transport
§1 TRANSPORTSYSTEMEN
VATENSTELSELS
Bij eencellige organismen en organismen met enkele cellagen vindt transport van stoffen plaats over kleine afstanden,
voornamelijk door diffusie. Grotere planten en dieren hebben een vatenstelsel voor stoftransport. Bij dieren is het circulair
met een hart als pomp, terwijl bij planten capillaire werking en verdamping de drijvende krachten zijn.
Plantentransport omvatten hout en bastvaten. Houtvaten vervoeren water en mineralen van wortels via de stengels naar
bladeren, anorganische sapstroom. (opwaartse sapstroom), terwijl bastvaten water en assimilatieproducten van bladeren
naar de rest van de plant transporteert, organische transport (neerwaartse sapstroom).
WORTELDRUK
Planten absorberen water en mineralen via hun wortels, voornamelijk via de worteluiteinden met uitgegroeide wortelharen,
die fijne vertakkingen creëren en het worteloppervlak sterk vergroten. De centrale cilinder bevat houtvaten en bastvaten,
met de buitenste laag cellen genaamd de endodermis. Deze endodermis reguleert de selectieve opname van mineralen.
Water met opgeloste mineralen wordt door wortelharen uit de
bodem opgenomen en diffundeert via de schors naar de
endodermis. Deze diffusie gebeurt voornamelijk via de celwanden,
die permeabel zijn voor water en mineralen. Echter, in de
celwanden van endodermiscellen bevindt zich het niet-
doordringbare bandje van Caspary. Dit bandje, vergelijkbaar met
het cement van een muur, bevindt zich aan de zijkant, onderkant, en
bovenkant van de celwand. De enige manier om deze barrière
tussen schors en centrale cilinder te passeren, is door de
jonge wortel (BINAS 91B)
endodermiscellen. Het celmembraan van deze cellen transporteert
actief mineralen van de wortelschors naar de centrale cilinder,
waardoor de concentratie van mineralen in de centrale cilinder
hoger wordt dan in de schors.
Daardoor ontstaat worteldruk door osmose, waarbij water naar de
centrale cilinder diffundeert. Deze druk stuwt het water met
opgeloste mineralen omhoog in de houtvaten. De bandjes van
Caspary voorkomen dat het water met mineralen terugvloeit naar de
schors.
transport 1
, CAPILLAIRE WERKING EN VERDAMPING
Water met opgeloste mineralen stijgt vanuit de houtvaten naar de centrale cilinder en de stengel, uiteindelijk naar de nerven
van de bladeren. Houtvaten vertakken zich door het hele blad, waardoor elk celgebied dicht bij een houtvat ligt.
Het transport in houtvaten wordt voornamelijk veroorzaakt door
verdamping van water uit de bladeren en capillaire werking.
Capillaire werking, het omhoog bewegen van een vloeistof in een
smal buisje, is mogelijk vanwege de nauwe structuur van
houtvaten. Watermoleculen trekken elkaar aan door
cohesiekrachten en hechten aan de celwanden door
adhesiekrachten. De som van cohesie- en adhesiekrachten
overwint de zwaartekracht, waardoor water omhoog wordt
getransporteerd.
Water verdampt vanuit luchtholten en celruimten naar buiten via
openingen in de epidermis van blad of stengel, ook wel
huidmondjes genoemd. Dit veroorzaakt verdamping van water uit
de celwanden bij de luchtholten. Het verdampte water wordt
vervolgens aangevuld vanuit de houtvaten in het blad en
uiteindelijk vanuit de houtvaten in de stengel en wortels. anorganische sapstroom
Verdamping creëert een onderdruk in de bovenste delen van de
houtvaten, waardoor water wordt opgezogen.
Planten reguleren hun waterbehoefte door het openen en sluiten van
huidmondjes. 's Nachts zijn vrijwel alle huidmondjes gesloten. Bij
droge omstandigheden kunnen huidmondjes overdag ook sluiten.
Worteldruk speelt een beperkte rol omdat deze de opwaartse
sapstroom maar enkele meters kan laten stijgen. Bij naaldbomen en
loofbomen in de zomer vindt het opwaartse transport van water en
mineralen vooral plaats door verdamping van water door de
bladeren. In de lente, wanneer bladeren nog niet aanwezig zijn
(geen opwaartse sapstroom), spelen de nerven van de bladeren een
grotere rol in dit proces.
verdamping uit een deel van een blad
opname van water en zouten
transport 2
, ORGANISCHE SAPSTROOM
Bastvaten transporteren organische producten, voornamelijk suiker (sacharose), van fotosynthese door de hele plant. De
concentratie sacharose kan tot 30% zijn, en bastsap bevat ook mineralen, aminozuren, en hormonen.
In tegenstelling tot de eenrichtingsstroom van houtvaten, kan de sapstroom in bastvaten in alle richtingen plaatsvinden. De
stroom gaat van suikerbronnen naar plaatsen waar suiker nodig is of wordt opgeslagen, zoals bladeren en stengels. Suiker
ontstaat in bladeren door fotosynthese of zetmeelafbraak.
Suiker wordt via bastvaten vervoerd en opgeslagen als fructose in vruchten en als zetmeel in groeipunten van wortels en
stengels. In het voorjaar wordt zetmeel afgebroken tot suiker, bijvoorbeeld in wortels, waardoor deze suikerbronnen suiker
naar groeiende delen zoals knoppen kunnen transporteren.
transport 3