Biologische Psychologie
- Psychobiologie: een sub-discipline van de psychologie die gedrag wil verklaren in termen van
biologische mechanismen. Psychobiologie is een ander woord voor biologische psychologie of
gedragsmatge neurologie.
- Reductooisme: zorgt ervoor dat complexe dingen, zoals gedrag, gereduceerd worden tot de basis
constructen van dit begrip. Het tegenovergestelde van reductonisme is holisme (omvat het gehele
organsime).
College 1 evolute en genen (hoofdstuk ))
- Humao Geoome Project: was voorafgaand aan genetca. ocust zich op de moleculaire structuur van
genen, maar de studie van genetca heef een veel langere geschiedenis dan deze relatef recente
projecten. Laat de genetsche verschillen van mensen zien (deze was klaar in )003)
- Homo sapieos: één soort
- Y- chromosomale Adam: de meest recente voorganger van al de patrilineale mensen die nu leven.
- Mitochoodriale Eva: (genaamd voor de matrilineale transmissie van mtDNA), de meest recente vrouw
waarvan alle matrilineale vrouwen die nu leven.
- Migrate vao homo sapieos vaouit afrika: de homo sapiens komen oorspronkelijk uit Africa ()00.000
jaar geleden).
Geoetsche variate vao meoseo:
- Alle mensen zijn voor 99,9% genetsch identek.
- De 0,1% van genetsche verschillen tussen mensen zijn alle verschillen.
- In totaal hebben we )0.000 genen (genen zijn instructes voor het maken van proteïnes).
- Ook hebben we 3 miljard nucleotden of ‘leterss die het 4-leter DNA alfabet vormen (A-T, C-G).
- Minder dan )% van het DNA zijn functonele genen die coderen voor proteïnes.
DNA
- Elke cel bestaat uit 5 cm DNA, een mens heef ongeveer 10 triljoen cellen. Als al je DNA in je lichaam
uitgestrekt werd dan zou het de zon kunnen bereiken en ook weer terug (4x op en neer).
- Je hebt een cel, in de cel zit de celkern (nucleus), in de celkern ziten chromosomen en de
chromosomen bestaan uit DNA.
- Chromosomen is de vorm die ons DNA aanneemt. Een gen is een secte van DNA in een specifeke
locate in een chromosoom waar specifeke informate over een eigenschap ligt.
- Polygene eigenschap: als verschillende genen samen gaan werken dan krijg je bepaalde fysieke
eigenschap. Polygeen betekent veel genen.
- Pleiotrope genen: één gen heef invloed op verschillende eigenschappen.
- Sommige eigenschappen worden bepaald door een enkel gen, bijv. de kleur van bloemen. Ze voldoen
dan aan de weten van Mendel: Mendelian Trait. Bijv. op chromosoom 16 ligt het gen die bepaald of je
oorsmeer droog of nat is.
- Somatsche cellen: alle cellen in het lichaam die geen spermacellen of eicellen zijn. Ze zijn diploïde: er
zijn twee sets chromosomen aanwezig, één set van iedere ouder.
- Gameten: de eicel of zaadcel. Zijn Haploïd: ze hebben maar één set chromosomen.
Charles Darwio: Voyage of the Beagle
- 1858: Afred Russel Wallace, met de tendente van verschillen om je te identfceren van het originele
type.
- 1859: Darwin, bij het origineel van soorten met Natuurlijke Selecte.
Evolute: Natuurlijke selecte (Charles Darwio)
- Kenmerken worden steeds meer gebruikelijk op basis van deze belangrijke stappen:
Variate: Bijv. haarkleur, bloedtype, gezichtskenmerken, metabolisme, refexen (zijn
fenotypen).
, Erfelijkheid
Worstelen voor het bestaan
Overleving en reproducteve kans
- Mutate creëert variate, niet gewilde mutates worden weg geselecteerd. Reproducte en mutate
ontstaat, favoriete mutates hebben meer kans om te overleven en om te reproduceren.
- Reproducte: de beste eigenschappen worden door middel van reproducte doorgegeven aan de
volgende generate. Organismen met slechtere eigenschappen zijn moeilijker in staat om te overleven
en dus ook om te reproduceren. “survival of the ftests.
Meoselijk karyotype
- Karyotype: ‘georganiseerde set van chromosomens. De complete set chromosomen.
- Autosomen zijn de eerste )) chromosomen. Deze verschillen niet tussen de seksen. Het )3 e
chromosoom is het seks chromosoom. Deze worden de X en de Y chromosoom genoemd.
- Het karyotype van de mens bestaat uit 46 chromosomen, )) identeke paren van moeder en vader en
1 set van ‘sekss chromosomen.
Vrouw: X en X chromosoom
Man: X en Y chromosoom
- Trisomie )1: een extra copy van het )1e chromosoom Dowo syodroom
- Genoom: het geheel van genetsche informate van een organisme.
- Chromosoom: een lange streng DNA gebonden rond histonen. Op elke chromosoom ziten miljoenen
base paren. Chromosomen zijn gematchte paren. Mensen hebben )3 paren.
Haploïde set chromosomen: verwijst naar wanneer een cel een aantal chromosomen (niet
gepaard) heef. Dit is het geval voor gameten (eitjes en sperma).
Diploïde set chromosomen: verwijst naar de )3 paren
- Centromeer: wordt gebruikt om het chromosoom te verdelen tussen iedere zuster-cel tjdens het
proces van mitose en meiose (celverdeling). Het is het punt waar de lange en de korte armen van een
chromosoom bij elkaar komen. Het centromeer bevat geen genetsche informate.
- Telomeer: is het einde van een chromosoom dat een herhaling van DNA sequente bevat. Dit
bevordert het mitoseproces.
- Histonen: proteïnes die worden gebruikt om het DNA te plooien, zodat het niet verward raakt.
- Mitose: de celdeling is oneindig.
Autosomaal domioaot: beschrijf 1 gen, 4 allelen, en ) chromosomen per persoon. Iedere ouder heef een
chromosoom van vader en van moeder. Moeder is homozigoot, vader is heterozigoot voor de behandeling.
Wanneer het getrofen allel wordt overgedragen aan de volgende generate, dan is de persoon getrofen als de
eigenschap dominant is.
Domioaote: de relate tussen allelen waarbij een allel de uitng van het andere allel onderdrukt.
- Huntngtonss disease (HD): een dominant allel heef slopende efecten. Het is een progressieve
stoornis die motorische storingen en cogniteve achterstand omvat.
Recessief: Phenylkentonuria (PKU) is een voorbeeld wanneer een recessief gen in acte is. In dit geval is er een
cogniteve achterstand en wordt veroorzaakt door een recessief allel. Een essenteel aminozuur kan niet
worden afgebroken.
Heterozygoot: betekent dat het nageslacht twee verschillende versies van hetzelfde gen van haar ouders heef
gekregen. Dus bijv. Ww
Homozygoot: betekent dat het nageslacht twee dezelfde versies van het gen van haar ouders heef gekregen.
Dus bijv. ww
X-geliokte recessieve erfeois: 1 gen, 3 allelen, 4 chromosomen. De eigenschap is heterozygoot bij de moeder.
Het komt niet voor op het Y chromosoom dus het is X-gelinkt. Het Wite allel (met de eigenschap) is het
recessief. Je krijgt de combinates:
, - XY (X is in dit geval niet de eigenschap en op het Y chromosoom komt het niet voor dus dit kind heef
geen kans om de eigenschap te krijgen)
- XX (X is in dit geval niet de eigenschap en vader draagt het gen niet dus de X van vader heef ook niet
de eigenschap)
- XX ( X is in dit geval wel de eigenschap en vader draagt het gen niet, het kind is wel een drager van de
eigenschap).
- XY ( X is in dit geval wel de eigenschap en op het Y chromosoom komt het niet voor dus het kind heef
de eigenschap).
Geootype: de genetsche verschillen van een cel in een organisme.
Feootype: geobserveerde eigenschap van het organisme, gebaseerd op genen en de omgeving. Selecte kan
zorgen voor verschillende fenotypes. enotype kan ook gevoelig zijn voor het eten wat het organisme eet, het
krijgen van een depressie, de mogelijkheid om blijvend te zijn, verandering om diabetes te ontwikkelen.
Erfelijkheid: de genetsche informate voor eigenschappen van ouders naar hun nakomelingen.
Geo: een natuurlijke factor die een specifek kenmerk onder controle houdt.
Allel: een specifeke vorm van een gen, die verschilt van andere allelen op één of meerdere manieren en bezet
dezelfde gen plaats als andere allelen van het gen.
Mozaïkisme: is als niet alle cellen in je lichaam genetsch identek zijn.
- Bijv. Turnerss syndroom: één X in plaats van XX.
Polygeoetsche stooroisseo: zijn heel erg complex. ze kunnen een kwanttateve behandeling beïnvloeden.
Kwanttateve behandelingen volgen geen simpele paden van erfenis. Ze zijn variabeler en minder voorspelbaar
dan de kwalitateve behandelingen.
Puooet square: helpt je te herinneren wat voor genen een kind van twee ouders zal hebben. Je kunt kijken wat
de kans is dat een kind een bepaalde combinate van genen van de ouders zal krijgen.
Pleiotroop geo: het gen bepaald bijv. hoe nat je oorsmeer is en hoe veel je stnkt.
Mutates: crossover (veraoderiog vao locate)
- Kruising van een set van chromosomen
- Wisseling van allelen
- Dit zorgt voor nakomelingen met her-gecombineerde genen.
Deoxyribo Nucleic Acid (DNA)
- DNA heef twee functes: het repliceert zichzelf om nieuwe cellen te maken en het maakt proteïnen
om de functe van een cel te kunnen achterhalen.
- DNA is waar onze genetsche instructes zijn opgeslagen, de informate die alle actes van onze cellen
programmeert. Het is een 6 miljard letercode die instructes geef voor alles dat je bent. En het doet
hetzelfde voor bijna elk ander levend wezen.
- DNA is een nucleïnezuur.
- Van structuur zijn ze polymeren, wat betekent dat elke bestaat uit vele kleine, herhalende moleculaire
eenheden. In DNA heten de kleine eenheden nucleotden. Als je deze aan elkaar linkt dan heb je
polynucleotden.
- Dubbele helix, dubbele streng, dubbele informate beschikbaar.
- Het is een lange streng van nucleotden. Nucleotden vormen paren Baseparen: het C-G paar is
sterker dan het A-T paar omdat het drie waterstofruggen heef en het A-T paar maar twee.
Nucleotde A (adenine) heef tegenovergestelde T (thymine)
Nucleotde C (cytosine) heef tegenovergestelde G (guanine)
, Nucleus: traoscripte is het lezen van de DNA code
- Een stukje DNA, een gen, wordt gekopieerd (transcripte) in messenger RNA (mRNA). Een streng DNA
wordt uit elkaar gehaald (Helicase) en langs iedere helf wordt weer een nieuwe helf gevormd (DNA
polymerase). Voor de 3-5 richtng moet de RNA primer het begin maken en maakt DNA polymerase
het af.
- Het mRNA leidt de code van de nucleus naar het cytoplasma van de cel.
- mRNA is geen exacte kopie.
Cytoplasma: traoslate
- mRNA van het gen is getransleerd in een proteïne op het ribosoom (proteïne fabriek)
De geoetsche code
- een gen bevat informate voor het maken van een proteïne.
- Proteïnes zijn gemaakt van aminozuren
- Er zijn )1 verschillende aminozuren
- Drie nucleotden samen (triplet code of codon) zijn de sleutel tot het aminozuur die wordt geplaatst in
de proteïne.
Stap 1: Traoscripte DNA oaar RNA
- Transcripte van een gen van het DNA patroon naar primair RNA RNA polymerase
- Het verschil tussen RNA en DNA is:
U (uracil) in plaats van T nucleotde
RNA is korter dan DNA en RNA kan de celkern verlaten.
Stap 2: RNA splitseo io mRNA
- Introns blijven in de nucleus (en worden recyclet).
- Exons verlaten de nucleus.
Stap 3: Traoslate vao mRNA io eeo ketog vao amioozureo
- mRNA gaat in de ribosomen. Ribosomen zijn een mix van proteïnes en rRNA. Het vertaalt nucleotdes
in de taal van aminozuren en eiwiten. Bijna elk rRNA dat de ribosoom binnenkomt begint met het 3-
paar AUG.
- Elk mRNA codon smelt samen met transfer-RNA (tRNA) antcodon.
- Elk tRNA molecuul heef een aminozuur aan het eind en een antcodon aan het andere eind.
- Elk nieuw aminozuur hecht zich aan de voorgaande en zo vormt het een ketng: de proteïne.
- Wanneer het mRNA klaar is, dan is de proteïne compleet. Het mRNA kan zich opnieuw hechten aan
een ribosoom om het proces te herhalen.
Stap 4: Post-traoslatooele proteïoe
- mRNA wordt getransleerd in één proteïne, deze wordt weer gesplitst in twee proteïnen en één van die
twee wordt nog eens gesplitst.
- Grote proteïnes kunnen geknipt worden in kleinere proteïnes. Dit zorgt voor meer proteïnes van één
gen.
Transcripte is heel precies gereguleerd van mRNA tot uitgescheiden proteïne
Wat doeo proteïoes?
- Bouwen delen van je lichaam, bijv. spiervezels zijn proteïnes.
- Kunnen onderdeel worden van het celmembraan door receptoren te vormen voor neurotransmiters
of hormonen.
- Zijn onderdeel van de structuur en de functe van de cel.
- Smelt samen met andere proteïnes en ijzer om zuurstof in rode bloedcellen te vervoeren.
- Vormen ribosomen om nieuwe proteïnes te maken.