Inleiding Recht
Tentamen inleiding recht: 27 oktober 2023 (9:00-12:00)
Wat te leren voor het tentamen:
Boek en werkboek (werkgroepvragen en rechterlijke uitspraken die zijn besproken) +
de hoorcolleges (de PP’s)
o 30 mc vragen 80 punten
4 vragen per week
6 vragen over de hoorcolleges
o 5 vragen over de casus
Dus vooral m.b.t.:
- Wrongful life/birth
- Noodweerexces
- Sport-en-spelsituatie
- Informed consent
Beschrijving
Het vak Inleiding Recht biedt een introductie in de fundamentele begrippen en
onderscheidingen van het recht. In dat kader behandelen we in de hoorcolleges op
hoofdlijnen het positieve recht van een aantal belangrijke rechtsgebieden:
staatsrecht, strafrecht, burgerlijk recht, internationaal publiekrecht en
mensenrechten. Zo biedt het vak zowel een brede als een inhoudelijke eerste
verkenning van wat je als beginnende rechtenstudent in je studie kunt verwachten.
Bovendien introduceert het vak de eerste beginselen van het oplossen van een
juridische casus. In de werkgroepen bestuderen we aan de hand van een casus een
positiefrechtelijk leerstuk en oefenen we met het lezen en gebruiken van
jurisprudentie. De werkcolleges vormen dus een soort "practicum" waarin je wordt
geleerd hoe je als jurist omgaat met wetboeken, jurisprudentie en verdragen. Er
wordt geen kennis voorondersteld en het vak bereid je voor op een verdere verdieping
van de positiefrechtelijke kennis in de vakken die er op volgen.
Leerlijn
Dit vak maakt binnen de opleiding Rechtsgeleerdheid deel uit van de
leerlijn juridische kernvaardigheden. Kijk voor meer informatie op de website Leiden
Law Skills.
Leerdoelen
Doel van het vak:
Het vak Inleiding Recht is bedoeld om je basale kennis van de overeenkomsten en
verschillen van de belangrijkste rechtsgebieden bij te brengen en je de belangrijkste
juridische onderscheidingen, begrippen en uitgangspunten te leren gebruiken die
nodig zijn om toegang te krijgen tot de rechtsbronnen. Bovendien wil het vak je als
,inleiding op de rechtenstudie een beeld geven van de belangrijkste rechtsgebieden
van onze rechtsorde. Het vak richt zich verder niet alleen op het kennen maar ook op
het kunnen: Inleiding Recht wil een begin maken met het oefenen van de juridische
vaardigheden die nodig zijn om juridische problemen (casus) op te lossen volgens de
IRAC-methode (een methode voor het stapsgewijs oplossen van casus die bij
Inleiding Recht wordt geïntroduceerd).
Na afronding van het vak heb je de volgende kwalificaties verworven:
Je kent en herkent de belangrijkste algemene begrippen en
onderscheidingen die ten grondslag liggen aan het Nederlandse
rechtssysteem.
Je kunt op een basaal niveau uitleggen wat rechtswetenschap en
rechtsvinding inhoudt.
Je kent en herkent een aantal fundamentele leerstukken en de
structuur van het staatsrecht, het strafrecht, het burgerlijk recht en
het internationaal publiekrecht.
Leerdoelen volgens de leerlijn juridische vaardigheden:
Tijdens de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid wordt studenten zes
juridische kernvaardigheden bijgebracht, te weten: (1) werken met juridisch
materiaal, (2) onderzoek ontwerp opstellen, (3) onderbouwd (juridisch)
oordelen, (4) schrijfvaardigheid, (5) spreekvaardigheid en (6) ethisch
bewustzijn. Bij Inleiding Recht staan werken met juridisch materiaal
(vaardigheid 1) en onderbouwd juridisch oordelen (vaardigheid 3) centraal.
Hieronder wordt per kwalificatie aangegeven om welke kernvaardigheid het
gaat.
Na afronding van het vak heb je de volgende kwalificaties verworven voor de leerlijn
‘juridische vaardigheden’:
Je kunt de basisrechtsregels uit de wet, jurisprudentie en verdragen vinden in
je wetten-/jurisprudentiebundel en juridische databanken (kernvaardigheid 1).
Je kunt de relevante onderdelen vinden in een rechterlijke uitspraak
(kernvaardigheid 1).
Je kunt een wets- of verdragsbepaling en relevante elementen ontleden
(kernvaardigheid 1).
Je kunt op hoofdlijnen rechtsregels uit wetten, verdragen en jurisprudentie
plaatsen in het grotere systeem van het recht.
Je kunt in de beschrijving van een eenvoudige, voor het onderwijs
geconstrueerde juridische casus de relevante feiten en de hiervoor relevante
rechtsregels identificeren (kernvaardigheid 3).
Je kunt uit de beschrijving van een eenvoudige, voor het onderwijs
geconstrueerde casus de relevante rechtsvraag en/of subvragen afleiden
(kernvaardigheid 3).
Je kunt op basis van het IRAC-model een relevante, navolgbare en juridisch
correcte argumentatie opstellen voor de beantwoording van een rechtsvraag
over een eenvoudige, voor het onderwijs geconstrueerde casus
(kernvaardigheid 3).
Je kunt een onderbouwd eigen oordeel vormen over een overzichtelijke
juridische kwestie of rechtsvraag (kernvaardigheid 3).
, Week 1, voorbereiding werkgroep en hoorcollege
Hoorcollege 1
Subjectief recht: een bepaalde persoonlijke bevoegdheid, ‘Ik heb recht op…’.
Wanneer wij menen ergens recht op te hebben dan onderbouwen we die claim met een
verwijzing naar het objectieve recht. (op zoek naar een objectieve grond voor jouw
subjectieve claim)
Objectief recht: het geheel van formele en materiële rechtsregels dat geldt in een gemeenschap als
recht geldt. (wetten, jurisprudentie etc.) het geheel van regels en beginselen dat in de formele
(geschreven en ongeschreven) rechtsbronnen te vinden is. Hier kunnen subjectieve rechten aan
worden ontleend.
Materieel recht: rechtsregels waar de burgerrechten aan kan ontlenen. (gronden om onze
subjectieve claims mee te onderbouwen)
Formeel recht: rechtsregels om je recht te halen.
Privaatrecht & Publiekrecht: Ulpianus (c. 170-223) maakte onderscheid tussen recht dat specifiek
betrekking heeft op de staat (publiekrecht) en het recht dat de individuen dient (privaatrecht).
- Algemeen belang / de particuliere belangen van individuen
- Ongelijke partijen / gelijke partijen gelijkheidsbeginsel
- Initiatief tot handhaving bij de overheid / het initiatief tot handhaving bij de burgers
Privaatrecht
Burgerlijk recht
o Personenrecht: de regels omtrent de persoon die drager is van rechten en plichten.
(huwelijksvermogensrecht)
o Familierecht: ‘de niet op geld waardeerbare rechten en plichten van personen’
(huwelijk, geboorte etc.)
Publiekrecht
Staatsrecht: geschreven en ongeschreven regels en beginselen van de nationale ordening
van het overheidsapparaat, van de invloed van burgers daarop, van de burgerlijke rechten en
vrijheden.
Bestuursrecht: het geheel van geschreven en ongeschreven rechtsregels en beginselen dat
betrekking heeft op de bestuurstaak van de overheid; het recht voor het bestuur.
Strafrecht: (ultimum remedium) is sanctierecht; kenmerkend voor het strafrecht is de straf,
de bewuste leedtoevoeging.
Positief recht: (ius positivum / ius constitutum); het geconstitueerde recht, het recht dat geldt
krachtens uitvaardiging; het feit dat het door de staat als geldend recht is geproclameerd. Het geheel
van regels dat op een bepaald tijdstip in een bepaalde gemeenschap geldt. Het geheel aan formele
rechtsbronnen.
Ius constituendum: het recht zoals het zouden willen; het gewenste, ideale recht.
, Natuurrecht: het recht dat niet door mensen gemaakt is en ‘van nature’ geldt. Het
natuurrecht is een soort ius constituendum.
Positief recht en haar formele rechtsbronnen:
1. Internationaal verdrag: hoogste rechtsbron, alle rechtsbronnen moeten conform deze
rechtsbron zijn. Verdragen tussen twee of meer staten die voor alle burgers geldend zijn
nadat zij bekend zijn gemaakt.
a. Art. 93 GW 7 art. 94 GW, directe werking en moet in overeenstemming zijn met de
verbindende bepalingen van verdragen en van volkenrechtelijke organisaties.
b. EVRM, staat boven de Grondwet
2. De wet (formele zin) ieder gezamenlijk besluit van de regering en de Staten-Generaal (art.
82 GW)
3. De wet (louter materiële zin) Algemeen verbindend voorschrift: iedere naar buiten
werkende algemene de burgers verbindende regeling, uitgaande van een overheidsorgaan
dat zijn bevoegdheid daartoe direct ontleent aan een wet in formele zin. (Wegenverkeerswet
en wetboek van strafrecht)
4. De rechtspraak: geheel van rechterlijke uitspraken; jurisprudentie. Gelijke gevallen worden
gelijk behandeld, de rechter doet dus aan gevalsvergelijking. Spreiding van de machten:
a. Wetgevende macht: voorschrijven van de wet (zowel materieel als formeel). Vaststelling
door regering en Staten-Generaal.
b. Uitvoerende macht: uitvoeren van de wet door ambtenaren.
c. Rechterlijke macht: het toepassen van de wet in het beslechten van concrete geschillen
waarbij de beslissing alleen de procederende partijen bindt. Treedt niet in de beoordeling
van de grondwettigheid van de wet en verdragen. (Geen formele precedentwerking)
5. Gewoonte objectief recht waar de burger subjectieve rechten aan kan ontlenen.
Ongeschreven recht, kan in een wet worden gecodificeerd of in rechtspraak geschreven recht
worden. Vereisten: het is een usus (gebruik) in de zin van een zich herhalende gedraging in de
gemeenschap & het is een usus waarvan men vindt dat het recht is (usus opinio juris sive
necessitatis)
a. Constitutioneel gewoonterecht: vertrouwensbeginsel in de regering (motie van
wantrouwen)
Common law: rechtersrecht, in landen met een common law-systeem is jurisprudentie leidend
Stare decisis-beginsel: beginsel dat men bij gedane uitspraken moet blijven. De rechter is
hier formeel gebonden aan eerdere uitspraken. Rechtstelsel met formele precedentwerking.
Rechtswetenschap: het wetenschappelijk onderzoek naar de regels en beginselen die in de
geschreven en ongeschreven rechtsbronnen te vinden zijn.
Rechtsvinding: het vinden, interpreteren, creëren en toepassen van rechtsregels door de rechter in
de context van een rechtsgeding.
Voorbereiding werkcollege 1, week 37 ‘ Terreinverkenning ’