Samenvatting Epidemiologie &
Biostatistiek 1
Gezondheidswetenschappen jaar 1
Hoorcollege 1: Introductie
Epidemiologie: Over het onderzoeken van ziekte in de populatie
→ Epidemiologie gaat over alle aspecten van gezondheid en ziekte en omvat daarom alle methoden
gebruikt in GZW onderzoek
Methodologie → Proces tussen wetenschappelijke vraag en antwoord hierop
→ Hoe doe je onderzoek?
Richt je onderzoek zó in, dat maar één interpretatie van de gegevens mogelijk is
Variabiliteit bemoeilijkt objectiviteit → Mensen zijn allemaal verschillen, meetmethode introduceert
ook nog eens variatie, je kunt ze niet allemaal meten
Kwantitatieve en Kwalitatieve onderzoeksmethoden:
- Kwantitatief = gericht op bevestiging of ontkrachting van een onderzoekshypothese
Is het zo dat …..? Onderzoeksvragen met een gesloten karakter dus; ja of nee?
ongeacht wie het uitvoert zou op dezelfde resultaten moeten uitkomen
NUMERIEKE DATA en STATISTIEK
- Kwalitatief = vaak gericht op waarom en hoe van menselijk gedrag
→ interviews, focusgroepen, observaties
onderzoeksvragen met een open karakter
Beide zijn nodig om gezondheidswetenschappelijke vraagstukken te beantwoorden
Kwantitatief onderzoek:
Epidemiologie staat centraal: onderzoek aan bevolking
→ Beschrijvende Epidemiologie – frequenties
→ Verklarende Epidemiologie – verbanden
Associatie: Hoe is het verband tussen determinant en uitkomst?
- Uitkomst kan numeriek zijn (kan verschillende waarden aannemen)
Wat is de toegevoegde kans op longkanker als je rookt?
Hoeveel keer zo veel kans op diabetes heeft een obesitaspatiënt i.v.t. een slank persoon?
Hoeveel mensen moeten gordels gaan gebruiken om 1 verkeersdode per jaar te voorkomen?
Correlatie → Als determinant én uitkomst numeriek zijn (stijgende lijn tussen bloeddruk en leeftijd)
- Uitkomst kan Dichotoom zijn (wel/niet) - RR, OR, NNT, RV, APb, APt
- Frequentie = Hoe vaak komt iets voor? → Het gaat hierbij om telvariabelen
- Prevalentie = Bestaande gevallen (op één moment of binnen een bepaalde periode)
,27% van de Nederlanders rookt
→ Puntprevalentie: fractie mensen in toestand X op dit moment
→ Periodeprevalentie: fractie mensen die tussen t0 en t1 in toestand X zijn geweest
- Incidentie = Nieuwe gevallen
88 gevallen van Klebsiella-infectie in Maasstadziekenhuis
→ Cumulatieve incidentie → % deelnemers dat binnen een looptijd een uitkomst ontwikkeld heeft
→ Incidentiedichtheid → Frequentie van ontwikkelde uitkomsten, gemeten naar totale persoonstijd
Typen onderzoeken:
1. Ecologisch onderzoek – individuele verschillen zijn niet meer zichtbaar – waarnemingen op
geaggregeerd niveau
voordelen: snel klaar en efficiënt, hypothese vormend
nadelen: uitspraken gebaseerd op waarnemingen aan populaties ten onrechte vertalen naar effecten
op individueel niveau
2. Cohortonderzoek:
Groep individuen die toetreedt tot studie, eenmaal toegetreden blijft men lid
cohort kan worden gevolgd in de tijd
Probleem cohortstudies: Deelnemers kiezen zelf determinant status
- Prospectief cohortonderzoek:
voordelen: geen noodzaak van selectiecases en controles, nauwkeurige informatie, oorzaak gaat voor
gevolg, gemakkelijk om meerdere blootstellingen te meten
nadelen: bijzonder kostbaar bij zeldzame aandoeningen, zoals longkanker, mogelijke selectiebias door
selectieve uitval
- Retrospectief: terug in de tijd
→ Dynamische populatie; mensen kunnen tussentijds lid worden, mensen kunnen
lidmaatschap opzeggen
3. Transversaal onderzoek:
Vorm van observationeel onderzoek waarin de onderzoeker geen interventie uitvoert.
Een groep of groepen mensen wordt op 1 meetmoment gemeten
Voordelen: kost weinig, neemt weinig tijd in beslag, verkennend onderzoek doen, geen risico op
uitval
Nadelen: geen oorzaak-gevolg relatie vast te stellen, timing van het onderzoek heeft grote invloed op
,representativiteit van de resultaten
4. Case-control:
het onderzoeken van 2 groepen personen, een groep personen van wie bekend is dat zij een
bepaalde uitkomst bezitten en een controlegroep zonder de uitkomst
Voordelen: geen experimenteel ontwerp, goede keuze als het ethisch kan zijn, redelijk goedkoop uit
te voeren
Nadelen: groot risico op onderzoeksbias, zeer tijdrovend en inefficiënt, niet altijd geloofwaardig
5. RCT:
Neem steekproef uit doelpopulatie, ken at random individuen toe aan een behandeling
Voordelen: Hele goede bewijskracht, sterke oorzaak-gevolg relatie omdat andere variabelen
nauwelijks van invloed kunnen zijn
Nadelen: Lastig om alle externe variabelen constant te houden, kost vaak veel, ethisch bezwaar, lange
tijdsduur
6. Cross-over trial:
Neem steekproef uit doelpopulatie → Stel alle individuen aan beide behandelingen bloot
Randomiseer de volgorde waarin behandelingen worden aangeboden per individu
Voordeel: Ieder is zijn eigen controle
Nadeel: retentie-effecten van behandeling (wash-out periode)
Mentimeter vragen:
Vraag 1: Raad het design:
Een onderzoeker bestudeert het effect van plantensterolen op het leergedrag van muizen. Een groep
muizen wordt at random in 2en gedeeld. De ene groep krijgt eerst sterolen, doet dan een leertest,
krijgt een week later een placebo en doet de leertest opnieuw. Bij de andere groep is de volgorde
precies andersom.
→ Cross-Over trial, want beide groepen krijgen zowel de interventie (de sterolen) als de controle (de
placebo)
Vraag 2: Raad het design:
Bestaat er een relatie tussen werkloosheid en geloof in samenzweringstheorieën. Een medewerker
van het CBS vergelijkt werkloosheidscijfers tussen verschillende EU-landen, en de mate waarin
, mensen in die landen geloven in samenzweringen.
→ Ecologische studie, want individuele verschillen zijn niet zichtbaar.
Vraag 3: Raad het design:
Infectiologen vragen zich af of het lichaamsvetpercentage het verloop van een griepinfectie
beïnvloedt. Ze vragen een aantal huisartsen of ze bij patiënten willen bijhouden of ze na een
griepinfectie al dan niet een longontsteking ontwikkelen, en wat het vetpercentage van die patiënten
was bij aanvang van hun griepbesmetting.
→ Cohort studie
Vraag 4: Welke frequentiemaat?
Burn-out is een probleem dat in de huidige westerse samenleving steeds meer economische schade
oplevert. Cijfers laten zien dat een 10% van de mensen tussen 35 en 40 jaar ermee te maken heeft.
→ Prevalentie → Periode prevalentie?
Vraag 5: Welke frequentiemaat?
Depressies zijn een probleem onder gepensioneerde topsporters. In een studie naar psychische
gezondheid wordt een dynamische populatie van topsporters enige tijd gevolgd vanaf het moment
dat ze een punt zetten achter hun carrière. Het aantal opgetreden depressies werd gewogen naar de
depressievrije tijd van alle proefpersonen
→ Incidentiedichtheid, het gaat hierbij om de frequentie van het aantal ontwikkelde uitkomsten,
namelijk depressie. Hierbij wordt er rekening gehouden met de totale persoonstijd.
Vraag 6: Welke associatiemaat?
Een belangrijk deel van alle beenbreuken ontstaat tijdens de wintersportvakantie. Maar hoeveel
mensen zouden er NIET moeten wintersporten om één beenbreuk te voorkomen?
→ Number needed to Treat (NNT)
Vraag 7: Welke associatiemaat?
Er is gerapporteerd dat de kans op trombose binnen een maand na vaccinatie ongeveer 45x zo hoog
is als dat je je niet laat vaccineren. Dat lijkt enorm, maar over wat voor kansen hebben we het
eigenlijk? Wat is de netto toegevoegde kans op trombose voor gevaccineerden?
→ RR / RV?
Vraag 8: Welke associatiemaat?
Rood en verwerkt vlees verhoogt het risico op het ontwikkelen van darmkanker. Maar welk deel van
alle gevallen van darmkanker wordt eigenlijk veroorzaakt door het eten ervan?
→ Attributieve proportie onder totale populatie (APt) , want welk deel van de totale incidentie wordt
toegeschreven aan die blootstelling – dus rood vlees?
Leervragen HC1:
- Beschrijf: wat zijn punt- en periodeprevalentie? Wat zijn cumulatieve incidentie en
incidentiedichtheid?
→ Puntprevalentie = de proportie bestaande gevallen op één moment (altijd tussen 0-100% of 0-1)
→ Periodeprevalentie = de proportie bestaande gevallen gedurende een periode