Aantekeningen werkcollege’s TMCC
Week 2
Ademhaling
Ademprikkel = chemische aanzet voor de ademhaling.
Ademcentrum: hersenstam reageert op pCO2 en pH som op pO2.
De ademprikkel is de chemische aanzet voor de ademhaling en wordt gereguleerd
door het ademcentrum in de hersenstam.
– de hersenstam reageert op pCO2 en de pH (en soms de pO2) van het bloed en
bepaalt daarmee de frequentie en de diepte van de ademteugen (deze vormen
samen de ademarbeid).
– de impulsen naar het diafragma verlopen via de nervus phrenicus (C3-C5) en naar de
tussenribspieren via de nervi intercostales (TH2-Th12).
– bij een dwarslaesie op hoog niveau (C1–C3) kan de patient niet meer zelfstandig
ademen.
– Intoxicatie (opiaten,
antidepressiva)
– Hersenstamlaesie
– Hoge dwarslaesie
– Psychogene hyperventilatie
– Status epilepticus
– Zuurstoftoediening (hypoxic
drive patient)
– Prematuriteit
– Longemfyseem
– Hypothermie (paralytisch
stadium)
Prikkelgeleiding gaat via nervus phrenicus (diafragma), nervi intercostales (tussenribspieren).
Bij oxazepam kan de ademprikkel naar beneden gaan.
Bij een hoge dwarslaesie krijg je zelf geen ademprikkel meer, hierdoor moet je aan de
beademing.
Ademarbeid = spierkracht die diafragma, tussenribspieren en buikspieren leveren die voor
uiteindelijk alveolaire ventilatie zorgt. (work of breathing, hoeveel kracht heb je nodig om te
kunnen ademen.)
Het gaat om het ventilerend volume, hoeveel lucht je in en uit ademt.
Compliance: uitzettingsvermogen longen tijdens inspiratie. Bij veel sputum is het moeilijk de
longen uit te zetten. Bij veel sputum dus en lage compliance.
Elasticiteit: vermogen om weer in te krimpen tijdens expiratie.
Uithoudingsvermogen: gebruik hulpademhalingsspieren. (hulpademhalingsspieren kost veel
zuurstof, hierdoor raakt iemand uitgeput).
Bij problemen: eerste instantie hypercapnie (te veel zuurstof) en daarna hypoxie (te weinig
zuurstof in de weefsels).
,De ademarbeid is de spierkracht die het diafragma, de tussenribspieren (intercostaal)
en de buikspieren (abdominaal) leveren die voor de uiteindelijke alveolaire ventilatie
zorgt.
– een rustige, diafragmale ademhaling is onvermoeibaar.
– de spiergroepen van de schoudergordel kunnen in geval van nood voor
hulpademhaling zorgen, dit is zeer vermoeiend en kan leiden tot uitputting.
– problemen met de ademarbeid leiden in de meeste gevallen in eerste instantie tot
CO2 -stapeling (hypercapnie) en in tweede instantie tot hypoxie.
Uitputting
– Wond (thoracaal, abdominaal)
– Ernstige scoliose
– Spierziekte (Duchenne /
Myasthenia Gravis)
– Ribfracturen
– Pneumothorax
– Bechterew, Parkinson)
– Longemfyseem
Gaswisseling = spontane opname van O2 in bloed en afgifte CO2 door alveolaire membraan.
Bij longoedeem: eerste instantie hypoxemie/hypoxie en daarna hypercapnie.
Diffusie is een passief proces.
Primaire diffusieproces is afhankelijk van: de grootte van het oppervlak en de lengte van de
diffusieweg. (bij sputum verlengde diffusieweg)
Secundaire factoren die diffusiecapaciteit bepalen: CO, V/P verhouding, afname
bloedvolume long.
Pulmonale doorbloeding = bloed dat door de longen stroomt.
Verhouding longventilatie en longdoorbloeding is gelijk: V = P.
Bij dode ruimte ventilatie geldt: V > P. (bij heel hard sporten, heb je een klein beetje dode
ruimte ventilatie).
Bij een shunt geldt: V < P. (bij veel sputum)
Afname alveolaire ventilatie gaat perfusie ook afnemen door pulmonale hypoxische
vasoconstrictie.
O2 werkt vasodilaterend op de pulmonale circulatie.
De pulmonale circulatie is het bloed dat door de longen stroomt. Het bloed komt
vanuit de rechter harthelft en gaat vanuit de longen naar het linkerhart.
– al het veneuze bloed moet door de longen voordat het weer naar de organen gaat.
– de bloeddruk in de long is door de lage pulmonale vaatweerstand vijfmaal lager dan
in het systemisch compartiment.
– in de pulmonale microcirculatie is de bloeddruk lager dan in de systemische
microcirculatie.
– de verhouding tussen de longventilatie en de longdoorbloeding is onder normale
omstandigheden gelijk: Ventilatie = Perfusie (V=P).
,– indien V > P dan is er sprake van ’dode-ruimteventilatie’ (bijv. bij embolie en shock).
– indien V < P dan is er sprake van ‘shunting’ (bijv. bij respiratoire uitputting).
– indien de alveolaire ventilatie afneemt zal de perfusie / flow ook afnemen door de
pulmonale hypoxische vasoconstrictiereflex (V wil gelijkblijven aan P).
– zuurstof werkt vasodilaterend op de pulmonale circulatie.
Dode ruimte ventilatie
Dode ruimte: alle ruimte in de longen waar geen gasuitwisseling plaatsvindt (dode ruimte
ventilatie = geen gasuitwisseling), V > P.
Mond, keel, bronchiën (anatomisch 150 ml).
Longembolie: dode ruimte ventilatie: wel ventilatie, geen perfusie.
Shock: meer ventilatie door compensatie verzuring (mate van ventilatie is dan in verhouding
groter dan hoeveelheid bloed in pulm. circulatie.
Voorbeeld:
500 ml capaciteit
150 ml dode ruimte
Blijft er 350 ml capaciteit over
De eerste stap bij benauwdheid/kortademigheid is de patiënt rechtop zetten.
Shunting
Pulmonale shunt: een gebied in de longen waar geen/minder ventilatie maar wel perfusie
(doorbloeding) is. Shunting ontstaat bijvoorbeeld bij: atelectase, sputumplug bij pneumonie,
ARDS, longoedeem.
Afhankelijk van de grootte van het gebied van de pulmonale shunt.
Betekent niet per definitie hypoxemie (afhankelijk van de grootte van het gebied van de
pulmonale shunt).
Diffusiestoornissen (bijvoorbeeld. Pneunomie).
Hypoxemie = O2 tekort in arteriële bloed (pO2).
Wat gebeurt er op niveau van alveoli:
Alveolaire hypoventilatie (bijv. grote hoogten).
V/Q wanverhouding (bijvoorbeeld. Longembolie).
Shunting (bijvoorbeeld. Atelectasen).
Diffusiestoornissen (bijvoorbeeld pneumonie).
Hypoxie:
O2 tekort in de weefsels.
Oorzaken:
- Inadequate circulatie (hartfalen, verminderd HMV, shock).
- Anemie.
- Koolmonoxidevergiftiging.
- Hypoxemie.
Alleen O2 toedienen helpt dan onvoldoende.
, Cyanose:
Cyanose = ongewone blauwe verkleuring van de huid door deoxygenatie van het HB.
Hypoxemie leidt tot cyanose.
Centrale cyanose wijst op een probleem met de circulatie of ademhaling dat leidt tot
verminderde oxygenatie van het bloed in de longen.
Centrale cyanose zichtbaar: mond, tong en lippen.
Perifere cyanose: handen en voeten. Vasoconstrictie en verminderde perifere doorbloeding.
Week 3
Foutenbronnen bij de bepaling van bloedgassen:
- Temperatuur
- Luchtbellen
- Transport duurt langer dan 15 minuten.
- Verdunning door heparine (maakt bloed zuurder) of flush vloeistof.
Zuur-base status
Zuurgraad = pH 7,35 en 7,45.
Onder 7,35 zuur, acidose
Boven 7,45 base, alkalose.
Zuurgraad bloed is extracellulair vloeistofcompartiment is een weerspiegeling van de
zuurgraad in de cellen.
Zuur-base balans
Buffersysteem:
Buffers zijn moleculen die afhankelijk van de zuurgraad H+ ionen kunnen afgeven of
opnemen.
Intracellulaire buffers: bijvoorbeeld hemoglobine (base) en fosfaten (zuur).
Extracellulaire buffers: bicarbonaat (base), koolzuur (zuur), opensysteem
HCO3- / co2 buffer
Stap 1: pH, bepaal of de pH normaal / alkalotisch / acidotisch is?
- pH < 7,35 acidose (zuur).
- pH > 7,45 alkalose (base).
Normaal waarde tussen de 7,35 en 7,45. Lichaam compenseert niet.
Als je lichaam het niet makkelijk meer kan compenseren dan is sprake van een afwijkend
bloedgas.