TOELATINGSTOETS PABO
AARDRIJKSKUNDE
Hoofdstuk 1: Waar gaat het over bij aardrijkskunde?
§2 geografische werkwijze aanhouden
> Voor de basiskennis van aardrijkskunde is het voldoende als je kunt beschrijven,
herkennen, verklaren (voorspellen).
> Bij beschrijven stel je 2 vragen: Waar is het en wat zie je?
> Bij herkennen stel je 2 vragen: Heb je dat al eens eerder gezien en waar zie je
dit nog meer?
> Bij verklaren en voorspellen stel je 2 vragen: Waarom daar? Verklaring kun je
geven door een verband te leggen tussen 2 of meer factoren. En bij voorspellen
wat zal er gebeuren als…?
> Verschillende factoren die in het landschap te zien zijn: bodem, klimaat, mens,
water, flora, fauna, reliëf.
§3 indeling van de leerstof in 3 aandachtsgebieden
> Natuurlijke verschijnselen in het landschap: fysische geografie of natuurkundige
aardrijkskunde.
> De mens: sociale geografie of mens-aardrijkskunde → zicht krijgen op waar
mensen wonen (spreiding van de bevolking en de mate waarin daarin
veranderingen komen door natuurlijke groei en migratie) en hoe ze in hun
bestaan voorzien (de manier waarop de mensen in het landschap proberen te
voorzien in hun levensonderhoud).
> 3 belangrijke aandachtsgebieden die met elkaar in verband staan:
1. Landschap: wereld en nederland.
2. Bevolking: spreiding en migratie
3. Bestaansmiddelen/ levensonderhoud: landbouw, industrie en diensten.
Hoofdstuk 2: De aarde
§1: de aarde in het zonnestelsel
> In ons zonnestelsel draaien 8 planeten waaronder de aarde om de zon. Elk jaar
heeft de aarde bovenop de 365 volle dagen van het jaar 6 extra uur nodig om het
rondje af te maken → daarom schrikkeljaar om de 4 jaar.
> Een derde deel van het aardoppervlak bestaat uit land en twee derde uit water.
Aardoppervlak bestaat uit 7 continenten:
1. Europa
2. Azië
3. Afrika
4. Noord Amerika
5. Zuid Amerika
6. Australië
7. Antarctica
,> De 2 grootste oceanen zijn de stille of de grote oceaan. Een oceaan bestaat uit:
zout water, een reliëfrijke bodem en is kilometers diep. Aan de randen van de
continenten liggen gebieden die ondergelopen zijn met oceaanwater, dit noem je
de zee. Zoet water ontstaat door water in de vorm van ijs of sneeuw → meren etc.
§2 geografische coördinaten en tijdzones
> Je gebruikt geografische coördinaten om precies te zeggen waar een bepaald
punt zich op de aarde bevindt.
> De evenaar verdeelt de aarde in 2 delen: het noordelijke halfrond en het
zuidelijke halfrond. Lijnen die parallel met de evenaar lopen noemen we
breedtecirkels. De evenaar is de 0 lijn. Noorden is noorderbreedte en zuiden is
zuiderbreedte.
> Lijnen die van pool tot pool lopen heten meridianen. Zij snijden elkaar in de
noord- en zuidpool. Er zijn in totaal 360 die we aanduiden in graden.
> De aarde draait in 24 uur (een etmaal) tegen de klok in rond haar as. De
aardrotatie veroorzaakt dag en nacht. De aarde is verdeeld in 24 tijdzones.
§3 De seizoenen lente, zomer, herfst, winter
> Wanneer de aardas recht zou staan, zouden er geen seizoenen op aarde zijn.
Omdat de aardas altijd schuin en dezelfde kant op staat en ronddraait om de zon,
ontstaan de verschillende seizoenen. In juni ligt het noordelijk halfrond naar de
zon toegekeerde. Daarom is het warmer en in december is dit omgedraaid. In
Australië zijn de seizoenen precies omgekeerd met Nederland.
§4 de getijden eb en vloed
> De maan draait in ruim 27 dagen om de aarde, waarbij steeds dezelfde kant van
de maan naar de aarde toe staat. Oceaan en zeewater staat onder invloed van:
1. De aantrekkingskracht van de maan
2. De zon
3. Kracht die ontstaat door de draaiing van de aarde
> Door alle krachten ontstaat er een totale aantrekkingskracht → hierdoor
ontstaat op aarde twee bulten, waar het water wordt aangetrokken. Dit noem je
vloed met de hoogste waterstand. Tussen die bulten liggen twee gebieden waar
minder water is. Dit noem je eb met de laagste waterstand. De vloed en eb
gebieden blijven op dezelfde plek liggen ten opzichte van de maan. Maar de
draaiing van de aarde om haar as blijft sneller. Doordat de gebieden waar heb
vloed en eb is, steeds op dezelfde plekken blijven liggen, ontstaat er voortdurend
opgaand vloed en afgaand eb.
> Op aarde zijn er twee gebieden met vloed en twee gebieden met eb, hierdoor
wordt het twee keer vloed en twee keer eb in 24 uur. Het getij duurt dus
ongeveer zes uur.
,§5 endogene krachten
> Endogene krachten zijn krachten die van binnenuit op de aardkorst inwerken.
Ze veroorzaken verschijnselen op aarde die voor een belangrijk deel bepalen hoe
de aarde eruitziet.
§5.1 continent bewegingen
> De aarde bestaat uit een dunne aardkorst. Onder de aardkorst bevindt zich de
mantel die met een groot deel bestaat uit magma → vloeibaar gesteente met
een temperatuur van 1200℃. In het midden van de aarde bevindt zich een vaste
kern. De aardkorst drijft als het ware op het magma. Stroming van magma in de
mantel veroorzaakt aardplaattektoniek (bewegen van aardplaten). Er zijn 6
verschillende aardkorstplaten die op verschillende manieren bewegen bij
breuklijnen: uit elkaar, naar elkaar toe of langs elkaar.
> Uit elkaar bewegen: Er komt magma naar boven door de stroming. Als gevolg
hiervan liggen hier over de hele oceaanbodem (atlantische oceaan) vulkanen in
de vorm van een langgerekte rug, de zogenaamde oceanische rug → wordt
nieuwe aardkorst gevormd.
> Naar elkaar toe bewegen: Daar waar aardplaten naar elkaar toe bewegen
verdwijnt er weer aardkorst. Er zijn 3 manieren waarop aardplaten naar elkaar toe
bewegen. Bij elke manier kan een gebergtevorming optreden:
1. Oceaanplaat en continentplaat bewegen naar elkaar toe: Subductie de
dunne oceaankorst schuift door zijwaartse druk onder de dikkere
continentkorst door. Trog in de subductiezone ontstaat aan de rand van het
continent een diepte, ook wel een trog. Doordat de oceaankorst dieper de
continentskorst bevindt, smelt het door de hoge temperatuur. Hierdoor
ontstaat magma, dat vervolgens weer langzaam omhoog werkt in de
aardkorst. Via vulkanen komt de magma deels weer aan de oppervlakte.
Hierdoor wordt er een gebergte gevormd (Andesgebergte).
2. Twee continentplaten bewegen naar elkaar toe: India is door
continentbeweging langzaam tegen Azië gebotst, bij die botsing zijn delen
van de continentskorst geplooid. Aardlagen zijn in elkaar gedeukt, zijn
rechtop gaan staan en over elkaar heen geschoven. Dit wordt een
plooiingsgebergte genoemd. Dit is door enorme endogene krachten
gebeurd.
3. Twee oceaanplaten bewegen naar elkaar toe: De ene oceaanbodem
schuift onder de andere oceaanbodem door. Hierbij ontstaat een
subductiezone met een vulkanisch gebergte.
> Langs elkaar bewegen: Twee aardplaten bewegen langs elkaar heen, waardoor
aardbevingen en verschillende vulkanische verschijnselen voorkomen (San
Andreas, San Francisco). Vulkanen kunnen hierdoor ook ontstaan.
, §5.2 aardbevingen, vulkanen en vulkanische verschijnselen
> Aardbevingen: Aardbeving is een schokkerige beweging van verschillende
aardplaten, die voorkomen langs de hele breuklijn. Aardplaten die langs elkaar
heen en naar elkaar toe bewegen zijn het heftigst (San Andreas breuklijn). Per
dag zijn er ongeveer 25000 kleine aardbevingen op aarde. Ring of fire daar zijn de
meeste aardbevingen te vinden, dit ligt rondom de Grote Oceaan, er komen hier
dan ook veel vulkanen voor. Zeebeving zijn aardbevingen die in zee plaatsvinden.
Hierbij kan een brede golf ontstaan. De horizontale energie van deze golf kan
worden omgezet in verticale energie, zo ontstaat er een vloedgolf. Een vloedgolf
wordt ook wel een tsunami genoemd. Tsunami’s komen vooral voor in
kuststreken van de grote oceaan en de Indische oceaan (Japan).
> Vulkanen: Er zijn 2 verschillende vulkanen:
1. Kegelvulkaan: Vulkanen die magma krijgen dat in delen van de aardkorst
opgesloten zit. Wanneer magma aan het aardoppervlak komt, noem je het
lava (lava is stroperig en vormt een nieuwe laag die op de vulkaan blijft
zitten) dit noem je stollingsgesteente. Een uitbarsting van een
kegelvulkaan is ruim van tevoren te voorspellen. (bekendste vulkaan)
2. Schildvulkaan: Vulkanen die rechtstreeks magma uit de mantel krijgen (zie
je vooral in oceanische gebieden, waar de aardkorst dun is). De lava uit
deze vulkaan is erg vloeibaar.
> Vulkanische verschijnselen: Vulkanische verschijnselen treden op waar het
grondwater op breuklijnen en bij vulkanen met hete ondergrond in aanraking
komt → water wordt dus verwarmd → aan het aardoppervlak ontstaan warm
waterbronnen, kokende modder, stoom en zwaveldamp die onder hoge druk uit
de grond komt.
§5.3 horsten en slenken
> Door rek en druk op de aardkorst kunnen aardplaten zelf breuklijnen ontstaan. Door rek
kunnen delen van de aardkorst langzaam wegzakken, dit wegzakkende gebied noem je
een slenk. De delen die blijven staan of zelfs naar boven bewegen noemen we een horst.
Een slenk wordt langzaam opgevuld met grind, zand en klei, dit gebeurt door de rivieren
(is vaak moeilijk te herkennen).
§6 exogene krachten
> Exogene krachten zijn krachten van buitenaf: verwerving en erosie.
§6.1 verwerving
> Verwering is gesteente op de aardkorst die kan verbrokkelen en oplossen. Door
temperatuurverschillen zet gesteente uit als het warm wordt en krimpt als het
kouder wordt gebeurt dit vaker kan gesteente gaan scheuren. Mechanische
verwering is als uiteindelijk gesteente scheurt en los brokkelt. Chemische
verwering is als zuren reageren met het gesteente dat hierdoor kan gaan
oplossen.