Aardrijkskunde
Hoofdstuk 1: Grote rivieren in Lage Landen
1.1 Brede rivieren door oneindig laagland
Begrippen - voorkennis
- Stroomgebied: gebied dat afwatert op een bepaalde rivier en/of zijrivieren.
- Waterscheiding: de grens tussen twee stroomgebieden.
- Verval: het hoogteverschil tussen twee plaatsen langs een rivier, bijv. tussen
bron en monding.
- Verhang: het aantal meter daling per kilometer rivier.
- Debiet: de waterafvoer in kubieke meter per seconde op een bepaald punt.
- Regiem: de schommeling in de waterafvoer van een rivier in de loop van een
jaar.
- Estuarium: een verwijde trechrevormige riviermonding waar de waterbeweging
behalve door de afstroming van rivierwater, ook beïnvloed wordt door de
geteiden.
- Meanderen: natuurlijk proces waarbij bochten worden gemaakt in het
landschap.
- Hoefijzermeer: meer dat is ontstaan na afgesloten te zijn van de stroming van
de rivier.
- Stootoever: oever waar erosie plaatsvindt.
- Glijoever: oever waar sedimentatie plaatsvindt.
- Vertragingstijd: hoe snel één druppel water van de ene plek op de rivier naar
de andere komt.
De Rijn
- Rijn is een gemengde rivier: zowel smeltwater als regenwater voedt hem.
- Rijnoeverstaten: de landen waar de Rijn door kruist.
- Het stroomgebied is te verdelen in drieën:
o Bovenloop (Alpenrhein): verval is meer dan 1 km over een kleine
afstand. De stroomsnelheid en de erosie is dus groot.
▪ Loopt ook tussen twee bergketens: zwarte woud en vogezen.
o Middenloop (Mittelrhein): snijdt diep in het landschap.
o Benedenloop (Niederrhein): ook wel de Rijndelta, het Nederlandse
gedeelte. Het verhang is klein, stroomsnelheid laag, sedimentatie hoog.
- Het stroomstelsel van de Rein vormt een groot aantal zijrivieren, een groot
voordeel voor de scheepvaart.
De Maas
- Bron ligt in Frankrijk, is een stuk korter dan de Rijn.
- Het stroomgebied is ook hier te verdelen in drieën:
o Franse deel: langgerekt, smal, weinig verhang, poreuze grond, kan
hierdoor veel water opslaan.
o Belgische deel: diep ingesneden. Slecht doorlatende ondergrond, moet
hierdoor veel water gelijk afvoeren. De vertragingstijd is klein.
o Nederlandse deel: ’s zomers nagenoeg droog.
▪ Geen polders, maar wel overstromingen: uiterwaarden worden
namelijk hevig gebruikt.
▪ Maas stroomt niet meer via Rotterdam maar via Hollands Diep
de zee in. Maas is grotendeels bevaarbaar.
,Meanders, uiterwaarden en kribben
- Meander: bochten. Ontstaat doordat in de buitenbocht erosie plaatsvindt
terwijl de binnenbocht sedementatie krijgt.
o Uiteindelijk ontstaan hoefijzermeertjes etc.
- Het dwarsprofiel (dwarsdoorsnede) van een rivier:
o ’s zomers laag water, dus alleen zomerbed vol.
o ’s winters lopen de uiterwaarden vol.
▪ Daar is meestal geen bebouwing.
Vormen van ruimtelijke inrichting:
- Normalisering (rivier water sneller afvoeren):
o Bochten afsnijden;
o Kribben (dolksteken) aan de oever;
▪ Dat maakt de rivier smaller, daardoor gaat de stroomsnelheid
omhoog.
o Steenbestorting.
- Kanalisatie: een kanaal maken van een rivier (duh).
o Met stuwen kan de waterstand in controle worden gehouden.
o Sluiscomplexen zorgen voor het behoud van de bevaarbaarheid.
- Delfstoffenwinning, dijkverzwaring, bruggen, havens, uiterwaardengebruik.
Deltawerken
- Sinds waternoodsramp zijn de Deltawerken van kracht: kustversterking.
- Maar ook is de realisatie gekomen van veilige rivieren stroomopwaarts.
o Dijkverzwaring: verhoging en verbreding van dijken, wordt meestal
gebruikt. Helaas gaan hier meestal dorpen voor de grond in.
, Aardrijkskunde
Hoofdstuk 1: Grote rivieren in Lage Landen
1.2 Met de klompen in het water
De waterafvoer
- = de manier waarop overtollig water uit een gebied wordt gevoerd.
- Evotranspiratie: optelsom van de verdamping (evaporatie) en wat via levende
organismen verdampt (transpiratie).
- Maas is grotendeels een regenrivier, daarom is er veel verschil in regiem over
het jaar heen. Dat heeft de Rijn minder, die heeft immers nog smeltwater.
- De rijn vertakt in Nederland in tweeën: Neder-Rijn en de Waal. Rijkswaterstaat
bepaalt de waterstand. Bij laag water krijgt de Waal prioriteit, die is immers
belangrijk voor de scheepvaart.
- Er moet worden gelet op piekafvoeren voor de veiligheid.
o Hogere piekafvoeren komen, vanzelfsprekend, minder voor.
o Ze kunnen ontstaan door meer smelt- en regenwater in het
stroomgebied.
Extreem hoogwater: liever niet
- Uitersten in waterafvoer hebben de volgende gevolgen:
o Hoge waterstanden: veiligheid in gevaar, waterdijkdruk, vaarbeperking-
en, uiterwaardcampings lopen over, net zoals water- en oeverrecreatie
gebieden, horeca loopt dan inkomens mis.
o Lage waterstanden: zout water dringt verder het land in, elektriciteits-
productie vermindert door het tekort aan koelwater, vissterfte door
zuurstofgebrek in het water, minder manoeuvreerruimte voor schepen
die ook niet volbeladen kunnen zijn.
▪ Een lange periode hiervan lijdt tot grondwaterpeilverlaging en
verdroging van natuurgebieden.
Nog meer water
- Rivierdijken moeten nu waterstanden die eens in de 1.250 jaar voorkomen
kunnen overleven.
- Dat terwijl de neerslag groeit (klimaatverandering) en de intensivering van
het bodemgebruik lijdt tot het sneller afstromen van neerslag.
- Door de verstedelijking is er steeds meer verstening: daar kan het water
niet doorheen en dus moet het naar de rivieren. Hetzelfde geldt voor kassen-
bouw als landbouw, boeren willen het waterpeil namelijk laag houden.
Dalend land, zeespiegelstijging is moeilijker dan je denkt:
- Eustatische zeespiegelstijging: zeespiegel stijgt t.o.v. een vast punt.
- Absolute bodemdaling: het zakken van de bodem t.o.v. een vast punt.
- Relatieve zeespiegelstijging: zeespiegel stijging + bodemdaling.
- Oorzaken voor bodemdaling (let op er zijn veel regionale verschillen):
o In Scandinavië is al het ijs verdwenen van de ijstijd. Hierdoor veert de
aardplaat omhoog, wij zitten aan de andere kant van de wipwap,
oftewel: bodemdaling.
o Doordat de Noordzee volliep daalde dat stuk op de aardplaat, het
neemt ons voor de helft mee, de andere helft (Limburg) stijgt juist.
o Groningen daalt door aardgaswinning.