Aantekeningen colleges
College 1 (04/09) -
An introduction to affective science and
psychopathology
Leerdoel 1: Vat samen in welke vorm aff ect en de regulati e ervan verstoord kan
worden in psychopathologische processen.
De psychologie en de neurowetenschap hebben voor een lange periode allerlei affectieve processen
en emoties genegeerd, omdat ze het lastig vonden om het systematisch en wetenschappelijk te
onderzoek. Ze wilden harde processen bestuderen om cognitieve processen te bestuderen. Ze
dachten dat dit veel makkelijker was om te bestuderen. De studie van affectieve processen is echter
niet nieuw, maar er is een recente stijging in het aantal onderzoeken naar emotionele processen.
Wat zijn affectieve processen?
Affect betreft een evaluatie van een situatie als opvallend (en dus belangrijk voor ons en onze
doelen), die daardoor een evolutionaire adaptieve reactie teweegbrengt.
Affectieve processen bestaan uit 3 verschillende niveaus. Deze niveaus werken vaak samen, maar dit
is niet altijd het geval. De verschillende niveaus zijn:
1. Subjectieve componenten:
Dit gaat over het ervaringsgedeelte. Het gaat erover of je een negatief of positief gevoel hebt
over iets.
2. Gedragscomponenten:
Motorische expressie of inclinatie.
3. Fysiologische componenten:
Het gaat erover welke processen er in de hersenen plaatsvinden. Het gaat ook over wat er in
het lichaam gebeurt. Denk dan aan een verhoogde hartslag en zweten.
Het eerste artikel beschrijft verschillende
fasen. Het wordt het modal model
genoemd. Je komt een situatie tegen, je
moet aandacht geven aan de situatie, je
evalueert het en dan is de affectieve reactie.
Dit is een andere manier van categoriseren.
Affectieve processen worden nu van een
meer temporaal perspectief bekeken. Het heeft meer betrekking op de tijd. Daarnaast beschrijft het
artikel dat er bij elke fasen een andere manier kan zijn van het reguleren van de affectieve processen.
,De meest prominente affectieve processen
Het schema beschrijft de meest prominente affectieve processen.
Stemming, stress, emoties en affectieve dispositie zijn allerlei
verschillende typen van affectieve processen. Er wordt onderscheid
gemaakt door middel van de termen event-focus en embodiment:
Embodiment: gaat over op welke mate er een sterke
fysiologisch component betrokken bij is.
Event-focus: gaat over de mate waarin de processen plaatsvinden op een specifiek tijd
gerelateerd moment in relatie tot een specifieke gebeurtenis die er plaatsvond.
De prominente affectieve processen:
Affective disposition: hiermee wordt de neiging om op een bepaalde manier te handelen
bedoelt. Een voorbeeld hiervan is een hoge mate van trait anxiety, waardoor je over het
algemeen angstig bent. Je hebt dan de neiging om specifieke affectieve processen vaak te
hebben. Er is hierbij sprake van een lage embodiment en een lage event-focus. Je bent niet
altijd lichamelijk aroused en het is niet specifiek in relatie tot een enkele gebeurtenis.
Mood: kan meer getriggerd worden door gebeurtenissen. Het scoort dus hoger op event-
focus. Ze duren vaak langer en soms is het ook niet duidelijk waar ze vandaan komen.
Stress: heeft een hogere event-focus, aangezien er vaak een duidelijk reden is voor de
ervaren stress. Er zijn sterke fysiologische reacties, zoals een verhoogde hartslag, spiertensie,
zweten en stresshormonen die vrijkomen.
Emotions: scoort hoger op event-focus, aangezien emoties discrete en kortere reacties zijn. Er
komen geen stresshormonen vrij.
Emotional disturbance
De relatie tussen affectief onderzoek en psychopathologie is vooral duidelijk in affectieve stoornissen.
Denk aan depressie, bipolair disorder en anxiety. Dit zijn wereldwijd de meest voorkomende vormen
van psychopathologie. De gevolgen ervan zijn ernstig. Er is een grote relevantie.
Affectieve verstoringen zijn ook aanwezig in bijna alle andere psychologische stoornissen.
Voorbeelden hiervan zijn:
Emotional flattening (schizofrenie, psychopathie).
Hoge sensitiviteit voor beloning (verslaving).
Hyposensitief zijn voor sociale emotionele cues (autisme).
Explosief emotioneel reageren (antisociale gedragsstoornis, borderline).
Categorieën van emotionele verstoringen:
1. Emotional reactivity problems:
Emotionele intensiteit (over/onderreacties).
Emotionele duur (te kort of te lang).
Emotionele frequentie (te weinig of te vaak).
Emotietype (ongeschikt).
2. Emotion regulation problems:
Bewustzijn (overbewust of onderbewust).
Emotieregulatie doelen (overmatig demping of overmatig zoeken voor de piek).
Strategieën (overgebruik of het verkeerd gebruiken).
,Leerdoel 2: Refl ect on the recent state of aff airs and possible improvements in
psychological clinical practi ce by use of aff ecti ve science.
De typische benadering over de laatste decennia
Het onderzoeken van een probleem binnen een stoornis:
Er wordt gebruik gemaakt van 2 groepen. De ene groep bestaat uit patiënten met een
specifieke stoornis. Dit gedefinieerd door de DSM. De andere groep is een gezonde
controlegroep.
Je moet de groepen voorzichtig matchen voor allerlei kenmerken. Denk aan het hebben van
dezelfde leeftijd, schoolniveau en medicatieniveau.
De groepen moeten op basis van specifieke affectieve processen worden vergeleken. Dit
hangt af van de affectieve processen waarin je geïnteresseerd bent.
Een significant resultaat duidt op een potentiaal probleem dat specifiek is voor de stoornis.
Het onderzoeken van behandelingen:
Er wordt gebruik gemaakt van een groep patiënten met een specifieke stoornis die door de
DSM wordt gedefinieerd.
Je vergelijkt verschillende type experimentele behandelingen. Je test de effectiviteit van de
experimentele behandeling met de controle behandeling.
Significantie wijst op behandelingseffectiviteit.
Deze vorm van onderzoek wordt al heel lang gedaan. Echter is de effectiviteit van psychologische en
farmacologische behandelingen voor mentale stoornissen maar ongeveer 50%. De waarschijnlijke
redenen voor het tekort aan een hoge effectiviteit, ondanks al het onderzoek:
Klinische heterogeniteit:
Psychiatrische syndromen zijn heel divers. Voor depressie kunnen 2 patiënten bijvoorbeeld
maar 1 symptoom delen. Ook zijn er bijvoorbeeld 636.120 unieke symptoomprofielen die
behoren tot de diagnose van PTSD.
Een tekort aan mechanisch begrip:
Het is een beetje gerelateerd aan het eerdere punt, omdat we in de wetenschap veel op een
simpelere manier hebben gedacht. We dachten bijvoorbeeld over depressie versus een
gezonde controle. We weten dat er veel heterogeniteit is binnen dit label. We hebben weinig
mechanisch begrip over waarom mensen deze stoornissen tonen, omdat er geen ding is als
“depressie”. Depressie is een nep concept, dat bedacht is door de DSM. Het betekent dus niet
dat de diagnose depressie een biologische proces of specifieke ervaringen die tot de stoornis
leiden reflecteert. Om dit niveau van begrip over wat er fout gaat te begrijpen, moet er een
grote specificiteit zijn in wat de mechanismen zijn.
Leerdoel 3: Argue how transdiagnosti c models can contribute to understanding
origin and maintenance of psychopathology, yet also come with potenti al
challenges.
Mogelijke verklaringen voor comorbiditeit:
Misschien is de DSM niet specifiek genoeg om onderscheid te maken. Er is dan een slechte
discriminante validiteit.
, Het kan zijn dat 1 stoornis al aanwezig was en als risicofactor voor een andere stoornis
werkte. De eerste stoornis kan dan door complexe gebeurtenissen en ander stoornis
opwekken. Dit is het idee van een primaire versus een secundaire stoornis.
Het kan zijn dat er een gemeenschappelijk risico is. De risicofactoren zijn al vroeg aanwezig.
Het kan het predisponeren, bespoedigen of in stand houden.
Het groeperen van stoornissen met de DSM reflecteert geen mechanistisch niveau. Het doel van de
DSM is namelijk het ontwikkelen van een systeem om specifieke, betrouwbare diagnoses gebaseerd
op klinische ervaringen te bieden. Het probleem hierbij is echter dat het niet noodzakelijk een
mechanisme reflecteert, dat we met onderzoek proberen te vinden. Het toont niet wat de problemen
van iemand triggerde. Wetenschappelijk mechanistisch onderzoek moet zich dus focussen op
symptomen, in plaats van op syndromen.
Het resultaat van de DSM focus is:
Een gat tussen de doelen van klinische diagnoses en wetenschappelijke studies van
tegenwoordig.
Onderzoek is vaak maar naar 1 stoornis en het is geïsoleerd van parallel onderzoek naar
andere stoornissen.
Het idee is dus dat we weg gaan van de stoornis focus. De DSM was de drijvende kracht achter de
“disorder focus” van tegenwoordig. Hieronder worden de voor- en nadelen hiervan besproken:
Voordelen: een gemeenschappelijke taal voor communicatie tussen clinici, wetenschappers
enzovoort.
Nadelen:
- Een specifieke diagnose kan ten koste gaan van een complexe klinische realiteit op
het niveau van de patiënt.
- Impliciet behandelt de DSM elke stoornis als een onafhankelijke, afzonderlijke
entiteit. Dit is echter niet het geval, aangezien er sprake is van comorbiditeit.
- Impliciet gaat het ervan uit dat de stoornissen abrupt verschillen van ‘normaal
gedrag’.
- Willekeurige grenswaarden zijn niet zo extreem op bewijs gebaseerd als je zou hopen
Het idee is dus dat we weg gaan van de stoornis focus naar een transdiagnostische focus. Hierbij
wordt er gefocust op processen die bijdragen aan de etiologie en instandhouding van symptomen
over diagnostische grenzen/stoornissen heen. Het is belangrijker wat er mis ging, dan welk label
mensen uiteindelijk krijgen, zodat het behandelt kan worden. Het is dus een meer functionele
benadering, waarbij je het volgende doet:
Het ontleden van het syndroom in delen.
Focus op individuele patiënt en centraal problematisch gedrag, specifieke therapie op maat
Focus op gemeenschappelijke processen van etiologie of instandhouding.
Voordelen van een transdiagnostische focus:
1. Kan beter omgaan met comorbiditeit.
2. De heterogene stoornissen in het huidige diagnostische systeem bestaan elk uit
disfunctionele versies van processen die variëren langs de continua in de algemene
populatie. Het is makkelijk los te laten om mensen in te delen in abnormaal en normaal.
Je ziet problemen op basis van een continuüm. Aan de ene kant op de lijn heb je
bijvoorbeeld geen angst en op de andere heel veel. Mensen kunnen zich ergens op de lijn
bevinden. De ene persoon is extremer dan de andere persoon.
3. Ontwikkeling van behandelingen.
, Grotere overdracht van theoretische en behandelvooruitgang over stoornissen
heen.
Specificeer behandelingscomponenten die effectief zijn over verschillende
stoornissen. Je focust je niet op 1 specifieke stoornis bij het uitvoeren van
onderzoek. Uit onderzoek komt dan ik heb deze behandeling voor die en die
symptomen. Mensen met verschillende diagnoses kunnen dan baat hebben van
de behandeling.
RDOC:
Een transdiagnostische benadering die al veel wordt gebruikt. Bij deze benadering willen we niet
weten welke diagnoses men heeft. We zetten mensen met allerlei verschillende diagnoses bij elkaar
die allen bijv. depressieve symptomen hebben. Er wordt allerlei data verzamelt en aan de hand
daarvan wordt men gecategoriseerd in clusters. We baseren onze labels daarop. We kijken naar de
clusters en dan kunnen we zien welke behandelingen het beste werken. De clusters zijn nu
mechanische clusters. Het is namelijk gebaseerd op de data en de specifieke dingen die mechanisch
bij deze mensen fout kunnen gaan. Er is echter wel kritiek op de benadering. Er is namelijk veel
nadruk op de biologische processen.
In het artikel worden
nadelen van de
benadering besproken.
Op de afbeeldingen
staan hints over wat de
nadelen kunnen zijn.
, College 2 (11/09) - Emotion control
Achtergrond
Emoties begeleiden veel van onze acties en beslissingen.
Soms moeten we onze emoties controleren om lange termijn doelen te behalen. Er zijn verschillende
vormen van emotieregulatie, bijvoorbeeld:
Attention distraction: aandacht ergens anders naar toe brengen.
Extinction learning: jezelf blootstellen aan een moeilijke situatie, zoals een publieke
bespreking houden. Je leert nieuwe associaties tussen de dingen die je eng vindt en wat je
doet.
Reappraisal: anders proberen te denken over de situatie.
Controlling emotional actions: veel emotionele en affectieve informatie die we hebben in
acties zitten. Als er een cue is, is het mogelijk dat je een automatische gedragsneiging hebt
die je onder controle moet houden. Dit wordt er in het college besproken
- Full body avoidance actions
- Gaze aversion
Bestuderen van transdiagnostische mechanismen van psychopathologie in lijn met RDoC
Veel vormen van psychopathologie zijn geassocieerd met het falen in het
beheersen van gevoelens of emotionele acties.
Disbalans in approach-avoidance neigingen in psychopathologie. Zie afb.
In 2009 ontstond er een beweging van wetenschappers.
Zij stelden dat er gestopt moest worden met het denken
in termen van classificaties van psychopathologie.
Psychopathologie moest onderzocht worden op een meer
transdiagnostische manier. Je moet kijken naar over
stoornissen en kijken naar dimensies die helpen om
dichterbij te komen bij de fundamentele onderligging van
de stoornissen. Ze stelden verschillende dimensies voor
(zie afb.) Het doel is de aard van geestelijke gezondheid
en ziekte begrijpen in termen van verschillende graden van disfunctie in fundamentele
psychologische/biologische systemen.
Hoe verklaren we psychopathologische fenotypes?:
We kunnen naar psychopathologie kijken vanuit het phenotype. Dat is
wat je ziet. Bijvoorbeeld iemand die erg depressief of angstig is. We
worden uitgenodigd om meer vanuit een endophenotype. Dit is het
mechanisme dat onderliggend kan zijn aan de psychopathologie en
dat kan overgaan naar typen psychopathologie. Dit is waar we het
meeste op focussen. Daarnaast is er ook het genotype. We hebben de
genen en worden blootgesteld aan bijvoorbeeld stressoren en aan
bijvoorbeeld erg goede educatie. Dit bepaalt samen hoe onze
hersenen evalueren en onze gedragingen en gedachten. Dit kan
uiteindelijk leiden tot psychopathologie.