Begrippenlijst SWK 1B PEDAGOGISCH DENKEN
Hoofdstuk 1. Geest, gedrag en wetenschap:
Psychologie:
De wetenschap van gedrag en geestelijke van het individu.
Experimentele psychologie en toegepaste psychologie:
Experimentele psychologie: het doel is om kennis te produceren.
Toegepaste psychologie: het doel is om kennis toe te passen.
Perspectieven
Gedrag en cognities uitleggen vanuit:
Biologische perspectief: vanuit het menselijke lichaam, bijvoorbeeld genen, hersenen,
hormonen etc.
Cognitieve perspectief: vanuit het denken (gedachten, herinneringen, denkpatronen)
Behavioristische perspectief: vanuit de fysieke omgeving.
Whole person perspectief: vanuit de persoonlijke motivaties.
Psychodynamische perspectief:
Humanistische perspectief: nadruk ligt op de mogelijkheden, groei, potentie en vrije wil van
de mens.
Psychologie van karaktertrekken en temperament:
Ontwikkelingsperspectief: vanuit opvoeding en levensfase
Socioculturele perspectief: vanuit de cultuur waar iemand vandaan komt.
Hoofdstuk 2. Biopsychologie:
Biopsychologie:
Biologische perspectief, gedragsbiologie. Specialisme in de psychologie dat de interactie
tussen biologie, gedrag en de omgeving bestudeert.
Evolutie:
Het geleidelijke proces van biologische verandering van een soort dat zich aanpast aan zijn
omgeving.
Natuurlijke selectie:
De omgeving selecteert de beste aangepaste organismen.
DNA, genen en chromosomen
DNA (desoxyribonucleïnezuur): een lange complex molecuul dat informatie gevat over alle
genetische eigenschappen.
Genen: stukje van het chromosoom waarin de codes voor de erfelijke lichamelijke en
psychische eigenschappen van een organisme zijn opgeslagen. Ze vormen de functionele
elementen van een chromosoom.
Chromosomen: lange, dunne en spiraalvormige draad waarlangs de genen zijn gerangschikt
als de kralen van een ketting. Chromosomen bestaan voornamelijk uit DNA.
Elke cel heeft 23 chromosoomparen, chromosoompaar bestaat uit genen (‘segmenten van een
chromosoom’)
Genotype en fenotype
Genotype: genetische aanleg, kenmerken van een organisme zoals die genetisch zijn
vastgelegd.
Fenotype: waarneembare fysieke kenmerken van een organisme.
Plasticiteit
De maakbaarheid van je lichaam, de mate waarin je je lichaam kan veranderen.
Zenuwstelsel. Gehele netwerk, inclusief centrale zenuwstelsel, het perifere zenuwstelsel,
sympathisch en parasympatisch zenuwstelsel.
Zenuwstelsel is een geheel netwerk van neuronen in het lichaam.
Centrale zenuwstelsel: hersenen en ruggenmerg.
Perifere zenuwstelsel: alle delen van het zenuwstelsel die zich buiten het centrale
zenuwstelsel bevinden. Bestaat uit autonome en somatische zenuwstelsel.
, Autonome zenuwstelsel: bestuurt zelfregulerende functies van interne organen en klieren
Somatische zenuwstelsel: bestuurt vrijwillige bewegingen van de skeletspieren
Sympathische zenuwstelsel: stimuleren
Parasympatische zenuwstelsel: afremmen.
Endocriene stelsel:
Het zijn hormonen. De chemische boodschappendienst van het lichaam.
Hormoonklieren met specifieke functies: hormonen uit bijnieren, arousal bij spanning en
stofwisseling.
Hormonen uit schildklieren: lichamelijke groei, metabolisme.
Hormonen uit ovaria/testes: seksuele reacties, seksuele ontwikkeling.
De drie lagen en functies van de hersenen (Hersenstam/reptielenbrein, limbische
systeem/zoogdierenbrein en cerebrale cortex)
Hersenstam (reptielenbrein): aandacht ‘alarmcentrale’ ‘autopilot’, slaap, beweging en angst-
veiligheid.
Limbische systeem (zoogdierenbrein): emoties, herinneringen en beloning/plezier.
Cerebrale cortex (hersenschors): denken en leren, kritisch bewustzijn, geheugen en taal.
Prefrontale cortex:
Plannen en organiseren. Rijp op ca. 23 jaar (puberbrein)
Spiegelneuronen
Frontaalkwab: spiegelneuronen- neurologische basis voor empathie. Zenuwstelsel die
geactiveerd wordt als je een handeling uitvoert, maar ook als je iemand anders een handeling
ziet uitvoeren. De ontdekking van de spiegelneuronen wordt beschouwd als een van de
belangrijkste recente ontdekkingen in de neurowetenschappen.
Hoofdstuk 3: Sensatie en perceptie
Stimulatie
Prikkeling van de zintuigen
Transductie
De omzetting van stimulusinformatie in een neurale impuls (coderen van energie)
Sensatie
Gestimuleerde receptor creëert een patroon van neurale impulsen.
Perceptie
Sensorische boodschappen krijgen een menselijke en persoonlijke betekenis.
Sensorische adaptatie
Kikker in de pan effect.
Sensorische adaptatie: proces waardoor receptorcellen minder gevoelig worden als de
stimulus een bepaalde tijd op hetzelfde niveau aangeboden blijft.
In gezinnen: langzaam deraillerende opvoedingssituatie: verslaving, geleidelijk aan zichtbaar
wordende stoornis. In beleid ‘massage van de doelgroep’.
Absolute drempel
Hoeveelheid stimulatie die nodig is voordat de stimulus wordt opgemerkt. In de praktijk
houdt men aan dat de stimulus de helft van het aantal pogingen moet worden opgemerkt.
Verschildrempel
Het kleinst mogelijke verschil waarbij de stimulus nog op de helft van het aantal pogingen
wordt opgemerkt. Dit wordt soms afgekort tot JWV: het juiste waarneembare verschil.
Wet van Weber
JND: Just noticeable difference
JND hangt af van de intensiteit van de stimulus.
Signaaldetectietheorie:
JND hangt af van de intensiteit van de stimulus en daarbij: kenmerken van de stimulus,
achtergrond en detector. Het hangt af van de content waar je focus op zit.
Bottum-up verwerking en top-down verwerking: