezelfde hand onder in het koude water met de instructie dat ze
het zo lang als mogelijk moesten volhouden terwijl ze hun gekozen woord herhaalden. Er werd een
limiet van vijf minuten opgelegd. Hartslag werd gemeten na de initiële handonderdompeling in de
kamertemperatuurbak (rustende hartslag) en aan het eind van elke koude-drukonderdompeling. De
vragenlijsten over pijn catastroferen, angsteigenschap en angst voor pijn werden afgenomen aan het
begin van de testsessie, die van de waargenomen pijn werd onmiddellijk na elke koude-
drukonderdompeling afgenomen.
Results
Er werden voor koude-druklatentie hoofdeffecten gevonden van schelden en geslacht. Latenties
waren langer in de scheldconditie dan in de non-scheldconditie, en langer voor mannen dan voor
vrouwen. Voor waargenomen pijn was de interactie tussen schelden en geslacht significant en was er
een hoofdeffect van schelden. Hoewel beide geslachten een vermindering in waargenomen pijn
ervoeren, deden vrouwen dit in grotere mate. Voor hartslag was ook de interactie tussen schelden en
geslacht significant, evenals dat er hoofdeffecten van schelden en geslacht waren. Schelden
verlaagde de hartslag in beide geslachten, maar meer voor vrouwen dan voor mannen.
4