Samenvatting Literatuur – Inleiding Forensische Psychiatrie en Psychologie
Voorbereidend college voor niet-Juristen
Kronenberg, M.J. & De Wilde, B. (2018). Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht. Deventer: Kluwer, p. 81-
106 (hoofdstuk 4: strafuitsluitingsgronden) en p. 265-286 (hoofdstuk 11: rechterlijk beslissingsschema)
H4: Strafuitsluitingsgronden
Er zijn twee soorten strafuitsluitingsgronden, namelijk:
1. Rechtvaardigheidsgronden = Nemen de wederrechtelijkheid weg. Hierbij stel je dat het gedrag van de
verdachte gerechtvaardigd was.
2. Schulduitsluitingsgronden = Nemen de verwijtbaarheid weg. Hierbij wordt gekeken naar de strafbaarheid van
de verdachte, waarbij de verwijtbaarheid wordt weggenomen en de dader geëxcuseerd wordt.
Een geslaagd beroep op een strafuitsluitingsgrond leidt altijd tot straffeloosheid, er bestaat dan namelijk geen strafbaar
feit.
Rechtvaardigheidsgronden Schulduitsluitingsgronden
Noodweer (art. 41 lid 1 Sr) Noodweerexces (art. 41 lid 2 Sr)
Overmacht als noodtoestand (art. 40 Sr) (Psychische) overmacht (art. 40 Sr)
Bevoegd ambtelijk bevel (art. 43 lid 1 Sr) Onbevoegd ambtelijk bevel (art. 43 lid 2 Sr)
Wettelijk voorschrift (art. 42 Sr) Ontoerekeningsvatbaarheid (art. 39 Sr)
Ontbreken van materiële wederrechtelijkheid Afwezigheid van alle schuld (ongeschreven, Melk-en-
(ongeschreven, Veeartsarrest) waterarrest)
Dit zijn de algemene strafuitsluitingsgronden, er bestaan ook bijzondere strafuitsluitingsgronden welke betrekking
hebben op specifieke delicten.
Noodweer
Noodweer is het recht van mensen om zich te verdedigen tegen een aanval. Er moet voldaan zijn aan de volgende
voorwaarden:
1. Ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding;
2. Lijf, eerbaarheid of goed;
3. Geboden en noodzakelijke verdediging.
Verdediging is alleen toegestaan tegen een aanranding die aan de gang is op het moment dat de verdediging wordt
ingezet. Wil de verdediging tegen een aanranding gerechtvaardigd zijn, dan moet de aanranding niet alleen
ogenblikkelijk zijn, maar ook wederrechtelijk. De verdediging op rechten, zoals auteursrecht, kan nooit noodweer
opleveren. Men moet zich dan namelijk tot de rechter keren. Aantasting van de eer of goede naam geldt hetzelfde
voor. Ten slotte is er een subsidiariteit- en proportionaliteitseis. De subsidiariteitseis houdt in dat, indien het mogelijk
is, men zich aan de aanval moeten onttrekken in plaats van zich fysiek verdedigen. De proportionaliteitseis houdt in
dat de verdedigingshandeling proportioneel moet zijn ten opzichte van de aanvalshandeling.
Noodweerexces
De wet laat zien dat overschrijding van de proportionele verdediging onder invloed van de door de aanval
veroorzaakte emoties vergeeflijk is. Het is niet gerechtvaardigd om deze grenzen te overschrijden, maar wel
vergeeflijk. Disproportionele verdediging is altijd wederrechtelijk, maar, indien voldaan is aan de verdere vereiste van
art. 41 lid 2 Sr, niet verwijtbaar. Voor noodweerexces moet dus ook aan alle vereisten voldaan worden als noodweer,
behalve proportionaliteit.
Noodweerexces heeft verschillende vormen. Intensief noodweerexces is wanneer de verdediging in geen
verhouding staat tot de aanval, en nog doorgaat wanneer de aanval eigenlijk voorbij is of de aanrander niet meer in
staat is om door te gaan met de aanval. Tardief noodweerexces is noodweerexces wanneer de aanval al voorbij is.
,Psychische overmacht
Art. 40 Sr: Niet strafbaar is hij die een feit begaat waartoe hij door overmacht is gedrongen. Nergens staat precies
gedefinieerd wat overmacht betekent, maar hier is inhoud gegeven door jurisprudentie en literatuur. Er zijn twee
soorten overmacht. Allereerst psychische overmacht, een schulduitsluitingsgrond. De tweede vorm is overmacht als
noodtoestand, een rechtvaardigheidsgrond. Psychische overmacht is een van buiten komende drang waaraan men
redelijkerwijs geen weerstand kan of hoeft te bieden. De persoon in kwestie is ‘gedwongen’ tot een strafbaar feit.
Overmacht als noodtoestand
Bij overmacht als noodtoestand doet zich een situatie voor waarin een keuze gemaakt moet worden tussen twee
conflicterende plichten: enerzijds de plicht om de strafwet na te leven en anderzijds een zwaarwegende
maatschappelijke plicht. Als de maatschappelijke plicht zwaarder weegt dan de strafrecht, is het juridisch juist om de
strafwet te overtreden, waardoor dit een rechtvaardigheidsgrond is. Als de belangenafweging juist is heeft een beroep
op deze rechtvaardigheidsgrond kans van slagen.
Bevoegd en onbevoegd gegeven ambtelijk bevel
Artikel 43 Sr:
1. Niet strafbaar is hij die een feit begaat ter uitvoering van een ambtelijk bevel, gegeven door het daartoe
bevoegde gezag.
2. Een onbevoegd gegeven ambtelijk bevel heft de strafbaarheid niet op, tenzij het door de ondergeschikte te
goeder trouw als bevoegd gegeven werd beschouwd en de nakoming daarvan binnen de kring van zijn
ondergeschiktheid was gelegen.
Dit kan een structurele hiërarchische relatie zijn, zoals de bevelsstructuur in het leger, maar ook een incidentele
structuur, zoals een politieagent en een burger.
Wettelijk voorschrift
Rechtsnormen kunnen botsen. De rechtvaardigingsgrond wettelijk voorschrift beoogd straffeloosheid te garanderen
aan degene die de strafwet overtreedt ter uitvoering van een wettelijk voorschrift. Ook hier gelden de eisen van
proportionaliteit en subsidiariteit.
Ontoerekeningsvatbaarheid
Artikel 39 Sr: Niet strafbaar is hij die een feit begaat, dat hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke
stoornis van zijn geestesvermogens niet kan worden toegerekend.
Verwant hieraan is verminderde toerekeningsvatbaarheid, wat de mate aangeeft waarin een feit aan iemand toe te
rekenen is. Ontoerekeningsvatbaarheid is dus niet heel zwart-wit.
Ongeschreven strafuitsluitingsgronden
Deze zijn niet ontstaan als gevolg van wetgeving, maar door rechtspraak.
Afwezigheid van alle schuld (AVAS)
Afwezigheid van alle schuld komt in de meeste gevallen neer op verontschuldigbare dwaling: de dader heeft iets niet
geweten en behoefde het ook niet te weten (melk- en-waterarrest; motorpapierenarrest). Meestal is een voorwaarde om
rechtsdwaling te kunnen aannemen dat de verdachte heeft onderzocht welke rechtsregel van toepassing was. Als
iemand van bijvoorbeeld ene politieagent verkeerde regels heeft gehoord, dan is het een rechtsdwaling. Wanneer
iemand blind vertrouwd op diens expertise, is het geen rechtsdwaling want dan dien je op de hoogte te zijn van de
regels. Verontschuldigbare onbekendheid met de strafbaarheid is bij de ene norm beter denkbaar dan bij de andere.
Rechtsdwaling bij levensdelicten is niet zo eenvoudig voor te stellen. Er bestaat een overeenkomst tussen AVAS en
opzet. Wanneer de dader heeft gedwaald op een bepaald feit, dan ontbreekt in bepaalde feiten niet alleen de
verwijtbaarheid, maar ook de voor opzet vereiste kennis. Een beroep op rechtelijke dwaling betekent in die gevallen
dat het opzet wordt ontkent.
Ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid
Het delict ‘wederrechtelijke vrijheidsberoving (art. 282 Sr) beschermt het recht van mensen om zich vrij te kunnen
bewegen en te gaan en staan waar zij willen. In zeer uitzonderlijke situaties kan het voorkomen dat door het plegen
van een strafbaar feit het onderliggende rechtsgoed dat die strafbepaling beoogt te beschermen, gediend wordt. Het
enige arrest waarin een beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid de kritische toets van de Hoge
Raad heeft doorstaan is het Veeartsarrest.
,H11 Het rechterlijk beslissingsschema
Om een einduitspraak te kunnen doen in een strafzaak, moet de dader na afloop van het onderzoek ter terechtszitting
drie typen vragen beantwoorden, namelijk formele vragen (ook wel: voorvragen), materiële vragen (ook wel:
hoofdvragen) en de straftoemetingsvraag. De volgorde van deze vragen zijn in de artikelen 348 en 350 Sv vermeld,
welke dwingend door de rechter moet worden aangehouden. De formele vragen van artikel 348 Sv zijn:
1. Is de dagvaarding geldig
Nee: De dagvaarding is nietig
Ja: Ga naar de volgende vraag.
2. Is de rechter bevoegd?
Nee: De rechter is onbevoegd.
Ja: Ga naar de volgende vraag.
3. Is de officier van justitie onafhankelijk:
Nee: De officier van justitie is niet-ontvankelijk.
Ja: Ga naar de volgende vraag.
4. Is er reden tot schorsing der vervolging:
Nee: Ga naar de volgende vraag.
Ja: De vervolging wordt geschorst.
De materiële vragen van artikel 350 zijn
1. Is bewezen dat het ten laste gelegde feit door de verdachte is begaan?
Nee: De verdachte wordt vrijgesproken.
Ja: Ga naar de volgende vraag.
2. Kan het bewezen verklaarde worden gekwalificeerd?
Nee: De verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ja: Ga naar de volgende vraag.
3. Is het bewezen verklaarde wederrechtelijk?
Nee: De verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ja: Ga naar de volgende vraag.
4. Is de verdachte verwijtbaar?
Nee: de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ja: De verdachte wordt veroordeeld.
De straftoemetingsvraag van artikel 350 Sv is: Moet een straf of maatregel opgelegd worden, en, zo ja, welke?
Het doorlopen van het beslissingsschema leidt tot een einduitspraak (art. 138 Sv) Een einduitspraak maakt in beginsel
een einde aan de vervolging. Enkele mogelijke einduitspraken:
- Nietigheid van de dagvaarding
- Onbevoegdheid van de rechter
- Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie
- Schorsing van de vervolging
- Vrijspraak
- Ontslag van alle rechtsvervolging (OVAR)
- Veroordeling
Zowel in geval van vrijspraak als in geval van OVAR stelt de rechter vast dat de verdachte geen strafbaar feit heeft
begaan en mag hij geen straf opleggen. Bij OVAR mogen er wel maatregelen zoals TBS worden opgelegd en mag er
bij OVAR wel in hoger beroep worden gegaan.
Door een einduitspraak eindigt de vervolging, maar dit betekent niet dat iemand niet nog een keer voor hetzelfde feit
mag worden vervolgd op grond van artikel 68 Sr (ne bis in idem). Wanneer een einduitspraak gedaan wordt op een
formele vraag, heeft dit betrekking tot de procedure. Aangezien er nog niet inhoudelijk naar de zaak gekeken is mag
de officier van justitie de verdachte opnieuw vervolgen. Als er een uitspraak wordt gedaan via de materiële vragen,
dan heeft de officier het recht op vervolging gebruikt. Wel mag een officier dan nog bijvoorbeeld in hoger beroep
gaan.
Of een officier bij een einduitspraak op de formele vragen daadwerkelijk een nieuwe vervolging zal inzetten ligt aan
een aantal punten. Als er bij de reden waarom er is blijven steken bij de voorvragen reparatie mogelijk is, dan kan een
nieuwe vervolging zinvol zijn.
De tenlastelegging is een omschrijving van het feit waarvoor de verdachte is gedagvaard. De grondslagleer brengt
bijvoorbeeld met zich dat de rechter alleen feiten bewezen mag verklaren die ten laste gelegd zijn.
, De formele vragen
1. De eerste vraag: geldigheid van de dagvaarding. Eisen:
a. Betekeningsvoorschriften. Deze moeten ervoor zorgen dat de dagvaarding de verdachte bereikt. De
verdachte moet op de hoogte worden gesteld van de inhoud, plaats en tijd van de tegen hem dienende
strafzaak. Het uitgangspunt is ook dag de verdachte zo veel mogelijk de dagvaarding zelf in handen
krijgt. Van de betekening wordt een officieel stuk opgemaakt: De akte van uitreiking.
b. De eisen van art. 261 Sr. Het belangrijkste deel van de dagvaarding is de tenlastelegging, waarvoor
twee eisen gelden:
i. De dagvaarding behelst een opgave van het feit (1) dat ten laste gelegd wordt, met vermelding
omstreeks welke tijd (2) en waar ter plaatse (3) het begaan zou zijn, verder vermeldt zij de
wettelijke voorschriften waarbij het feit is strafbaar gesteld (4).
ii. Zij behelst tevens de vermelding van de omstandigheden (5) waaronder het feit zou zijn
begaan.
2. De tweede vraag: Bevoegdheid van de rechter. Bij de absolute competentie gaat het erom welk soort rechter
bevoegd is. De zaak moet worden aangebracht bij het juiste rechterlijke college, bij het juiste gerecht (bv
rechtbank/hof). Bij het vaststellen van de relatieve competentie onderzoekt men in wel arrondissement de zaak
moet worden aangebracht, oftewel welk rechtsgebied.
3. De derde vraag: ontvankelijkheid van de officier van justitie. Soms is er sprake van vervolgingsbeletselen,
bijvoorbeeld:
a. Nederland heeft geen rechtsmacht (art. 2-8d Sr)
b. Een rechter heeft het strafbare feit al eerder afgedaan en zijn uitspraak is onherroepelijk: ne bis in
idem (art. 68 Sr)
c. De verdachte heeft een strafbeschikking opgelegd gekregen, die ook volledig ten uitvoer is gelegd
(art. 255a lid 1 Sv)
d. De verdachte heeft voldaan aan alle voorwaarden die bij een transactie zijn overeengekomen (art. 74
lid 1 Sr)
e. De verdachte is overleden (art. 69 Sr)
f. Het feit is verjaard (art. 70 Sr)
g. Een klacht ontbreekt bij een klachtdelict (bv art. 269 Sr)
h. Er is een kennisgeving van niet verdere vervolging uitgebracht (art. 243 en 255 lid 1 Sv)
i. De rechtbank heeft verklaard dat de zaak is geëindigd (art. 36 en 255 lid 1 Sv)
Hiernaast kan de officier zijn vervolgingsrecht verspelen door schending van de beginselen van een
behoorlijke procesorde.
4. De vierde vraag: schorsing der vervolging. Deze uitspraak komt maar sporadisch voor. Een voorbeeld is dat
de verdachte een zodanige geestelijke stoornis heeft dat hij niet in staat is de strekking van de vervolging te
begrijpen.
De materiële vragen
1. De eerste vraag: bewezenverklaring. Hierbij onderzoekt de rechter of de verdachte het hem ten laste gelegde
feit heeft begaan. Hierbij is de rechter gebonden aan de tekst van de tenlastelegging (grondslagleer). Als een
verdachte na een bewezenverklaring om een bepaalde reden niet kan worden gestraft, dan is de einduitspraak
ontslag van alle rechtsvervolging. Na een bewezenverklaring kan niet alsnog vrijspraak volgen.
2. De tweede vraag: kwalificatie. De rechter moet bepalen welke delictsomschrijving van toepassing is op het
bewezen verklaarde. De verplichting tot kwalificatie van het bewezen verklaarde is terug te voeren op het
legaliteitsbeginsel, dat voorschrijft dat feiten alleen strafbaar zijn uit kracht van een daaraan voorafgegane
wettelijke strafbepaling.
3. De derde vraag: wederrechtelijkheid. Wederrechtelijkheid kan alleen worden weggenomen door een
rechtvaardigingsgrond.
4. De vierde vraag: verwijtbaarheid. De verwijtbaarheid kan alleen worden weggenomen door een
schulduitsluitingsgrond.
Complicaties
Een delictsomschrijving is opgebouwd uit losse componenten, ofwel bestanddelen. Iemand die alle
delictsbestanddelen vervult, pleegt een strafbaar feit. Daarnaast moet er voldaan worden aan wederrechtelijkheid en
verwijtbaarheid. De vraag naar de wederrechtelijkheid wordt noodzakelijkerwijs reeds beantwoord bij de vraag naar
de bewezenverklaring. Een geslaagd beroep op een rechtvaardigheidsgrond leidt bij het ten laste gelegde
wederrechtelijkheid dus tot vrijspraak en niet tot ontslag van alle rechtsvervolging. .
Als culpa (verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid) ten laste is gelegd, gaan de vragen naar de
verwijtbaarheid en wederrechtelijkheid beide op in de vraag naar de bewezenverklaring.