SAMENVATTING PATHOLOGIEËN
VERSTANDELIJKE BEPERKING
KLINISCH BEELD BIJ EEN VERSTANDELIJKE BEPERKING
Verstandelijke beperking: beperkingen in zowel intelligentie als adaptief gedrag. Ze omvatten de
breedste variatie in cognitieve en gedragsmatige vaardigheden van elke kinderstoornis. In vorige
edities van de DSM-V werden IQ-grenzen gemaakt waar iemand met een verstandelijke beperking
tussen kon vallen. Dit is in de DSM-V niet meer gedaan lage IQ-score niet meer genoeg om te zeggen
dat iemand een verstandelijke beperking heeft. Over het algemeen hebben mensen met een
verstandelijke beperking een IQ dat minimaal 2 standaarddeviaties onder het populatiegemiddelde ligt.
DSM-criteria :
A. Tekortkomingen in intellectuele functies, zoals redeneren, probleemoplossing, plannen,
abstract denken, oordelen, academisch leren en leren door ervaring, bevestigd door zowel
klinische beoordeling als een individuele IQ-test.
B. Deficiënties in adaptief functioneren die ertoe leiden dat de betrokkene niet kan voldoen aan
ontwikkelings- en sociaal-culturele normen voor persoonlijke zelfstandigheid en sociale
verantwoordelijkheid. Zonder voortdurende ondersteuning beperken de adaptieve
tekortkomingen het functioneren in een of meer activiteiten van het dagelijks leven.
C. Deficiënties in intellectuele functies en het aanpassingsvermogen beginnen tijdens de
ontwikkelingsperiode.
Door het 2e criterium worden mensen die niet goed presteren op een IQ-test, maar wel in hun dagelijks
leven, uitgesloten.
Het 3e criterium zorgt ervoor dat een verstandelijke beperking een ontwikkelingsstoornis is (kindertijd
en adolescentie) en dat mensen met geestelijke problemen door een hoofdtrauma of degeneratieve
ziekten (Alzheimer) worden uitgesloten.
TERMEN EN CLASSIFICATIES BIJ VERSTANDELIJKE BEPERKINGEN
Lichte vorm (IQ 55-70): 85%
Conceptuele domein: bij kinderen in de voorschoolse leeftijd zijn er geen duidelijke conceptuele
verschillen. Bij schoolgaande personen zijn er problemen bij lezen, schrijven, rekenen, klokkijken
of geldbeheer. Bij volwassenen is er een beperking in abstract denken en executieve functies.
Sociale domein: betrokkene gedraagt zich onvolwassen in sociale interacties en heeft moeite
met ontvangen van sociale cues. Communicatie en taalgebruik zijn concreter en minder
volwassen. Oordeelsvermogen is niet volgroeid.
Praktische domein: betrokkene functioneert op een leeftijd passende wijze bij persoonlijke
verzorging, maar heeft mogelijk meer hulp nodig bij complexe dagelijkse taken (boodschappen,
huishouden, eten bereiden).
Matige vorm (IQ 40-54): 10%
Conceptuele domein: ontwikkeling van conceptuele vaardigheden blijft duidelijk achter.
Ontwikkeling van schoolse vaardigheden is bij volwassenen meestal basaal. Volwassenen
hebben dagelijks ondersteuning nodig bij taken.
Sociaal domein: betrokkene verschilt van leeftijdsgenoten. Gesproken taal is minder complex.
Betrokkene kan sociale relaties aangaan, maar kan niet altijd sociale signalen opmerken of
interpreteren. Op het werk is er vaak aanzienlijke sociale en communicatieve ondersteuning
nodig.
Praktische domein: betrokkene kan voorzien in persoonlijke behoeften, maar heeft hiervoor een
lange leerperiode nodig. Zelfstandig functioneren kan mogelijk zijn. Langere leerperioden en
ondersteuning.
Ernstige vorm (IQ 25-39): 4%
Conceptuele domein: vermogen om conceptuele vaardigheden te verwerven is beperkt.
Verzorgers geven het leven lang uitgebreide ondersteuning.
Sociale domein: gesproken taal is beperkt. Spreken kan beperkt blijven tot enkele zinnen of
woorden. Betrokkene begrijpt simpele taal en communicatie met gebaren.
, Praktische domein: betrokkene heeft ondersteuning nodig voor alle dagelijkse activiteiten en
heeft continu toezicht nodig.
Zeer ernstige vorm (IQ<25): 1%
Conceptuele domein: Bepaalde visueel-ruimtelijke vaardigheden, zoals sorteren kunnen
verworven worden.
Sociale domein: betrokkene heeft nauwelijks inzicht in symbolische communicatie en begrijpt
maar enkele simpele instructies of gebaren. Betrokkene uit wensen en emoties vooral door non-
verbale communicatie.
Praktische domein: betrokkene is afhankelijk van anderen voor alle aspecten van verzorging.
Verschillende niveaus van ernst worden gedefinieerd door adaptief functioneren en niet volgens IQ-
scores, omdat het functioneren de hoeveelheid benodigde hulp aangeeft. Het Flynn-effect geeft aan
dat de gemiddelde score op intelligentietesten van een populatie stijgt over de jaren heen. Een IQ-test
wordt op een representatieve groep met een gemiddelde van 100 genormeerd. De test wordt dus
steeds strenger.
EPIDEMIOLOGIE VAN EEN VERSTANDELIJKE BEPERKING
Prevalentie :
Aantal kinderen en volwassenen met een verstandelijke beperking ±1-3% van de totale bevolking. In
Nederland gaat dit dus om ± 350.000 mensen. De lichtverstandelijke beperking komt het meest voor in
de bevolking.
Gender ratio:
Onder kinderen met een milde verstandelijke beperking zijn er meer jongens dan meiden, met een
ratio 1.6:1. Ook op de andere niveaus van ernst zijn er meer mannen dan vrouwen, maar deze
verschillen zijn klein. Deze verschillen komen door de XX en XY verschillen.
Demografie :
Een verstandelijke beperking komt vaker voor bij mensen met een lage SES, vooral bij kinderen met
een milde verstandelijke beperking. De SES speelt een rol in zowel het ontstaan van een verstandelijke
beperking als de diagnostiek hiervan.
Het gemiddelde IQ van Afro-Amerikanen ligt lager dan dat van ‘blanke’ Amerikanen, waardoor Afro-
Amerikanen vaker als ‘mild’ verstandelijk beperkt worden gediagnosticeerd.
De kans op de diagnose van een verstandelijke beperking is afhankelijk van sociale en culturele
factoren, zoals racisme, armoede en culturele ongevoeligheid.
WAT IS HET VERLOOP EN DE PROGNOSE BIJ EEN VERSTANDELIJKE BEPERKING?
Ontwikkelingsverloop:
Zuigeling: ID kunnen voor problemen zorgen bij hechting, zelfregulatie en verkenning van de
omgeving. Baby’s met ID tonen vertraagd/geen oogcontact, coping en sociaal lachen die de
ontwikkeling van een zekere hechting kan storen.
Vroege kindertijd: kinderen met ID lopen het risico op verstoring van de ontwikkeling van
vakkundigheid en relaties met anderen. Hier wordt meestal de ontwikkelingsstoornis
geïdentificeerd. Vroegtijdige interventie is belangrijk voor later.
Midden kindertijd: kinderen communiceren met andere kinderen zonder beperking plagen of
buitensluiten depressie of isolatie.
Adolescentie: slechte sociale vaardigheden kunnen zorgen voor afwijzingen. Seksualiteit is ook
een uitdaging.
Developmental-versus-difference controversy: ontwikkelen alle kinderen zich, ongeacht eventuele
beperkingen zich hetzelfde, maar met een verschillend tempo? Of ontwikkelen kinderen met een
beperking zich niet hetzelfde als kinderen zonder beperking? Kinderen met ID volgen dezelfde
ontwikkelingsfasen als ‘normale’ kinderen, maar de doelen en motivatie worden langzaam minder door
frustratie die leiden tot de verwachting te falen.
Similar sequence hypothese: kinderen met/zonder ID passeren dezelfde stadia van
cognitieve ontwikkeling in dezelfde volgorde. Alleen snelheid en de bovengrens van de
ontwikkeling verschilt.
Similar structure hypothese: kinderen met een ID hebben hetzelfde gedrag en dezelfde
onderliggende processen als kinderen met een gewone ontwikkeling op hetzelfde niveau, alleen
op een andere leeftijd. Het gaat hier dus over dezelfde mentale ipv. fysieke leeftijd.
,Difference viewpoint: zegt dat de cognitieve ontwikkeling van kinderen met een verstandelijke
beperking anders is dan de cognitieve ontwikkeling van kinderen zonder verstandelijke beperking, in
meer aspecten dan alleen de tijd.
PROBLEMEN/CO-MORBIDITEITEN BIJ KINDEREN MET EEN VERSTANDELIJKE BEPERKING
De kans op emotionele en gedragsproblemen bij kinderen met een ID zijn 3-5x groter dan bij
kinderen zonder ID beperkte communicatievaardigheden, bijkomende stressoren en neurologische
tekorten.
Problemen met impulscontrole, angst en stemming zijn het meest voorkomend bij kinderen met een ID.
ADHD komt 3-5x vaker voor bij kinderen met een verstandelijke beperking.
In de vroege volwassenheid hebben mensen met een ID een groter risico op psychopathologie dan de
algemene bevolking, hoewel problemen met concentratie en agressie afnemen met de leeftijd. Voor
andere DSM-V stoornissen moet men vergeleken worden met andere personen met een verstandelijke
beperking in dezelfde ernst.
Ook PICA (niet-voedsel eten), zelfbeschadiging en -pijniging komen meer voor bij jongeren met een
verstandelijke beperking.
Kinderen met een ID kunnen ook andere beperkingen hebben, die
een effect hebben op hun gezondheid en ontwikkeling. Deze zijn
meestal afhankelijk van de mate van de ID.
De prevalentie van chronische aandoeningen is bij verstandelijk
beperkten veel hoger dan in de populatie. Door de verbetering van
de gezondheidszorg hebben deze mensen toch nog een hoge
levensverwachting, maar bij bv. mensen met het syndroom van
Down treedt er vaak een soort Alzheimer op na het 40e levensjaar.
OORZAKEN/RISICOFACTOREN VOOR EEN
VERSTANDELIJKE BEPERKING
Meestal veroorzaakt een genetische of omgevingsfactor voor een gemiddelde/ernstige ID. Sommigen
hiervan gebeuren al voor de geboorte (prenataal, genetische afwijkingen en ongelukken in de
baarmoeder), anderen gebeuren tijdens de geboorte (perinataal, bv. prematuur of tekort aan zuurstof).
Er zijn ook factoren na de geboorte (postnataal, meningitis of hoofdtrauma) die kunnen zorgen voor
een verstandelijke beperking.
Vier grote categorieën van risicofactoren kunnen zorgen voor een verstandelijke beperking. Deze vier
risicofactoren hangen samen over generaties en geven een meer samenhangende oorzaak van de
problemen, geassocieerd met ID.
Bij genetische afwijkingen is het afhankelijk van de plek van de afwijking wat de gevolgen zullen zijn
voor de foetus. De afwijkingen in de genen kunnen ook voor afwijkingen in het fysieke uiterlijk van
iemand zorgen.
, Prenatale blootstelling aan alcohol (‘Fetal alcohol syndrome’) is een van de meest preventbare
problemen die voor een verstandelijke beperking kunnen zorgen. Hoe eerder dit in een zwangerschap
gebeurd, hoe groter de gevolgen voor het kind.
Veel sociale en psychologische oorzaken zijn indirect en moeilijk aan te tonen door de verschillende
lagen en de samenhang daartussen. Voor ouders is het belangrijk dat ze hun kind zoveel mogelijk
steunen tijdens de ontwikkeling en van jongs af aan al beginnen met extra oefeningen.
PREVENTIE EN BEHANDELING VAN EEN VERSTANDELIJKE BEPERKING
Preventie :
Screenings: worden vaak al uitgevoerd tijdens de zwangerschap en kunnen aan de hand van DNA-
testen zien of er abnormaliteiten zijn in het DNA van de foetus en welk gevolg dit zal hebben voor het
kind. Bv. testen van het vruchtwater. Door echo’s kunnen fysieke kenmerken, geassocieerd met
beperkingen gezien worden.
Er worden steeds meer non-invasieve testen gebruikt om te testen op ziekten en afwijkingen
snellere diagnoses
Voorlichting van ouders
Na geboorte: wat betekent het om een kind met een ID op te voeden?
Tijdens zwangerschap: gebruik van alcohol, tabak, drugs en cafeïne tijdens de zwangerschap.
Behandeling :
Intensieve training voor ouders met jonge kinderen om eventuele achterstanden zo goed mogelijk op te
lossen.
Het is voor mensen met een ID heel belangrijk om een goede
dagbesteding te hebben en een omgeving die ze steunt. Hierdoor
worden praktische vaardigheden en het zelfvertrouwen
opgebouwd, waardoor ze meer zelfstandig kunnen.
De optimale timing voor interventies is in de pre-schooltijd.
Interventies voor kinderen met een ID moeten aangepast worden
op het niveau van het kind en geïntegreerd worden met de
familie, school en gemeenschap.
Succesvolle interventies zijn onder andere op gedrag gebaseerde
training en leercomponenten, waarbij specifieke vaardigheden
worden aangeleerd en ongewenst gedrag wordt aangeleerd.
Mainstreaming: het opleiden van kinderen met een ID in
reguliere klassen. De meerderheid van de kinderen en
volwassenen lijken te profiteren van de integratie in de reguliere
scholen betere academische vaardigheden en sociale
prestaties.
VERSCHILLEN ASS EN VERSTANDELIJKE BEPERKING :
- Intelligentie is altijd laag bij verstandelijke beperking, bij
ASS niet per se
- Sociale communicatie is altijd slecht bij ASS, niet bij verstandelijke beperking
- TOM is altijd slecht bij ASS, niet bij verstandelijke beperking.
AUTISME SPECTRUM STOORNIS
PERVASIEVE ONTWIKKELINGSSTOORNIS
Een pervasieve ontwikkelingsstoornis is een term in de psychologie waarmee vier
ontwikkelingsstoornissen en een restgroep worden aangeduid. Met ‘pervasief’ wordt ‘diep
doordringend’ genoemd. De vier stoornissen volgens de DSM-IV zijn:
1. Autistische stoornis
2. Syndroom van Rett
3. Desintegratiestoornis van de kinderleeftijd
4. Syndroom van Asperger