Kennistoets 1
Inleiding tot het menselijk lichaam
Niveaus
- Atomen
- Moleculen
- Cellen
- Weefsels
- Organen
- Orgaanstelsels/systemen
Milieu intérieur en homeostase
Milieu intérieur: de externe omgeving, omringt het lichaam en is de bron van zuurstof en
voedingsstofen. Ook de interstttle / weefselvloeistof hoort hierbi..
Homeostase: een relatef stabiele toestand. Bi. bedreiging of verstoring van deze balans loopt het
welzi.n van het individu in gevaar.
Negateve feedbackmechanismen: het signaal zorgt voor afname of negate van het efect van de
oorspronkeli.ke stmulus.
Positeve feedbackmechanismen: het signaal zorgt voor een toename of versterking van het efect
van de oorspronkeli.ke stmulus.
Vitale behoefen van het lichaam
Communicate
- Transportsystemen: bloed, bloedsomloop, lymfoïde systeem.
Bloed: plasma, bloedcellen (erytrocyten (rode bloedcellen), leukocyten (wite bloedcellen)) en
bloedplaat.es (trombocyten).
Bloedsomloop: bloedvaten (arteritn: slagaders, venen: aders en capillairen: haarvaat.es) en het hart.
Het lymfoïde systeem: lymfe is weefselvloeistof dat ook materiaal bevat dat is afgevoerd van
weefselruimten, zoals plasma-eiwiten en soms ook bacteritn en celafval. Lymfeklieren: hier wordt
het lymfe geflterd en worden microben en andere stofen verwi.derd. Het systeem zorgt ook voor de
producte en ri.ping van de lymfocyten.
- Interne communicate: zenuwstelsel en endocrien stelsel.
Centrale zenuwstelsel: de hersenen en het ruggenmerg.
Perifere zenuwstelsel: sensorische zenuwen en motorische zenuwen.
Endocrien stelsel: klieren. Groep.es epitheelcellen met een specifek uitscheidingsproduct (bv. zweet)
Exocrien: klierbuis scheidt af naar buiten, bv. naar spi.sverteringskanaal, oorsmeer
Endocrien: scheidt af naar bloed/lymfebaan, geen klierbuis, bv. hormonen
- Externe communicate: zintuigen, verbale en non-verbale communicate.
Klassieke zintuigen: zien, gehoor, evenwicht, reuk en smaak.
Verbale communicate: praten produceert herkenbare geluiden door de gecoördineerde
samentrekking van de spieren van keel en wangen en door beweging van de tong en de onderkaak.
Non-verbale communicate: houding, beweging en gezichtsuitdrukking.
Opname van stofen en eliminate van afval
- Zuurstofopname.
- Inname van voedingsstofen.
Voedingsstofen: water, koolhydraten, eiwiten, veten, vitaminen en mineralen. Zi.n onmisbaar voor:
handhaving van de vochtbalans, producte van energie, synthese van grote en complexe moleculen
en voor vorming, groei en herstel van cellen.
1
,Spi.svertering: voedsel afreken en verteren om het geschikt te maken voor absorpte in het bloed en
gebruik door de lichaamscellen. Bestaat uit het maag-darmkanaal en de bi.behorende klieren.
Anabolisme: opbouw of synthese van grote en complexe stofen.
Katabolisme: afraak van stofen om energie vri. te maken en om grondstofen te vormen voor
anabole processen naast afvalstofen die kunnen worden uitgescheiden.
- Uitscheiding van afvalstofen: koolstofdioxide, urine en ontlastng.
Koolstofdioxide: een afvalproduct van het celmetabolisme.
Urine: bestaat uit water en afvalproducten; eiwiten.
Feces: de afvalproducten van het spi.sverteringsstelsel. Bestaat uit onverteerbare voedselresten, gal
uit de lever en een groot aantal microben.
Bescherming en overleving
- Bescherming tegen externe factoren: huid.
- Weerstand tegen bacteritle infecte: weerstand en immuniteit.
Aspecifeke verdedigingsmechanisme: de huid, sli.m, antmicrobitle stofen zoals zoutzuur in
maagsap en aspecifeke processen zoals de ontstekingsreacte.
- Specifeke afweermechanismen.
- Lichaamsbeweging.
- Behoud van soort: voortplantng en overdracht van erfeli.ke eigenschappen.
Survival of the ftest: individuen met de meest gunstge genetsche kaart hebben de beste
overlevingskansen, de beste kansen ook om zich voort te planten en hun genen door te geven aan de
volgende generates.
Vrouweli.ke eicel: ovum, worden geproduceerd in de eierstokken (ovaria) baarmoeder (uterus) via
de eileider (salphynx).
Manneli.ke zaadcel: spermatozoön, worden geproduceerd in de testkels (testes) gelegen in het
scrotum via de zaadleider (vas deferens) naar de urethra.
Geslachtsgemeenschap: coïtus, hier worden de spermatozoa in de vagina gedeponeerd
bevruchten het eit.e en deze zygote komt in de uterus, nestelt zich en komt tot ri.ping in de
zwangerschap (graviditeit) die 40 weken duurt.
Verplaatsing van stofen door lichaamsvloeistofen
Difusie: Verplaatsing van een chemische stof van een plaats met een hoge concentrate naar een
plaats met een lage concentrate.
Osmose: Verplaatsing van water met de concentrategraditnt mee. Water verplaatst zich naar de
kant met de hoogste concentrate stofen toe.
- Als beide kanten van de membraan dezelfde concentrate water hebben = isotoon.
Moleculen verplaatsen zich door een semipermeabele membraan met poritn heen en verplaatsen
zich doordat er een verschil in concentrate is aan de andere kant van het membraan, dit kan van een
chemische stof zi.n of van water.
Actef transport → kost energie
Natrium - Kaliumpomp
Pompt tegen de concentrateverschillen in, laag → hoog
Bulktransport
Fagocytose en pinocytose (deelt.es die te groot zi.n voor plasmamembraan)
2
,Lichaamsvloeistofen
Extracellulaire vloeistof:
Bestaat voornameli.k uit: bloed, plasma, lymfe, cerebrospinale vloeistof en vloeistof in de
interstttle ruimten in het lichaam.
Daarnaast ook vloeistofen die een rol als smeermiddel spelen: gewrichtsvloeistof,
pericardvocht en pleuravocht.
Bevochtgt alle cellen van het lichaam met uitzondering van de buitenste huidlagen.
Zorgt ervoor dat stofen vanuit het bloed naar de lichaamscellen gaan en andersom.
Intracellulaire vloeistof:
De samenstelling wordt grotendeels gereguleerd door de cellen zelf.
De celmembraan heef een selecteve opname- en uitscheidingsmechanismen.
Cellen, weefsels en structuur van het lichaam
Cellen
De plasmamembraan:
Bestaat uit twee lagen fosfolipiden met daarin eiwit- en suikermoleculen. Fosfolipiden
hebben een kop en een staart. De kop is hydrofel en de staart is hydrofoob.
Functes:
- Vertakte koolhydraatmoleculen die aan de buitenkant van de membraan zi.n aangehecht aan
bepaalde eiwitmoleculen geven de cel zi.n immunologische identteit
- Membraaneiwiten kunnen fungeren als specifeke receptoren voor een hormoon of een
andere chemische messenger
- Sommige membraaneiwiten zi.n enzymen
- Ze kunnen een rol spelen bi. het transport door de membraan
Organellen:
De kern (nucleus)
- Omgeven door de kernmembraan
- Bevat het genetsch materiaal van het lichaam, daardoor worden alle metabole actviteiten
van de cel gedirigeerd
Mitochondritn
- Zi.n betrokken bi. de atrobe respirate, het proces waardoor chemische energie vri.komt als
de cel het afreekt
Ribosomen
- Zi.n minuscule granula (korrels) bestaande uit RNA en eiwit
- Ze maken eiwiten uit aminozuren en gebruiken het RNA als mal
Endoplasmatsch rectculum (ER)
- Is een grote reeks geschakelde vliezige kanaalt.es in het cytoplasma
- Glad ER: vervoert stofen van het ruw ER naar het golgi-apparaat
- Ruw ER: beslagen met ribosomen en maken eiwiten aan waarvan sommige naar buiten
worden getransporteerd. Enzymen en hormonen die dus door middel van exocytose de cel
van oorsprong verlaten voor gebruik elders door andere cellen.
- Betrokken bi. de ontgifing van bepaalde (genees-)middelen
3
, Golgi-apparaat
- Bestaat uit stapels dicht opgevouwen plate membraneuze zak.es
- De eiwiten gaan in transportvesikels van het ER naar het golgi-apparaat waar ze worden
‘ingepakt’ in membraangebonden blaas.es. Deze blaas.es worden opgeslagen en als er vraag
is naar eiwiten, gaan ze naar de plasmamembraan en fuseren ermee. De inhoud verlaat de
cel door middel van exocytose.
Lysosomen
- Zi.n een bepaald soort secretoir blaas.e met vliezige wanden, die het golgi-apparaat maakt
- Bevaten verschillende enzymen die zorgen voor de afraak van fragmenten van organellen
en grote moleculen tot kleinere partkels. De afraakproducten worden ofwel hergebruikt
door de cel of verwi.dert als afvalstof
Cytoskelet
- Microflamenten: ondersteunen de structuur, handhaven de karakteristeke vorm van de cel
en kunnen samentrekken zoals in spiercellen
- Microtubuli: betrokken bi. de beweging van organellen binnen de cel, chromosomen t.dens
de celdeling en celuitstulpingen
- Centrosoom: zorgen voor de ordening van de microtubuli binnen de cel
- Celuitstulpingen: kleine uitstulpingen in de plasmamembraan van sommige soorten cellen,
bestaan voornameli.k uit microtubuli waardoor ze kunnen bewegen. Microvilli, cilia en
flagella.
Celdeling:
Interfase
- De eerste tussenfase (G1): de cel groeit qua maat en volume
- Synthese van DNA (S-fase): de chromosomen vermenigvuldigen zich en vormen twee
identeke DNA-kopietn
- Tweede tussenfase (G2): de cel groeit voort en bereidt zich voor op de celdeling
Mitose
- Profase: elk van de originele 36 chromosomen wordt gekoppeld aan de kopie, de twee
chromatden worden aan elkaar verbonden door de centromeer. De spoelfguur verschi.nt
(bestaat uit twee centriolen verbonden door spoeldraden die bestaan uit microtubuli). De
centriolen migreren elk naar een ander uiteinde van de cel waardoor de kern verdwi.nt.
- Metafase: de chromosomen gaan parallel liggen op de evenaar van de spoelfguur
vastgehecht door hun centromeer.
- Anafase: de centromeren splitsen door het samentrekken van de microtubuli migreert van
elk paar dochter-chromosomen of -chromatden er één naar elke pool van het spoelfguur.
- Telofase: de spoelfguur verdwi.nt, de chromosomen ontwinden zich en de kernmembraan
vormt zich weer.
- Cytokinese: het cytoplasma, de intracellulaire organellen en de plasmamembraan splitsen en
vormen twee identeke dochtercellen
Weefsels
4 hoofdtypen:
- Epitheel
- Bindweefsel
- Spierweefsel
4