Samenvatting Praktisch Straf(proces)recht (5e druk)
Hoofdstuk 1 Het strafbare feit
In het Nederlandse strafrecht wordt er van een strafbaar feit gesproken indien het om een
menselijke gedraging gaat, die valt binnen een delictsomschrijving en die wederrechtelijk en aan
schuld te wijten is. Art. 27 Sv zegt dat iemand als verdachte kan worden aangemerkt als er een
redelijk vermoeden van schuld is dat deze persoon een strafbaar feit heeft gepleegd. Om van een
strafbaar feit te kunnen spreken, moet er aan vier voorwaarden zijn voldaan. Ze zijn zojuist al even
genoemd:
1. Het gaat om een menselijke gedraging
2. De gedraging valt binnen een delictsomschrijving
3. De gedraging is wederrechtelijk
4. De gedraging is aan schuld te wijten
Met een menselijke gedraging wordt bedoeld dat een persoon een gedraging heeft verricht. Volgens
de wetgever betekent dit dat een persoon een gewilde spierbeweging heeft uitgeoefend. Overigens
kan die gedraging bestaan uit een doen of een nalaten. Bij nalaten is het doorslaggevend dat de
verdachte een spierbeweging had kunnen maken, maar dit niet heeft gedaan. Ook rechtspersonen
kunnen een strafbaar feit plegen. We noemen dat functioneel daderschap.
Om van een strafbare gedraging te kunnen spreken, dient de menselijke gedraging te vallen binnen
een delictsomschrijving. In een delictsomschrijving staat welke gedragingen strafbaar zijn. Een
delictsomschrijving moet altijd wettelijk zijn vastgelegd. Dit volgt uit art. 1 Sr. Dit artikel noemt het
legaliteitsbeginsel. Het betekent dat er voordat de gedraging plaatsvindt, in de wet een omschrijving
moet staan van het gedrag dat strafbaar wordt gesteld.
De menselijke gedraging moet niet alleen binnen een delictsomschrijving vallen, zij moet ook nog
eens wederrechtelijk zijn. Met wederrechtelijk bedoelen we: ‘in strijd met het recht’. Een succesvol
beroep op een rechtvaardigingsgrond, zoals noodweer, betekent dat een verdachte niet
wederrechtelijk heeft gehandeld.
De laatste voorwaarde om van een strafbaar feit te spreken is schuld. We bedoelen hiermee dat de
verdachte een verwijt moet kunnen worden gemaakt. De gedraging moet hem kunnen worden
toegerekend. Er is sprake van verwijtbaarheid als de verdachte anders had kunnen handelen, maar
dit niet heeft gedaan. Het komt ook wel voor dat iemand een delictsomschrijving vervult, maar dat
hem geen verwijt kan worden gemaakt. Als dat het geval is, dan is er geen sprake van schuld en is
van een strafbaar feit geen sprake. Wanneer een verdachte een beroep kan doen op een
omstandigheid die ertoe moet leiden dat de verdachte geen verwijt kan worden gemaakt, dan doet
de verdachte een beroep op een schulduitsluitingsgrond. Een succesvol beroep op een
schulduitsluitingsgrond betekent dat de verdachte geen schuld heeft en hij dus geen strafbaar feit
heeft gepleegd.
§2
De voorwaarden, wederrechtelijkheid en schuld, worden elementen genoemd. De onderdelen
waaruit een delictsomschrijving bestaat noemen we de bestanddelen. De elementen zijn
ongeschreven voorwaarden om iemand te kunnen straffen. De bestanddelen zijn altijd in een
tenlastelegging opgenomen en moeten door een rechter bewezen worden verklaard.
§3
Elk strafbaar feit is onder te verdelen in een type delict.
Een eerste onderscheid in delicten dat gemaakt kan worden is het verschil tussen misdrijven en
overtredingen. Misdrijven vind je in Boek 2 van het Wetboek van Strafrecht, de overtredingen in
Boek 3. Het verschil tussen misdrijven en overtredingen zit in de strafbedreiging. Misdrijven zijn
delicten waarvan de wetgever vindt dat de overtreder ervan zwaar(der) gestraft moet worden.
Overtredingen zijn delicten waarvan de wetgever heeft gemeend dat de strafbedreiging wat minder
mag zijn. Voor overtredingen krijgt de dader alleen een geldboete of hechtenis.
,Zowel misdrijven als overtredingen zijn onder te verdelen in formele en materiele delicten. Formele
delicten zijn delicten die een bepaald handelen strafbaar stellen. Het gaat bij dit type delicten om de
handeling en niet om het gevolg.
Materiele delicten stellen het intreden van een bepaald gevolg juist strafbaar. De manier waarop het
gevolg intreedt is niet van belang. Het schoolvoorbeeld hiervan is doodslag.
Wanneer we spreken over delicten die een bepaald handelen strafbaar stellen, dan hebben we het
over commissiedelicten. Naast de commissiedelicten, zijn er ook nog omissiedelicten. Dit type
delicten stelt juist het nalaten strafbaar. Bij omissiedelicten moet in de delictsomschrijving wel altijd
goed omschreven staan welk nalaten aan wie moet worden toegerekend.
In het strafrecht wordt regelmatig onderscheid gemaakt tussen gronddelicten, gekwalificeerde
delicten en geprivilegieerde delicten. Uitgangspunt is dat een bepaalde gedraging strafbaar is
gesteld. Dit is het gronddelict. Als we spreken van een gekwalificeerd delict, dan is dat een delict dat
ernstiger is dan het gronddelict. Het gaat echter nog steeds om hetzelfde soort delict, er is dan alleen
vaak een extra bestanddeel toegevoegd. Een gekwalificeerd delict kent ook een zwaardere
strafbedreiging dan het gronddelict.
Een geprivilegieerd delict is eigenlijk het tegenovergestelde van een gekwalificeerd delict. Ten
opzichte van het gronddelict, is het geprivilegieerd delict een lichtere variant met een lagere
strafbedreiging.
Hoofdstuk 2 Wederrechtelijkheid
§1
In sommige gevallen heeft het bestanddeel wederrechtelijk een andere betekenis dan het element.
Bovendien wordt op deze manier voorkomen dat volkomen rechtmatig gedrag zou vallen onder de
strafwet.
§2
Bij deze eerste betekenis wordt het bestanddeel wederrechtelijk opgevat als ‘zonder toestemming
van de rechthebbende’. In deze betekenis handelt de verdachte zonder eigen recht. Hierbij gaat het
overigens niet alleen om een privaatrechtelijke bevoegdheid van de verdachte, maar kan ook een
publiekrechtelijke bevoegdheid bedoeld worden. In de literatuur wordt deze betekenis de leer van
Remmelink genoemd.
§3
Vaak heeft het bestanddeel wederrechtelijkheid dezelfde betekenis als het element
wederrechtelijkheid. Wederrechtelijk betekent ‘in strijd met het recht’. Als het bestanddeel deze
betekenis heeft, wil dat niks anders zeggen dan dat de verdacht in strijd met de geschreven en
ongeschreven regels heeft gehandeld.
Hoofdstuk 3 Opzet
§1
De betekenis van opzet in het dagelijks leven sluit aan wat in het strafrecht boos opzet wordt
genoemd. Er is sprake van boos opzet wanneer de verdachte willens en wetens de strafwet heeft
overtreden. Van boos opzet kan alleen sprake zijn als de verdachte weet dat wat hij doet strafbaar is.
Bij kleurloos opzet wordt alleen gekeken naar het handelen van de verdachte. Wanneer een
verdachte willens en wetens heeft gehandeld, is er al sprake van (kleurloos) opzet. Dat de verdachte
niet wist dat zijn handelen strafbaar was, doet hier niets aan af.
§2
Opzet als bedoeling is een vorm van opzet die veel raakvlakken heeft met het boos opzet. Een
verdachte heeft een bepaalde bedoeling en daarom pleegt hij een strafbaar feit. Bij de vorm opzet
als bedoeling is het overigens niet vereist dat het gewilde gevolg ook daadwerkelijk intreedt. Als er
wordt gesproken over opzet als bedoeling, dan komt dit, naast het bestanddeel opzet, in een
delictsomschrijving vaak tot uiting door het bestanddeel oogmerk. Bij oogmerk gaat het om het doel
dat een verdachte heef. Om dit doel te realiseren, pleegt de verdachte willens en wetens een
strafbaar feit.
, Opzet als zekerheidsbewustzijn is eigenlijk een aparte vorm van opzet. Om hiervan te kunnen
spreken moet het namelijk gaan om een gevolg waar de wil van de dader niet op gericht is. Met een
bepaalde handeling heeft de dader een bepaald doel willen bereiken, maar als rechtstreeks gevolg
van die handeling is het ongewilde gevolg ingetreden. Als de verdachte wist dat door zijn handeling
het ongewilde gevolg intrad, dan is er sprake van opzet als zekerheidsbewustzijn.
Er is sprake van opzet als waarschijnlijkheidsbewustzijn als de gevolgen van het handelen van een
verdachte waarschijnlijk zullen intreden.
De lichtste vorm van opzet is het voorwaardelijk opzet. Hierbij spreken we over opzet als
mogelijkheidsbewustzijn. Met andere woorden, het is dus mogelijk dat bepaalde gevolgen, als
gevolg van het handelen van de verdachte, zullen intreden. Wanneer een verdachte wist dat een
bepaald gevolg van zijn handelen in zou kunnen treden, maar ondanks dit bewustzijn, er toch voor
heeft gekozen om door te gaan met zijn handelen, dan levert dat voorwaardelijk opzet op.
Tegenwoordig is er volgens de Hoge Raad sprake van voorwaardelijk opzet als een verdachte zich
willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg intreedt en
dat gevolg op de koop toe heeft genomen.
Hoofdstuk 4 Schuld
§1
In de literatuur wordt er vaak over culpa gesproken; dat is de Latijnse term voor schuld. Deze term
wordt juist gebruikt om aan te geven dat er wordt gesproken over het bestanddeel schuld en niet
over het element schuld. Het belangrijkste kenmerk van schuld is de onvoorzichtigheid die iemand
verweten kan worden. Het gaat erom of iemand diegene de keuze heeft gehad om zich anders te
gedragen dan hij daadwerkelijk heeft gedaan. De exacte definitie van schuld in het Nederlandse
strafrecht luidt: ‘de aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid’. Pas als een verdachte
aan al deze vereisten heeft voldaan, is er sprake van schuld.
§2
Om te spreken van schuld, moet de verdachte verwijtbaar onvoorzichtig zijn. Onvoorzichtigheid is
een normatief begrip. Dat betekent dat de handelingen van een verdachte getoetst worden aan
hetgeen in de maatschappij als norm wordt opgelegd.
§3
In onze samenleving hebben we allerlei regels, instructies, wetten en afspraken vastgelegd om in te
vullen wat zorgvuldig handelen is. Als iemand een dergelijke regel overtreedt of links laat liggen, dan
is er automatisch sprake van onvoorzichtigheid en dus van schuld.
Naast vastgelegde zorgvuldigheidseisen speelt ook de specifieke kennis of deskundigheid die iemand
heeft een rol bij beantwoording van de vraag of er sprake is van onvoorzichtigheid. We noemen dit
Garantenstellung. Omdat iemand een bepaalde deskundigheid bezit, worden er eigenlijk strengere
eisen aan die persoon gesteld.
§4
In het algemeen kan worden gezegd dat de onvoorzichtige gedraging altijd aan de verdachte kan
worden toegerekend en dat de gedraging dus verwijtbaar is. Alleen in zeer uitzonderlijke situaties
kan de verdachte geen verwijt worden gemaakt en is er van schuld geen sprake. Zo’n uitzonderlijke
situatie doet zich alleen voor wanneer de verdachte succesvol een beroep kan doen op een
schulduitsluitingsgrond, dan ontbreekt de verwijtbaarheid van de gedraging. Van een strafbaar feit is
dan geen sprake meer.
§5
Schuld is de aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens het woordenboek
betekent aanmerkelijk ‘belangrijk’. De onvoorzichtige gedraging moet dus wel belangrijk genoeg zijn
om de verdachte toe te rekenen.
§6
Een verdachte kan bewust onvoorzichtig zijn, maar hij kan ook onbewust onvoorzichtig zijn. Vandaar
ook dat er wordt gesproken over bewuste en onbewuste schuld. Over het algemeen kan gezegd
worden dat onbewuste schuld minder ernstig is dan bewuste schuld. Een tweede reden waarom het