Filosofie
Het oog in de storm: H8; P2
SE
8.4 Een denkend ding: Descartes (1596-1650)
Grondlegger analytische wiskunde
Zocht rationele fundering voor natuurwetenschappelijke kennis.
Stelt een kennistheorethische vraag: wat is ware kennis? (epistemologie).
Empirisme: ware kennis zintuigen.
Rationalistme: ware kennis ratio.
Transcedentalisme: ware kennis ratio & zintuigen.
Leeft in een skeptische tijd, wat hij probeert te bestrijden.
Om dit te bestrijden, komt hij met een 'hypothethisch twijfelexperiment'
(soort gedachteexperiment). Hiermee geeft hij antwoord op zowel:
Zijn kennistheorethische als filosofsch antropologische vraag.
Het hypothethisch twijfelexperiment
Kennis waaraan getwijfeld kan worden:
Kennis op basis van autoriteit
Hier kan je vragen bij zetten, is alles wel waar?
Kennis op basis van zintuigen
Optisch bedrog, geen ware kennis hier.
Twijfelen aan het bestaan van de werkelijkheid ('droomargument')
Brein in het vat. Dus dit weet men zelfs niet zeker.
Kwade geest (malin genie), gedachteexperiment.
Wat als een kwade geest jou allemaal onware dingen influistert?
Wat weet je dan nog WEL zeker?
Dit is wat hij WEL zeker weet (zijn filosofische antropologie komt hieruit):
Hij twijfelt, een vorm van denken, en dus hij is hij een denkend ding.
Weerlegging van punt 4 (kwade geest)
God bestaat, hij is volmaakt. Deze God heeft ons naar ons evenbeeld
gemaakt. God plaagt ons niet met een kwade geest, want dan zou hij niet
volmaakt zijn.
Dit is een cirkelredenering (drogreden).
Aanname hierbij: God is aangeboren bij ons.
Cartesiaans dualisme
Via het twijfelexperiment komt Descartes op een dualistische opvatting van de
mens:
, Het probleem hiermee is: hoe kan er een eenheid gevormd worden uit
twee dingen die compleet van elkaar gescheiden zijn?
Descartes oplossing hiervoor is: de pijnappelklier.
Volgens hem zijn er twee substanties die moeten worden onderscheiden:
Res cogitans: de denkende substantie (geest).
Cogito ergo sum: ik denk, dus ik ben.
Res extensa: de weeg- en meetbare materie (lichaam).
De mens behoort niet tot één van beide, maar vormt een eenheid uit die twee.
We leiden dus in principe twee levens:
Als lichaam dat onderworpen is aan de wetten van de natuur.
Lichamelijk zijn we dus gedetermineerd.
Als innerlijk leven.
Wijst het idee van kapitein op een schip af, omdat Descartes meent dat er een
wisselwerking tussen de twee moet zijn, en dat het niet twee losse delen zijn.
Zo voel je als geest wel je lichamelijke pijn, dus werken lichaam en
geest op elkaar in.
Een schipper zou niet de pijn van een schipbreuk voelen. Hier zijn ze
dus niet één eenheid.
8.5.1 Het dualisme omstreden: Het antwoord van Spinoza (1632-1677)
Zegt dat er slechts één substantie is: de natuur, het universum, God.
Aspect hiervan is: 'denken'. Zo is het ook met de mens (antropologie).
De aanname van twee gescheiden substanties moet onjuist zijn want: het is
onmogelijk dat iets onstoffelijks inwerkt op iets materieels en andersom.
Spinoza's opvatting van de lichaam-geest verhouding heet parallellisme.
Niet: lichaam werkt in op geest.
Nee, wanneer er iets gebeurt, gebeurt dat tegelijkertijd in zowel het
lichaam als in de geest, ze gaan gelijk op.
Verder probeert hij ethiek tot wetenschap te maken.
Via deductief axiomatisch (algemeen naar bijzonder).
8.5.2 Kritiek op het cartesiaanse model: Daniel C. Dennett
Ten gevolge van ontwikkelingen in de computertechnologie en
neurowetenschappen wordt het cartesiaans dualisme in twijfel getrokken.
Het gaat nog verder, er komen filosofen die zelfs het concept van de geest
(bewustzijn) in twijfel trekken, waaronder Daniel Dennett.
Dennett meent de intentionaliteit (een van de kenmerken van het
bewustzijn) te hebben gereduceerd tot een illusie. Bewustzijn dus ook.
Dennett ziet graag dat alle geestkwesties worden verklaar via
hersenprocessen
Hij is een groot liefhebber van de natuurwetenschappen.
, Deze methode, waarin natuurwetenschappelijk onderzoek als enige
onderzoek wordt toegelaten, heet naturalisme.
Als het hersenprocessen zijn, dan is dit dus lichamelijk (materieel) en is
er geen dualistische opvatting meer nodig.
8.5.3 Bestaansrecht voor de passies: Hume (1711-1776)
Koning van het skeptisch zijn.
Zocht empirische fundering voor natuurwetenschappelijke kennis
Hiermee staat hij lijnrecht tegenover Descartes.
Het resultaat van zijn onderzoek staat bekend als: radicaal scepticisme.
De opvatting dat we geen zekere kennis kunnen hebben van het
verband tussen onze indrukken en objecten die die indrukken
veroorzaken.
Beetje grondlegger van het emotivisme (ethische stroming):
Omdat we emoties hebben, kunnen we goed en kwaad onderscheiden.
Daardoor zijn we ethische wezens.
Sommige mensen zeggen juist dat hij geen skepticus is. Volgens hen zegt
Hume: 'goed, het scepticisme heeft gewonnen, maar hoe nu verder?'. Hij kijkt
naar hoe we ons (vooral intellectuele) leven weer kunnen oppakken.
Oorzaak-gevolg (aant.)
Je ziet gebeurtenis 1 & 2, maar wie zegt dat 2 gebeurt
door 1? Je ziet geen 'omdat'. Omdat je regelmatig iets
ziet, hoeft dat nog geen wetmatigheid te zijn.
"Inductie probleem".
100 zwanen zijn wit alle zijn wit. Dit is nooit hard te maken.
Filosofische antropologie
Bijzonder aan zijn antropologie is de positie van passies (gevoelens, emoties).
Deze dingen stonden vóór Hume bekend als irrationeel.
Passies zijn juist secundaire impressies, die voortvloeien uit eraan
voorafgaande indrukken en ideeën. Twee soorten:
Directe passies (verlangen, sympathie, afkeer, hoop en vrees). Dit zijn
gevoelens die een rechtstreekse gevolg zijn van het plezier of van de
pijn die hun objecten teweegbrengen. Deze objecten zijn dingen of
gebeurtenissen, bijvoorbeeld voedsel (honger) of schipbreuk (vrees).
Indirecte passies (trots, bescheidenheid, jaloezie, liefde en haat). Dit
zijn complexere gevoelens. Ze onstaan door een samenspel van
impressies en ideeën. Ze hebben personen als object of dingen die aan
deze personen toebehoren.
Passies komen dus ook uit onze impressies en ideeën net zoals onze kennis.