TARSP opbouw
Dikgedrukt vind je de de afkrrngen zkals ze kp de prkfelkaart zijn
De blz verwijzingen verwijzen naar het paginanummer in het nieuwe TARSP boek
Voorbeelden zijn blauw.
Afvallers (blz 32)
- Onverstaanbaar
- Niet af (bv. Even kijken wat…)
- Afwijkend (door bv volgorde fouten, weglatng, vervangingen etc.)
bv. Zo moet eh… groot. Nog gekke papa zo ook ijuwuwu
- Twijfelgevallen. (men weet niet wat er bedoelt wordt door de spreker.)
V.U. Vaste Uitdrukkingen
- Divers: Diverse Sociale uitdrukkingen.
bv. Dag, hallo, goedemorgen, au, hopla, ‘hoor’, kijk, hé, kijk eens, kijk hier, boem, baf
- AangP: Aangesproken persoon (blz 38)
Bv. Mama, Peter.
- Nee/ja
- Ster. Sterotepe uitdrukkingen. (blz 38)
Uitngen die in hun geheel worden geleerd zoals:
- Spreekwoorden en uitdrukkingen (Klaar is Kees, eten zei Likkepot)
- Opsommingen (een, twee, drie, vier, vijf)
- Zelferhalingen
Fase 1 G – losse woorden.
Zn: zelfstandig naamwoord, eigennamen, getalsnamen
- mama, papa, bal, oma, koekje, poes, twee.
Bv/B: Bijvoeglijke naamwoorden en Bijwoorden (blz 40)
- op, uit, klaar, mee, open, dicht, heet
W: Werkwoord
- eten, ziten, happen, drinken
Zinsdelen
Onderwerp (Ond) (blz 41)
De persoon of de zaak die de handeling van het werkwoord uitvoert.
HET regent, Dat zien ZE wel, DE FIETS staat op de stoep.
Werkwoord (W)
Alle ww van het gezegde samen.
Dat MOET hier, Gister HEEFT hij me OPGEBELD
Soms gaat het om een koppelwerkwoord. Dan is het W-Kop
Koppelww zijn: zijn, worden, blijven blijken, lijken, schijnen, heten
, (het koppel ww koppelt het ond aan een eigenschap of kenmerk (naamwoordelijk
deel), Het koppel ww is te vervangen door een ander koppelww uit het rijtje.
voorbeelden van W-Kop:
Josje IS juf, Bram IS leraar GEWORDEN
Bijwoordelijke Bepaling (B) (blz 42)
zegt iets over de hele inhoud van de zin of iets over het werkwoord, een bijwoord of
bijvoeglijk naamwoord.
- GISTEREN heef ze OOK appeltaart gebakken
- OM TWAALF UUR moet ik WEG (2 Bs)
- Ik ga VANMIDDAG NIET NAAR AMSTERDAM (3Bs)
- Heb je haar TWEE KEER gezien? (1B)
Lijdend Voorwerp (V) (blz 42)
kan gevonden worden door een vraag te stellen met ‘wat’ + Ond + ww. (bv, Mieke ziet twee
koeien, Wat ziet Mieke? Twee koeien, is lijdend voorwerp.
- Dat meisje heef DIE SCHAAR gekocht
- Zie je HET?
Meewerkend Voorwerp (V)
kan bijna altjd voorafgegaan worden door ‘aan’ of ‘voor’. Vaak bij geven, kopen, schrijven en
mededelen.
- Zij schrijf een brief AAN HAAR ZUSJE
- Zij schrijf HAAR ZUSJE een brief
- Toen kocht hij een ijsje VOOR DE KINDEREN.
Voorzetselvoorwerp (V)
Wanneer een werkwoord gebruikt wordt met een vast voorzetsel is het zinsdeel dat begint
met het voorzetsel het voorzetselvoorwerp.
- Zij zorgt VOOR HAAR MOEDER
- Ik houd VAN KOFFIE MET VEEL MELK
- Zij hebben een hekel AAN PROEFWERKEN
- Gisteren hebben zij ook NAAR DE TELEVISIE gekeken.
Andere ww die gevolgd kunnen worden door een voorzetselvoorwerp zijn: denken aan,
boos zijn op, praten over, denken over, zin hebben in, spelen met, kijken naar, houden van, bang
zijn voor
Lijdend voorwerp, Meewerkend Voorwerp en Voorzetselvoorwerp worden alle drie afgekort tot V.
Ze worden dus alle drie onder V gescoord.
Complement (C) (blz 43)
Een aanvulling van het gezegde. Dit kan zijn:
- Het naamwoordelijk deel van het gezegde
- Zij is MIJN ZUSJE
- Ben je MOE?
- Dat is VAN HEM.
- Bepaling van gesteldheid. Zegt iets van het ww en van het lijdend voorwerp of Ond.
- Die ga ik GROEN kleuren.