TIJDVAK 7
TIJD VAN PRUIKEN EN REVOLUTIES
Kenmerkende aspecten
27 - Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ werd toegepast op alle terreinen van de samenleving:
godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen
28 - Voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse
verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme)
29 - De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten,
grondrechten en staatsburgerschap
30 - Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de
daarmee verbonden transatlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme
, TIJDVAK 7 | TIJD VAN PRUIKEN EN REVOLUTIES
Kenmerkend aspect 27
Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ werd toegepast op alle terreinen van
de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen
Door de wetenschappelijke experimenten en ontdekkingen in de 17e eeuw was er een groot opti-
misme ontstaan met betrekking tot het begrijpen van de wereld en het verbeteren van de samen-
leving door middel van het gebruiken van het verstand. In de 18e eeuw ging men wat betreft onder-
zoeken nog veel verder dan tijdens de wetenschappelijke revolutie en werd álles onderwerp van
kritisch onderzoek door geëngageerde mensen met revolutionaire ideeën op allerlei maatschappe-
lijke terreinen, zoals godsdienst, politiek en economie. Zo bracht de Engelsman Adam Smith in 1776
het boek “An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations” uit, waarin aandacht
werd besteed aan welvaart. Deze ontstond volgens hem door een goede balans van vraag en aanbod
en weinig of geen bemoeienis met de handel en nijverheid door de overheid. Een ander belangrijk
project werd in 1751 door de Fransmannen d’Alembert en Diderot opgestart. Zij wilden alle kennis
uit de hele wereld bijeenbrengen in hun Encyclopédie. In 1772 werd het project gestopt, er waren
toen 28 delen verschenen. Behalve feitelijke informatie bevatten veel artikelen ook kritische be-
weringen van schrijvers uit deze tijd, de Verlichting, over bijvoorbeeld het geloof of de politiek.
Dat sommige ideeën in strijd waren met de traditie, daar gaf men niet om. De kennis en rede
werden beschouwd als belangrijker dan de traditie en het geloof. Door het rationalisme van deze
periode zou vooruitgang ontstaan, die voorgoed een einde zou maken aan onwetendheid, intoleran-
tie, geloofsfanatisme en onredelijke verschillen tussen mensen. Hiervoor was echter meer vrijheid
nodig dan er in die tijd was. Daarom ontstonden er nieuwe politieke ideeën en idealen. Zo was de
Engelsman John Locke van mening dat regeringen hun macht van de burgers kregen in plaats van
van god. Hun taak was te zorgen voor veiligheid en conflicten op te lossen, om zo de natuurlijke
rechten van de burgers (recht op leven, vrijheid en bezit) te beschermen. Als de overheid zichzelf
als verheven boven de bevolking zou zien en zich niet meer aan de wet zou houden, was het voor
een volk geoorloofd haar regering af te zetten. Een ander, die in Parijs, dat in de loop van de 18e
eeuw het intellectuele centrum van de verlichting werd, publiceerde over de volkssoevereiniteit,
was Rousseau. Hij legde de juistheid van dit principe uit aan de hand van het ‘sociaal contract’.
Een andere verlichte denker was Montesquieu. Hij verafschuwde het despotisme en bedacht
daarom de Trias Politica, waarbij de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht strikt ge-
scheiden zijn, waardoor geen machtsmisbruik en/of onderdrukking kan plaatsvinden. Montesquieu
bedacht, dat het parlement de wetten moest vaststellen, de regering die moest uitvoeren en dat
onafhankelijk rechters de naleving moesten controleren.
Naast deze onderwerpen, werd ook veel gepubliceerd over de maatschappelijke verschillen in de
standenmaatschappij. Bijvoorbeeld Rousseau deed dit; hij vond dat sociale verschillen alleen op
prestaties gebaseerd moesten zijn, omdat ze anders de natuurlijke goedheid van de mens bedier-
ven. Door politieke hervorming van de samenleving zou dit voorkomen kunnen worden. Een andere
Fransman, misschien wel dé verlichte denker bij uitstek, was Voltaire. Hij leverde onder andere kri-
tiek op het godsdienstige fanatisme van de katholieke kerk, inclusief het verspreide bijgeloof en de
intolerantie. Hij was echter geen atheïst, zoals sommige andere verlichte denkers, maar een deïst en
geloofde dat God de wereld had geschapen, maar zich er daarna niet meer mee had bemoeid. Hij
was van mening dat God de wereld volgens logische natuurwetten had geschapen en dat de wereld
daarom door onderzoek en gebruik van het verstand begrepen kon worden. Hiermee sloot zijn
denken naadloos aan op de gedachte van de Verlichting.
1