Begrippen Kennisbasis Nederlands
Domein 2: NT2-TVO-Dyslexie-RT
Begrippen Betekenis
ABCD-model Het ABCD-model van Neuner (1981) kan als volgt worden
omschreven. Nieuwe taalelementen worden Aangeboden in
teksten (gesprekken, fragmenten uit de krant, liedjes, gedichten)
en daarna gesemantiseerd. Vervolgens worden met de
Bouwstenen (woorden, structuren, routines) allerlei oefeningen
gedaan om ze te laten inslijpen. Pas daarna wordt er
geCommuniceerd, eerst in gestuurde oefeningen, daarna
ongestuurd (D) in zo reëel mogelijke situaties.
NB: receptieve benadering: de leerder is passieve toehoorder. In
de communicatieve benadering wordt bestudering van de taal
niet meer gezien als doel op zich, maar wordt taal beschouwd
als middel om een boodschap over te brengen. De
communicatieve benadering propageert ook een andere inhoud
van het taalonderwijs. Niet de linguïstische structuren, maar
communicatieve routines en taalhandelingen vormen de kern
van het lesmateriaal. ABCD-model als didactisch kader binnen
de communicatieve benadering.
alfabetisch schriftsysteem Elke afzonderlijke klank wordt door een afzonderlijk letterteken
aangeduid. Er zijn in dit schrift precies evenveel tekens nodig als
de taal onderscheiden fonemen heeft.
Foneem=betekenisonderscheidende klank..
Distinctieve/verschillende klank: hiermee kun je woorden (van
het Nederlands) onderscheiden. Bijv: mot/bot.
Woordparen die verschillen op slechts 1 aspect worden
minimale paren genoemd.
Analfabeet ( functioneel) Laaggeletterdheid (of: functioneel analfabetisme) houdt in dat
mensen moeite hebben met de vaardigheid lezen en/of
schrijven.
Dit is iets anders dan ongeletterdheid,analfabetisme, waarbij het
gaat om mensen die helemaal niet kunnen lezen en schrijven.
Geletterdheid is het gebruiken van gedrukte en geschreven
informatie om te functioneren in de maatschappij, om de eigen
doelen te bereiken en om de eigen kennis en mogelijkheden te
ontwikkelen.
Articulatie
Articulatie is de beweging in de mond- en keelholte ten behoeve
van spraakproductie. Dit gebeurt hoofdzakelijk met de tong,
de lippen, de kaak en het verhemelte. Articulatiebewegingen
kunnen zowel op in- als uitademing, met en zonder stemgeving,
plaatsvinden.
Articulatoren worden in de taalkunde gebruikt om aan te duiden
welke delen van de mond werkzaam zijn in het produceren van
bepaalde klanken.
Co-articulatie: de uitspraak van klanken wordt beïnvloed door de
uitspraak van andere klanken die eraan voorafgaan en er op
, volgen.
Attitude
En 2de taalverwerving:
Factoren die van invloed zijn op 2de taalverwerving:
1. Moedertaal (gelijkenis of niet)
2. Leeftijd (kritische periode: kind moet zijn moedertaal zich
voor de puberteit hebben eigengemaakt)
3. Contact met de doeltaal
4. Motivatie
5. Attitude: houding tov de 2de taal en de
2detaalgemeenschap
6. Taalaanleg
7. Onderwijs.
Attitude (socioaffectieve
Taalattitude: de houding die taalgebruikers hebben tov
factoren)
taalvariëteiten. Deze attitude is gebaseerd op sociale
betekenissen van taalvormen die worden geassocieerd met
bepaalde sociale klasse of sociale groepen.
Hypercorrectie: wanneer mensen een taalvorm die ‘plat’ lijkt
vervangen door een onjuiste vorm van de standaardtaal.
De standaardtaal= de taal die maatschappelijk het meest
prestige heeft, heeft doorgaans de hoogste status. Hoger dan
een dialect.
Auditieve discriminatie
Deelvaardigheid van het aanvankelijk lezen waarbij het horen
van klankovereenkomsten en klankverschillen centraal staat.
Visuele discriminatie
Deelvaardigheid van het aanvankelijk lezen. Onderscheid maken
bij visueel aangeboden informatie. Onder visuele discriminatie
wordt meestal verstaan dat leerlingen onderscheid kunnen
maken tussen letters en lettercombinaties. Voor sommige
leerlingen is dat heel moeilijk. Zij blijven op elkaar gelijkende
letters tijdens het lees- en spellingproces nog lange tijd
verwarren.
In de kleutergroepen wordt visuele discriminatie vaak geoefend
met afbeeldingen. Kleuters moeten bijvoorbeeld de verschillen
proberen te ontdekken tussen twee afbeeldingen.
Automatisering (lezen)
Snel informatie uit het geheugen ophalen. Bij lezen: snel
decoderen. Automatiseren is een belangrijke stap in het proces
van (technisch) leren lezen. Het automatiseren van de
verschillende strategieën technisch lezen en met name het lezen
met behulp van de visuele woordvorming of directe
woordherkenning bepalen de leessnelheid.
Automatiseringsproblemen komen veel voor bij dyslexie.
Beoordelaareffecten
Diverse opvattingen, gewoontes en werkwijzen van beoordelaars
verlagen de objectiviteit van de beoordelingen
Norminstabiliteit: de docent pas (bewust of onbewust) de normen
aan aan het prestatieniveau van de leerlingen.
Uitstralingseffect (of halo-effect)
Van dit effect is sprake als er een storende invloed uitgaat van
bijkomstige kenmerken op de beoordelingsuitkomst,
, bijvoorbeeld:
- de leesbaarheid van het handschrift van de leerling
- de netheid van het ingeleverde werk
- spellingsfouten of grammaticale fouten in bijvoorbeeld
een proefwerk biologie
- de reputatie van de leerling
- sympathie of antipathie gevoelens van de leraar ten
opzichte van de leerling
dergelijke niet ter zake doende kenmerken zouden geen invloed
op de waardering mogen hebben: de evaluatie moet zoveel
mogelijk gebaseerd zijn op de relevante kenmerken van de
geleverde prestatie.
Opvattingseffect
Het opvattingseffect betreft de storende invloed die uitgaat van
de opvattingen en inzichten die bij leraren kunnen bestaan bij het
beoordelen, met name de verschillen in het belang dat een
leraar toekent aan verschillende aspecten van de geleverde
prestatie. Denk bijvoorbeeld aan het verschil in opvatting over
een goede scriptie.
Volgorde-effect
Het volgorde-effect ontstaat door de (onbedoelde) nawerking
van eerdere beoordelingen op erop volgende. Bijvoorbeeld: na
een aantal goede producten te hebben nagekeken en
beoordeeld kan de leraar bij het volgende slecht product dat dan
schril afsteekt tegen de voorafgaande naar verhouding te lage
punten geven.
Contaminatie-effect
Bij het beoordelen kunnen oneigenlijke doelstellingen van een
leraar de beoordeling ‘besmetten’. Bijvoorbeeld: er zijn leraren
die een goed figuur willen slaan door zoveel mogelijk leerlingen
met mooie cijfers te laten overgaan. Er zijn leraren die niet in
conflict willen komen met een collega en dan maar lage cijfers
geven omdat die collega ook weinig punten geeft.
Betrouwbaarheid toetsen
Een toets moet valide en betrouwbaar zijn:
Valide: Een toets wordt valide genoemd als ze inderdaad meet
wat ze zegt te meten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt
tussen:
inhoudsvaliditeit wil zeggen dat de toets de behandelde
leerstof op verantwoorde wijze afdekt.
Begripsvaliditeit wil zeggen dat de toets toetst wat hij
moet toetsen.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid zijn 2 vragen belangrijk:
Komen verschillende beoordelaars tot dezelfde
beoordeling?
Worden vergelijkbare prestaties hetzelfde beoordeeld?
Behalve de validiteit en betrouwbaarheid zijn ook belangrijk voor
en toets:
Discriminerend vermogen
Discriminerend vermogen betekent dat de toetst het
verschil zichtbaar maakt tussen leerlingen die de stof
beheersen en leerlingen die de stof niet beheersen.
, Transparantie
In een transparante toets is het de leerling duidelijk wat
hij of zij kan verwachten.
Bottum-up & top-down
verwerking van taal Het algehele taalbegrip bestaat uit 4 verschillende
deelprocessen: spraakherkenning, woordherkenning,
zinsontleding & interpretatie.
Bottum-up: het taalverwerkingsproces waarbij gewerkt wordt van
kleine eenheden naar grotere gehelen/ het proces van het
verstaan van spraak waarbij de spraakklanken stuk voor stuk in
het geluidssignaal worden geïdentificeerd en vervolgens tot
woorden worden samengesmeed.
Top-down: het taalverwerkingsproces waarbij gebruik gemaakt
wordt van informatie van het grotere geheel, inclusief onze
kennis vd wereld en de context/ het proces van het verstaan van
spraak waarbij ook hogere niveaus van verwerking, zoals het
opstellen van een zinvolle interpretatie, een rol spelen.
CEFR - Common European
Framework of reference for Europees referentiekader. Het ERK onderscheidt 6 taal-
Languages, zie: ERK compententieniveaus: van beginner tot near-native.
Basisgebruiker
A1 Kan vertrouwde dagelijkse uitdrukkingen en basiszinnen
gericht op de bevrediging van concrete behoeften begrijpen en
gebruiken. Kan zichzelf aan anderen voorstellen en kan vragen
stellen en beantwoorden over persoonlijke gegevens zoals waar
hij/zij woont, mensen die hij/zij kent en dingen die hij/zij bezit.
Kan op een simpele wijze reageren, aangenomen dat de andere
persoon langzaam en duidelijk praat en bereid is om te helpen.
A2 Kan zinnen en regelmatig voorkomende uitdrukkingen
begrijpen die verband hebben met zaken van direct belang
(bijvoorbeeld persoonsgegevens, familie, winkelen, plaatselijke
geografie, werk). Kan communiceren in simpele en alledaagse
taken die een eenvoudige en directe uitwisseling over
vertrouwde en alledaagse kwesties vereisen. Kan in
eenvoudigebewoordingen aspecten van de eigen achtergrond,
de onmiddellijke omgeving en kwesties op het gebied van
diverse behoeften beschrijven.
Onafhankelijk gebruiker
B1 Kan de belangrijkste punten begrijpen uit duidelijke
standaardteksten over vertrouwde zaken die regelmatig
voorkomen op het werk, op school en in de vrije tijd. Kan zich
redden in de meeste situaties die kunnen optreden tijdens het
reizen in gebieden waar de betreffende taal wordt gesproken.
Kan een eenvoudige lopende tekst produceren over
onderwerpen die vertrouwd of die van persoonlijk belang zijn.
Kan een beschrijving geven van ervaringen en gebeurtenissen,
dromen, verwachtingen en ambities en kan kort redenen en
verklaringen geven voor meningen en plannen.
B2 Kan de hoofdgedachte van een ingewikkelde tekst begrijpen,
zowel over concrete als over abstracte onderwerpen, met
inbegrip van technische besprekingen in het eigen vakgebied.
Kan zo vloeiend en spontaan reageren dat een normale
uitwisseling met moedertaalsprekers mogelijk is zonder dat dit
voor een van de partijen inspanning met zich meebrengt. Kan
duidelijke, gedetailleerde tekst produceren over een breed scala
van onderwerpen; kan een standpunt over een actuele kwestie
uiteenzetten en daarbij ingaan op de voor- en nadelen van