DE THEORIE VAN PIAGET
Jean Piaget: onderzocht de intelligentie bij kinderen. Hij had 2 basis assumpties:
1. Normale kinderen vertonen gelijksoortige mentale en sociale vaardigheden ondanks ver
uiteenlopende ervaringen.
2. Normale kinderen ondergaan gelijksoortige veranderingen in vaardigheden op ruwweg dezelfde
leeftijden.
Volgens Piaget zijn kinderen mentaal actief sinds de geboorte. Kinderen construeren hun eigen kennis
doordat ze intrinsiek gemotiveerd zijn om te leren. ‘Het kind als onderzoeker.’
Hij bestudeerde zijn eigen kinderen. Later bestudeerde hij grotere groepen kinderen.
Basisconcepten:
Adaptatie: geneigdheid om aan te passen aan de condities opgelegd door de omgeving.
Organisatie: neiging van intellectuele structuren en processen om meer systematisch en
coherent te worden.
Schema: een gecoördineerd en systematisch patroon van handelingen, gedragingen en
redeneerwijzen, dat wordt toegepast op gelijke klassen van objecten of situaties. Baby’s die
steeds meer gaan nadenken over handelingen.
Equilibratie: een aangeboren zelfregulerend proces dat via assimilatie en accommodatie
voortdurend plaatsvindt. Dit gaat door tot er een evenwichtige relatie is tussen denkprocessen
en de omgeving.
Assimilatie: het interpreteren van een ervaring in termen van huidige manieren van begrijpen
van dingen (schemata).
Accommodatie: veranderingen in het denken die optreden wanneer oude denkpatronen om
iets te begrijpen (oude schemata) niet meer voldoen.
Assimilatie en accommodatie stimuleren samen cognitieve groei.
Biologische maturatie speelt ook een belangrijke rol. Terwijl het brein en het zenuwstelsel zich
ontwikkelen, kunnen kinderen meer complexe schema’s maken die ervoor zorgen dat ze beter
begrijpen wat ze ervaren.
Piagets theorie over taal en gedachten:
Collectieve monologen: hierbij praat een kind met een ander kind, maar is dit gesprek niet
echt interactief. Bv. wanneer kinderen tegen zichzelf praten als ze aan het spelen zijn.
Egocentric speech: een vorm van praten die niet gericht is aan een specifiek iemand en
volgens Piaget geen betekenis heeft in de cognitieve ontwikkeling. In de preoperationele fase
wordt de spraak minder egocentrisch en meer sociaal.
DE COGNITIEVE ONTWIKKELING VOLGENS PIAGET
, 1. Sensorimotorisch: sensomotorische acties (0-2 jaar)
Coördinatie van sensorische en motorische vaardigheden
Intelligentie is gebonden aan hun perceptie en acties.
A-not-B-error (8-12 mnd.): objecten zoeken waar ze het laatst gezien zijn, ook al heeft een
kind gezien dat ze worden verplaatst.
Objectpermanentie (18-24 mnd): realisatie dat objecten nog steeds bestaan, ook al kun je ze
niet meer zien.
Uitgestelde imitatie (18-24 mnd.): imitatie van een eerder gezien gedrag op een later
moment.
2. Preoperationeel: symbolen voor objecten (1,5 – 7 jaar)
Symbolische functie ontstaat: vaardigheid om een woord/object representatief te laten
zijn voor een ander object.
Representational insight ontstaat: het vermogen om de relatie tussen een symbool en
object te zien en te weten dat het één voor het ander kan staan.
ToM ontstaat. De ToM is gebaseerd op belief-desire reasoning: proces waarin men kan
voorspellen wat andere mensen doen, gebaseerd op hun wensen en beliefs. Dit wordt
meestal ingeschat door de false-belief-task. Kinderen ontwikkelen een TOM door biologische
en sociale factoren.
Er zijn verschillende beperkingen in deze fase:
1. Artificialisme: het idee dat alles door de mens gemaakt is
2. Lack of conservation: inzicht dat eigenschappen van een voorwerp of stof niet veranderen
als het uiterlijk is veranderd in een oppervlakkige manier. Dit komt volgens Piaget door:
Decentration: vermogen om meerdere aspecten van een stimulus of situatie waar te
nemen.
Reversibility: vermogen om een actie om te draaien door het tegenovergestelde te
doen (in gedachten)
3. Realisme: kinderen denken dat
wat ze gedroomd hebben met
hun eigen ogen kunnen zien.
4. Egocentrisme: wereld uit eigen
perspectief zien en moeite
hebben het perspectief van een
ander te herkennen.
In de preoperationele fase kunnen
kinderen ‘centration’. In de
concreet-operationele fase kunnen
ze ‘decentration’. Dit is nodig voor
conservation.
3. Concreet operationeel: logisch (concreet) denken (7 – 11 jaar)
Concreet denken ontstaat – systematisch denken is nog moeilijk (experiment met de
pendulum)
Conservation: kind kan decentreren en toont reversibility.
Zijn meer bewust van andermans perspectief, maar reageren nog steeds vaak
egocentrisch.
Relationele logica:
o Mental seriation: kinderen kunnen mentaal voorwerpen herschikken op een
bepaalde eigenschap.
o Transivity: relaties herkennen in een logische volgorde.
o Horizontaal decalage: een onvermogen om bepaalde problemen op te lossen,
ook al kan men soortgelijke problemen oplossen die dezelfde mentale operaties
vereisen.
4. Formeel operationeel: deductief/abstract denken (> 11 jaar)
Hypothetisch denken: denken kan nu ook systematisch en abstract
Niet per se alle volwassenen halen dit stadium
Tieners hebben vaak een imaginary audience: iedereen interesseert zich in hun
gevoelens en gedrag.
Deze stadia vormen de ‘invariant developmental sequence’: alle kinderen doorlopen alle stadia in
deze precieze volgorde. Ze kunnen geen stadia overslaan, omdat ieder stadium bouwt op de vorige
stadia en staat voor een meer complexe manier van denken.
, KRITISCHE KANTTEKENINGEN BIJ DE THEORIE VAN PIAGET
1. Weinig onderscheid tussen competenties en prestaties.
2. Volgt de cognitieve ontwikkeling echt vaste stadia?
3. Te weinig aandacht voor sociale en culturele invloeden
4. Theorie is niet gebaseerd op grootschalig onderzoek.
6 KWESTIES BIJ PIAGET EN DE NEO-PIAGETIANEN
Kwesties Piaget Neo-Piagetianen
Nature vs. Nurture Interactie Interactie
Rol van de sociaal- culturele De sociaal-culturele context is juist ontzettend
Rol sociaal-
context wordt bijna achterwege belangrijk voor de ontwikkeling, deze bepaalt het
culturele context
gelaten. tempo en het eindniveau van de ontwikkeling.
Het kind is actief; ze spelen een
Actieve rol van het
primaire rol in hun eigen Het kind is actief (eens met Piaget)
kind
ontwikkeling
Ontwikkelingsverlo Discontinue; ontwikkeling is
Ontwikkeling verloopt zowel continu als discontinu
op kwalitatief, in gescheiden perioden
Kritieke perioden Weinig nadruk op kritieke perioden Weinig nadruk op kritieke perioden
Interactie tussen Veel implicaties voor andere Veel implicaties voor andere
domeinen ontwikkelingsdomeinen ontwikkelingsdomeinen
ONDERSCHEID TUSSEN INDUCTIE EN DEDUCTIE
Inductie: meerdere keren waarnemingen doen, deze ordenen en hier conclusies uit trekken.
Van meerdere specifieke gevallen naar een algemene vorm. Bv. door steeds een zwarte hond voorbij te
zien komen kan geconcludeerd worden dat er alleen maar zwarte honden zijn.
Deductie: door een gegeven te koppelen aan een logische afleiding. Van een algemene vorm naar een
specifiek geval. Bv. bij het gegeven dat als het regent, alles wat buiten staat nat wordt. De auto staat
buiten, dus de auto wordt nat.
(PSYCHO) MOTORISCHE ONTWIKKELING
VERLOOP VAN DE MOTORISCHE ONTWIKKELING VAN KINDEREN
Tijdens het eerste jaar, groeit het brein van een baby sterk. Het proces van synaptogenese (ontstaan
van synaptische verbindingen tussen neuronen) neemt sterk toe. Tijdens de ‘brain growth spurt’
neemt dit aanzienlijk toe. Uiteindelijk blijven alleen de succesvolle verbindingen bestaan.
De meest ontwikkelde hersengebieden bij de geboorte zijn de lagere (subcorticale) hersencentra.
Rondom deze structuren liggen de grote hersenen (cerebrum) en de hersenschors (cerebrale
cortex). Deze structuren zijn betrokken bij de vrijwillige bewegingen van het lichaam. De eerste delen
van het cerebrum die rijpen zijn de primary motor areas (zwaaien met armen) en de primary
sensory areas (zicht, horen, ruiken en proeven).
Naarmate hersencellen verder groeien, gaan sommige myeline produceren. Myeline werkt als een
isolator om de transmissie van neurale impulsen te versnellen, waardoor de communicatie in de
hersenen met de rest van het lichaam sneller gaat. Myelinisatie verloopt consistent met de rijping van
de rest van het zenuwstelsel.
Cerebrum (grote hersenen):
Het cerebrum bestaat uit twee hemisferen, verbonden
door het corpus callosum. Elke hemisfeer is bedekt
door een cerebrale cortex.
Linker cerebrale hemisfeer: spraak,
horen, verbaal geheugen, keuzes maken
en expressie van positieve emoties.
Rechter cerebrale hemisfeer: centra
voor verwerking van visuele-spatiële
informatie, tast-prikkels en het uiten van
negatieve emoties.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper fennegijzen. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,82. Je zit daarna nergens aan vast.