Anatomie
Paragraaf 1.1 Wat is anatomie?
De term anatomie is afgeleid van het Griekse woord “τέμνειν” dat snijden betekent. Anatomie omvat de
structuren die met het blote oog (zonder vergroting) en microscopisch (met vergroting) kunnen worden
waargenomen. Vaak wordt naar de term ‘anatomie’ gebruikt wanneer het gaat om structuren in het menselijk
lichaam die met het blote oog te zien zijn. Microscopische anatomie, ook wel histologie genoemd, is de studie
van cellen en weefsels met behulp van de microscoop.
Anatomie van het menselijk lichaam is basiskennis die je nodig hebt om de geneeskunde uit te oefenen. De
arts heeft bijvoorbeeld de anatomie nodig bij het uitvoeren van lichamelijk onderzoek of het bekijken van
beeldvormende technieken om een diagnose te stellen.
Observatie en visualisatie zijn beiden belangrijk om de anatomie goed te begrijpen. Hoewel het kennen van de
anatomische terminologie belangrijk is, gaat het meer om het gebruiken van het netwerk van informatie dat
nodig is om de positie van fysieke structuren in een patiënt te visualiseren
De anatomie kan worden bestudeerd volgens een regionale of systematische benadering.
● Met de regionale benadering wordt elk deel van het lichaam afzonderlijk bestudeerd en worden alle
aspecten van dat gebied tegelijkertijd bestudeerd. Bijvoorbeeld, als de thorax (borstkas) wordt
onderzocht, dan wordt gekeken naar alle structuren in dit gebied, zoals de longen, het hart, de
bloedvaten, de spieren, etc. Op deze manier kan elk gebied van het lichaam worden bestudeerd.
● Met de systemische benadering wordt een systeem bestudeerd en gevolgd door het hele lichaam.
Een voorbeeld is het bestuderen van het cardiovasculaire systeem, waarbij wordt gekeken naar het
hart en de bloedvaten. Op dezelfde manier kan het zenuwstelsel worden bestudeerd, waarbij wordt
gekeken naar de hersenen, de zenuwen en het ruggenmerg.
Paragraaf 1.2: De anatomische positie & anatomische vlakken
De anatomische positie is de standaard referentiepositie waarin het lichaam staat bij het beschrijven van de
locatie van structuren (fig. 1.1). Het lichaam bevindt zich in de anatomische positie wanneer het rechtop staat
met de voeten bij elkaar, handen met de handpalm naar voren langs het lichaam, en het gezicht naar voren
gericht. De mond is gesloten en de gezichtsuitdrukking is neutraal.
Om de plaats van structuren in het lichaam te beschrijven is terminologie bedacht om dit voor iedereen
duidelijk te maken. Ten eerste wordt onderscheid gemaakt tussen drie soorten vlakken die het lichaam kruisen
in de anatomische positie:
● Coronale vlak: dit vlak is verticaal georiënteerd en verdeelt het lichaam in een voorste en achterste
deel.
● Sagittale vlak: dit vlak is ook verticaal georiënteerd, maar staat loodrecht op het coronale vlak en
, verdeelt het lichaam in een linker- en een rechterhelft. Het vlak dat door het midden van het lichaam
gaat en het lichaam in een gelijke linker- en rechterhelft verdeelt, wordt het mediane sagittale vlak
genoemd.
● Transversale vlak: dit vlak verdeelt het lichaam in een onderste en een bovenste helft. Andere
benamingen voor dit vlak zijn het horizontale of axiale vlak.
Naast de verschillende vlakken zijn de volgende drie paren termen worden bedacht om de locatie van een
structuur te beschrijven, ten opzichte van het lichaam als geheel of ten opzichte van andere structuren:
● Anterieur (ventraal) en posterieur (dorsaal) beschrijven de positie van structuren ten opzichte van de
voor- en achterzijde van het lichaam. De neus is bijvoorbeeld een anterieure structuur, want deze ligt
aan de voorzijde van het lichaam. De wervelkolom is een posterieure structuur, aangezien deze aan
de achterzijde van het lichaam ligt. Je kan ook zeggen dat de neus anterieur ligt van de oren, omdat
de neus voor de oren ligt. En de wervelkolom is posterieur ten opzichte van het borstbeen.
● Mediaal en lateraal beschrijven de positie van structuren ten opzichte van het mediane sagittale vlak
en de zijkanten van het lichaam. De duim is bijvoorbeeld lateraal van de pink en de ogen liggen
lateraal ten opzichte van de neus, die in het mediane sagittale vlak ligt.
● Superieur en inferieur beschrijven structuren ten opzichte van het transversale vlak. Het hoofd ligt
superieur van de voeten, en het kniegewricht is inferieur aan het heupgewricht. Craniaal (naar het
hoofd) en caudaal (naar de staart) worden soms gebruikt voor superieur en inferieur.
Nog meer termen die worden gebruikt om posities te beschrijven zijn:
● Proximaal en distaal worden gebruikt met betrekking tot de nabijheid of afstand tot de oorsprong
van een andere structuur. Bijvoorbeeld, de hand is distaal van het ellebooggewricht. De distale
vertakkingen van een bloedvat komen verder weg naar de uiteinden uit het bloedvat, terwijl de
proximale aftakkingen dichter bij de oorsprong van het bloedvat uittreden.
● Rostraal wordt met name gebruikt om de plaats van structuren in het hoofd te beschrijven met
betrekking tot de neus. Bijvoorbeeld, de voorhersenen liggen rostraal ten opzichte van de
achterhersenen.
● Oppervlakkig en diep worden gebruikt om de plek van structuren te beschrijven ten opzichte van het
oppervlak van het lichaam. Bijvoorbeeld, de maag ligt dieper dan de buikwand. En het borstbeen ligt
oppervlakkiger dan het hart. Structuren in het oppervlakkige gebied van het lichaam omvatten de
huid, oppervlakkige fascie en borstklieren. De diepe structuren omvatten de meeste skeletspieren en
de organen.
Paragraaf 1.3: Trans/non-binaire anatomische terminologie
Hoewel de anatomie meestal wordt besproken in de tweedeling van vrouwelijk en mannelijk, passen veel
individuen niet in deze modellen, zoals interseksuele, non-binaire en transgender mensen. Op sommige
plaatsen in deze tekst worden relevante anatomische/klinische onderscheidingen gemaakt tussen “cisvrouwen
, en cismannen” en “transvrouwen en transmannen”. “Cis” verwijst naar individuen van wie de genderidentieit
overeenkomt met hun toegewezen geslacht bij de geboorte, terwijl “trans” verwijst naar individuen van wie de
genderidenteit niet overeenkomt met hun toegewezen geslacht bij de geboorte. “Non-binair” verwijst naar
een individu wiens genderidentiteit niet past in het binaire model. Over het algemeen is het passend om
gender-inclusieve anatomische taal te gebruiken bij interactie met niet-binaire/transgenderpatienten.
Een aantal voorbeelden zijn als volgt:
● Bovenlichaam in plaats van borst/borst
● Erectiel weefsel in plaats van penis/clitoris
● Geslachtsklieren in plaats van testikels/eierstokken
In deze tekst worden veel anatomische kenmerken nog steeds beschreven met behulp van een genderbinair
model, waarbij wordt gesproken over mannen en vrouwen. Dit heeft voorlopig enkele voordelen in het
gebruik, namelijk ten eerste is het belangrijk om te begrijpen dat deze gendergerelateerde termen
conceptuele modellen zijn die ons helpen de werkelijkheid bij benadering te begrijpen, maar ze beschrijven
niet alle vormen van variatie. Ten tweede worden deze termen nog steeds veel gebruikt in de literatuur. Het
gebruik van deze termen is niet bedoeld om individuen uit te sluiten die niet in de binaire benadering vallen.
Paragraaf 1.4: Het skelet
Het skelet kan worden verdeeld in het axiale skelet en het appendiculaire skelet. Het axiale skelet bestaat uit
de botten van de schedel (cranium), en wervelkolom, de ribben en het borstbeen en al het kraakbeen. Het
appendiculaire skelet bestaat uit de botten van de bovenste en onderste ledematen. Het skelet bestaat uit
botten en kraakbeen.
Kraakbeen is een avasculaire (zonder bloedvaten) vorm van bindweefsel bestaande uit extracellulaire vezels in
matrix. De hoeveelheid en het type extracellulaire vezels in de matrix varieert afhankelijk van het type
kraakbeen. In kraakbeen dat veel wordt blootgesteld aan trekkende krachten zitten meer collageenvezels
waardoor het bijna niet uitrekbaar is. In kraakbeen dat minder trekkrachten te verduren heeft zitten meer
elastische vezels en minder collageenvezels.
Kraakbeen heeft de volgende functies:
● Ondersteuning van zachte weefsels
● Verschaffen van een glad, glijdend oppervlak voor de botten en gewrichten
● Mogelijk maken van de ontwikkeling en groei van lange botten
Dit zijn de drie soorten kraakbeen:
● Hyalien: komt het meeste voor. De matrix bevat een gemiddelde hoeveelheid collageenvezels (zit op
gewrichtsoppervlakken van botten)
● Elastisch kraakbeen: de matrix bevat collageenvezels, maar vooral een groot aantal elastische vezels
(de oorschelp)