Samenvatting Feit en Fictie
Week 1
Hoorcollege 1
Onderscheid tussen feit en fictie
Feit → berust op waarheid
Fictie → verzonnen, niet berust op waarheid
Wat is dan precies de waarheid?
→ Het onderscheid tussen feit en fictie gaat ervan uit dat er een (objectieve) waarheid is waaraan we de
feiten kunnen toetsen.
→ Deze ‘waarheid’ staat echter steeds meer ter discussie om dat er veel meer nepnieuws en
misinformatie is in de media.
Framing: de actieve presentatie van iets, mensen doen hun best om actief een kant van een verhaal te
belichten.
Werkcollege 1
Wat is het verband tussen werkelijkheid en taal?
Taal heeft geen directe relatie met de werkelijkheid
Het is een symbolische representatie van onze werkelijkheid
Feit en fictie is een door taal gemedieerde wereld
- Taal geeft ons een manier om onze werkelijkheid ter discussie te stellen
- Taal geeft ons een manier om onze werkelijkheid te vormen
- Taal is nooit 100% neutraal: er is altijd een perspectief (presenteren en representeren
Punten van kritiek
- In hoeverre is het onderscheid tussen feit en fictie belangrijk?
- Op welke niveau? (individueel, maatschappelijk, politiek)
- Door welke instituties wordt ons begrip bepaald?
Redeneren is iets anders dan argumenteren: een argument is altijd een reden, maar een reden is niet altijd
een argument.
→ Redenen om te redeneren:
Om een ander te overtuigen van een standpunt
Om iets uit te leggen: een verklaring geven
Om begrip te kweken: je mening geven zonder iemand te hoeven overtuigen (je wilt wel graag dat
de ander jouw mening respecteert/snapt)
De 3 soorten overtuigingsmiddelen (volgens Aristoteles):
1. Logos: het gebruik van een logische redenering, het vermogen van de menselijke rede en de kennis
die de mensen van de wereld en elkaar bezitten. Redelijke argumenten en tegenargumenten
2. Ethos: op basis van zendereigenschappen: expertise, autoriteit en karakter
3. Pathos: psychologische middelen; inspelen op emotie, behoeften en angsten. Hierbij wordt veel
gebruik gemaakt van metaforen.
Literatuur
E.J. Marsh & B.W. Yang (Believing Things That Are Not True)
Er wordt onderzocht welke cognitieve (processen in de menselijke hersenen) en heuristieke (‘de leer van
het vinden;’ manieren om via ervaringen/methodische weg tot kennis te komen) methoden mensen
gebruiken om te bepalen of iets waar of onwaar is.
Ook wordt er onderzocht op welke manier statements gemanipuleerd kunnen worden, opdat mensen het
sneller als betrouwbaar en waar aanzien.
→ Mensen vertellen verhalen op een selectieve manier
→ Sommige details kunnen niet accuraat zijn, maar de algehele assumptie kan wel waar zijn.
,Zelfs als bepaalde mensen de controversiële normen in een gesprek tegengaan en onwaarheden vertellen,
zullen mensen in het proces automatisch geloven wat ze zeggen; het niet geloven van onwaarheden
vereist een actieve ‘tweede’ stap in het proces.
Nieuw neuropsychologisch bewijs (Gilbert) dat de ‘tweede stap’ in het niet geloven van een valse claim
gelokaliseerd kan worden in de prefrontale cortex van de hersenen.
Manieren om waarheid op waarde ‘in te schatten’:
Door te kijken naar de betrouwbaarheid van de bron (maar: vaak vergeten; en de boodschap doet
er meer toe dan de bron)
Een andere manier is door te kijken naar het aantal verschillende bronnen dat dezelfde informatie
geeft: ‘the wisdom of crowds.’
o Maar: mensen zien een herhaald bericht van één bron als gelijk aan éénzelfde bericht van
verschillende bronnen.
Fluency wordt ook vaak gezien als bewijs voor de waarheid
o Mensen geloven minder vaak de mensen die stotteren, met een zwaar accent praten, of
claims die moeilijk te begrijpen zijn.
o Maar: ‘fluency’ is slechts een gevoel; het is meer een bewijs voor ‘leuk vinden’
Priming: Het verschijnsel dat een stimulus een snellere of sterkere respons in het brein oproept als die
stimulus eerder waargenomen is (uit eerdere ervaring). Priming wordt beschouwd als een van de
manifestaties van het impliciete, of niet-declaratieve geheugen.
→ Mensen beoordelen claims sneller als waar als er sprake is van priming bij een gerelateerde paragraaf
(Boot in de zee i.p.v. het kopen van een boot)
Conceptual fluency: mensen geloven een claim sneller als er een foto/grafiek/concepten bij wordt
geplaatst en die foto heeft een direct verband met de claim
Conceptual disfluency: dit is niet het geval als er een ‘random’ foto wordt toegevoegd
Verhalen hebben een hoger “trustiness”gehalte dan statement: ‘sticky,’ en ‘story schema,’ zorgen ervoor
dat de lezer het onthoudt. Daarnaast transporteert een verhaal de lezer en daardoor wordt de lezer
emotioneel involved.
The suspension of disbelief: ermee akkoord gaan dat je jezelf verliest in een verhaal; zorgt er ook voor
dat mensen makkelijker geloven in dingen die het verhaal vertelt
Confirmation bias: het gegeven dat mensen informatie zoeken en onthouden dat al in lijn is met hun
huidige opvattingen; zo wordt men dus continu bevestigd in hun wereldbeeld
Disconfirmation bias: het gegeven dat mensen informatie dat in strijd is met hun huidige opvattingen
minder snel voor waar aannemen en het minder ‘leuk’ vinden motivated scepticism
Social contagion: misinformatie die zich verspreidt door converstatie
Emotional selection: selectie van verhalen op basis van emotie
Conclusie: het creëren van situaties waarin mensen misinformatie herhalen of het aannemen voor de
waarheid is relatief makkelijk, zelfs als ze beter zouden moeten weten
Ger Groot (De verbeelding zit bekneld tussen feit en fictie)
Een artikel over de vage scheidslijn tussen de feiten en de fictie in de literatuur en dat schrijvers er vaak op
af worden gerekend indien zij deze verschillende concepten vermengen.
Je kan niet echt een duidelijke lijn tussen feit en fictie trekken, omdat veel boeken een combinatie van
beide zijn. In fictie maakt de fantasie van de schrijver de dienst uit en in non-fictie de werkelijkheid. Fictie is
daarbij niet berust op de waarheid. Een feit is daarentegen wel berust op de waarheid.
, Gerhard Stoel (epistemologische reflectie in de geschiedenisles)
Epistemologische opvattingen
→ de opvatting over wat geschiedenis is en hoe historische kennis tot stand komt
→ kunnen variëren van geschiedenis zien als ‘slechts een mening’ tot een interpretatie op basis van
wetenschappelijke criteria
Uit eigen onderzoek bleek dat bovenbouw leerlingen hadden een meer genuanceerde epistemologische
opvatting (zien geschiedenis als interpretatie op basis van wetenschappelijke criteria) geïnteresseerder
waren in geschiedenis en meer historische kennis hadden
Conclusie van dit onderzoekje:
- niet alleen de opvattingen van leerlingen zijn van belang voor historische interesse en leeruitkomsten
- ook is het stellen van epistemologische vragen in de geschiedenisles een effectieve aanpak bij het
ontwikkelen van meer genuanceerde opvatting en het stimuleren van interesse en historisch besef
In de literatuur worden vaak drie posities of stances onderscheiden
→ deze posities zijn geen hokjes, maar bieden een kader
→ op basis van deze indeling kunnen docenten bepalen welke vervolgvragen je zou kunnen stellen
Posities
- objectivistisch
o er kan maar één interpretatie waar zijn; goede geschiedschrijving is een kopie van het verleden
o als bronnen elkaar tegenspreken of onvolledig zijn, is geschiedschrijving onmogelijk
o vaardigheden zijn vaste procedures om bijvoorbeeld de betrouwbaarheid van een bron vast te
stellen
o voor deze leerlingen is geschiedenis vooral een reproduceer- of leervak, sterk encyclopedisch
o procedureel objectivisme is een variant hierop, waarbij leerlingen meer waarde gaan hechten
aan historische vaardigheden, maar vooral vanuit het idee dat ‘de waarheid’ gevonden kan
worden door het correct inzetten van vaste stappenplannen
- subjectivistisch
o historische kennis is onzeker
o verschillende meningen mogelijk, omdat bewijsmaterieel onvolledig is
o alle meningen zijn evenveel waard; er zijn geen methoden om de betrouwbaarheid vast te
stellen
o leerling ‘leent’ informatie uit bronnen om eigen idee te ondersteunen
- criterialistisch
o historische kennis is een interpretatie
o er zijn altijd meerdere interpretaties of perspectieven op het verleden mogelijk
o elke generatie stelt eigen vragen aan de geschiedenis
o interpretaties moeten voldoen aan wetenschappelijke criteria
o de betrouwbaarheid van bronnen hangt af van de vragen die we stellen
Het is volgens Groot belangrijk dat er naast aandacht voor kennis en vaardigheden, expliciete aandacht
aan epistemologische vragen wordt besteed.
Week 2
Hoorcollege 2
Fact checking → stellen of een gebeurtenis feit of fictie (nepnieuws, misinformatie) is
Maar er is meer dan alleen een tweedeling in deze absolute categorieën. Dingen kunnen alsnog feitelijk
waar zijn, maar een misleidende presentatie hebben of andersom. Het gaat dus meer om het hele verhaal.
De presentatie van feit en fictie, hoe framen we dit?
Hoe hangt deze presentatie samen met politieke beweegredenen? Wat zijn de gevolgen hiervan?
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper minkebroekens. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,99. Je zit daarna nergens aan vast.