Toetsvragen Organisatiekunde
1. Wat zijn de positieve effecten van een cultuur?
Een leidraad voor ons handelen.
Geeft richting waarop wij de dingen doen.
Richting aan de manier waarop wij met elkaar omgaan
Omgang van de leden van gemeenschap reguleert en daarmee sterk vereenvoudigt
2. Wat zijn de kenmerken van een sterke cultuur?
Waarden worden breed gedeeld.
Boodschappen over wat belangrijk is, zijn consistent.
Medewerkers kunnen verhalen vertellen over historie en helden.
Medewerkers identificeren zich sterk met de cultuur.
Er is een sterke relatie tussen gedeelde waarden en gedrag.
3. Op welke twee dimensies is het cultuurmodel van Harrison en Handy gebaseerd? Geef van
iedere dimensie een korte toelichting.
Machtsspreiding: De mate waarin beslissingsbevoegdheid gecentraliseerd of
gedecentraliseerd is.
Samenwerkingsgraad: De mate waarin wordt samengewerkt.
(Onder hoge samenwerkingsgraad wordt een grote saamhorigheid tussen de leden van de
organisatie verstaan.)
4. Welke vier cultuurtypen onderscheiden Harrison en Handy? Geef van ieder cultuurtype een
korte omschrijving.
Rolcultuur: (apollo) macht is nauwelijks gespreid en wordt weinig samenwerkt. Macht is
centraal belegd; vrijwel altijd hoog in de organisatie en het werk wordt op individuele basis
uitgevoerd. Kenmerkend; veel regels gecentraliseerde aansturing. Dergelijke organisatie
functioneren op routine, controle en voortdurende aanscherping van regels. Voorbeelden
zijn banken en verzekeringsmaatschappijen.
Machtscultuur: ( zeus) Sterk gecentraliseerde macht en grote mate van samenwerking. Dit
type cultuur komt vaak voor in kleinere bedrijven met een directeur-eigenaar die een sterke
visie heeft. Zijn medewerkers houden zich uit respect voor zijn autoriteit aan de beslissingen
die hij neemt. Er zijn in vergelijking met rolcultuur relatief weinig regels en procedures.
Personencultuur: (dionysus )met grote machtspreiding. Er is sprake van decentralisatie en
wordt weinig samengewerkt. Komt veel voor in organisaties waarin professionals en / of
, specialisten werken. De bedrijfscultuur is hier een optelsom van min of meer gelijkwaardige
inbreng van de individuele leden.
Taakcultuur: ( athene) gericht op oplossen van problemen waarbij specialisten, ieder een
eigen vakgebied en vaak in wisselende samenstelling, projecten uitvoeren. Macht is niet
centraal belegd, maar is sprake van spreiding onder specialisten. Er wordt veel
samengewerkt.
5. Op welke twee dimensies is het cultuurmodel van Quinn en Rohrbaugh gebaseerd?
De mate van flexibiliteit
(is in de organisatie sprake van lage of hoge mate van flexibiliteit?)
De mate van interne vs externe focus
(heeft de organisatie een interne of externe oriëntatie?)
6. Welke vier organisatieculturen onderscheiden Quinn en Rohrbaugh? Geef van iedere
organisatiecultuur aan wat de belangrijkste oriëntatie is.
Mensgericht: Hoge flexibiliteit & interne focus
Innovatiegericht: Hoge flexibiliteit & externe focus
Beheersgericht: Lage flexibiliteit & interne focus
Resultaatgericht: Lage flexibiliteit & externe focus
7. Noem 6 omgevingsfactoren (geheugensteun: DESTEP of DE PEST)
Demografisch
Economisch
Politiek-juridisch
Ecologisch
Sociaal-cultureel
Technologisch
8. Wat is MVO?
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (people, planet, profit)
9. Wat wordt verstaan onder People, Planet en Profit? Leg deze begrippen uit en geef van ieder
begrip 2 voorbeelden.
, People: De inzet van de onderneming op het gebied van sociaal-ethische vraagstukken.
bv: kinderarbeid, man-vrouw verhoudingen, kinderarbeid, fraude
Planet: Inzet v/d onderneming op gebied van milieubescherming.
Profit: Het gaat niet alleen om de te behalen winst en omzet, maar ook om zaken als de zorg voor
de werkgelegenheid, sponsoring en politieke betrokkenheid
10. Wat zijn de 3 fasen van het klassieke strategisch management?
Benoem van ieder van de 3 fasen van het klassieke strategisch management de belangrijkste
onderdelen.
1. Analyseren huidige situatie:
Onderzoeken en vaststellen van de sterkten en zwakten in de huidige missie, visie,
strategie, interne organisatie, systemen, cultuur, leiderschap en interactie met alle
stakeholders/partijen. Alternatief antwoord. Sterkten en zwakten in de 7S-
modelfactoren; die wel kunnen benoemen dan).
Onderzoeken en vaststellen van kansen en bedreigingen die voortkomen vanuit de
DESTEP omgevingsfactoren en vanuit concurrenten ten opzichte van de
bedrijfsdoelstellingen/missie.
2. Vormen strategie
Vaststellen van het gewenste toekomstbeeld
Ontwikkelen van mogelijke strategieën, bijvoorbeeld o.b.v. Treacy & Wiersema,
Porter, Ansoff, Blue Ocean, e.a.
Scenarioplanning
3. Implementatie strategie
Vaststellen van planningscyclus.
Ondernemingsplan en operationele plan maken door investeringsniveaus,
doelstellingen, budgetten en plannen uit te werken voor product/markt-
combinaties, innovatieniveau, productietechniek/logistiek, MVO en
medewerkers (alle KSF’s)
11. Wat is portefeuillemanagement?
Het maken van investerings- en ontwikkelingskeuzes zoals afbouwen of opbouwen van
verschillende bedrijfsactiviteiten en Business Units op grond van bedrijfseconomische criteria
(zoals winst, marktaandeel, groei, milieu-impact, bijdrage aan missie)
12. Beschrijf de 3 fasen van Portefeuillemanagement