- De dikte van de aardkorst verschilt sterk; onder de oceaan 5-10 km dik, onder
continenten 25-30 km dik.
Aardbevingen
Aardbevingen: aardkorst bestaat uit zes grote aardkorstplaten die schoksgewijs langs
breuklijnen bewegen. Elke dag zijn er zo’n 25.000 kleine aardbevingen op aarde.
Vulkanen
Er zijn twee hoofdtype vulkanen.
1. Kegelvulkaan = ziet eruit als een kegel. De lava die uit de krater stroomt, is bij deze
vulkaan erg stroperig en vormt bij elke uitbarsting een nieuwe laag die op
de vulkaan blijft liggen → koelt snel af, hierdoor komt het niet ver en krijg
je dus een kegelvulkaan.
2. Schildvulkaan = langwerpig en minder hoog dan een kegelvulkaan. De lava is erg
vloeibaar → gaat bij een uitbarsting razendsnel alle kanten op, hierdoor
wordt er een platte vulkaan gevormd.
Rivieren
Rivieren beginnen in gebergtes, ze worden steeds groter door het water van zijrivieren.
Uiteindelijk mondt de rivier uit in de zee of waar het water kan blijven staan wordt een meer
gevormd. Dit gebeurd ook wel door een gering hoogteverschil. Aan de laagst gelegen kant
stroomt het er vanzelf weer uit. Door erosie heb je in hoog gelegen rivieren grote
stenen/sedimenten. En in Nederland bijvoorbeeld alleen meer zand.
Hoofdstuk 3 - Landschappen op aarde
Tropische gebieden
Tropische gebieden bevinden zich rondom de evenaar; in de middag stijgt de
temperatuur door de hoge zon. Veel water verdampt steeds meer → vanaf ‘s
middags veel buien → buien gaan door naar het noorden/zuiden. Steeds verder
van het tropische bos kwam steeds minder water tot gevolg woestijnlandschap.
Daartussen zit nog tropische graslanden van respectievelijk savanne en steppe
(overgangs landschappen).
- Van tropische regenwoud gebieden tot woestijngebieden: op de evenaar is het
warmer doordat de stralen van de zon recht op de aarde vallen. Eén straal hoefd
dan minder groot stuk aarde te verwarmen dan wanneer deze schuin op de aarde
invalt.
- Subtropische gebieden naar poolgebieden: temperatuur speelt een
doorslaggevende rol bij verandering van landschappen.
- Hoe meer naar het poolgebied hoe kouder en dus hoe schuiner de zonnestralen
op het aardoppervlak invallen.
- Hooggebergten = gebieden die hoger zijn dan 1.500 meter. Hoe hoger op de berg
hoe kouder. Bovenin wordt de lucht minder verwarmd door de aarde. Per 100 meter
daalt de temperatuur met 0,8 graden.
, Landschap met een tropisch regenwoudklimaat
Dit landschap bevindt zich in het Amazonegebied in Zuid-Amerika, Centraal-Afrika en
Indonesië. Door de ligging rondom de evenaar komen hier geen seizoenen voor. Veel regen,
niet gelijkmatig over het jaar verdeeld, veel verschillende soorten bomen, struiken en planten
dus veel verschillende diersoorten.
Kenmerk: Hele jaar door hoge gemiddelde temperaturen en bijna het hele jaar door
valt er veel neerslag.
Gebieden rondom de evenaar, gemiddelde temperatuur in de koudste
maand niet onder de kokospalm grens (18 graden), veel jaarlijkse
neerslag, 2.000 mm of meer, neerslag in alle seizoenen, weelderige
plantengroei.
Landschap met een savanne- en steppe klimaat
Savanne
- Tropisch grasland, met veel bomen en struiken.
Kenmerk: Hele jaar door hoge gemiddelde temperaturen, maar veel minder
neerslag dan bij een tropisch bos.
Natte periodes worden afgewisseld met droge periodes. Minder
vegetatie: lang gras en groepen bomen.
Steppe
- Grenzen aan savanne en aan woestijnen, zonder bomen door weinig regen. Dus
tropisch grasland.
Kenmerk: Hoge temperaturen en weinig neerslag (nog minder dan bij
savanne).
Rondom keerkringen, groeien voornamelijk (korte) grassen,
verwoestijning, steppe gebied wordt steeds meer woestijngebied,
vooral in de Sahel.
Woestijnklimaat
- Nagenoeg geen planten, behalve plekken waar water in de ondergrond zit (oase).
Kenmerk: Er valt (bijna) geen neerslag.
Op de keerkringen, minder dan 250 mm neerslag per jaar, weinig tot
geen plantengroei.
Landschap met middellands zeeklimaat (subtropen)
- Rond de middellandse zee, Californië (VS), zuiden van Zuid-Afrika. In de winter
warm genoeg voor palmbomen en sinaasappelbomen.
- ‘s Winters net zoveel regen als in Nederland in één jaar.
Kenmerk: Zomers warm en droog, ‘s winters zacht met regenval.
Zee- en landklimaat
Zeeklimaat
- Nederland en Noorwegen
- Zomers wordt de zee verwarmd, in de winter in de zee nog warm → maakt
land warm → vriest weinig aan zee
Kenmerk: Koele zomers en het ontbreken van (erg) strenge winters.