Samenvatting Orthopedagogische reflecties:
de brug tussen theorie en praktijk
Samenvatting Orthopedagogische reflecties: de
brug tussen theorie en praktijk
Bevat:
De ontwikkeling van kinderen met problemen: gewoon anders H1-H20
Orthopedagogiek: ontwikkelingen, theorieën en modellen H1-H8
,Samenvatting Orthopedagogische reflecties:
de brug tussen theorie en praktijk
De ontwikkeling van kinderen met problemen:
gewoon anders
H1 De ontwikkeling van kinderen met problemen beschouwd: gewoon anders
Kinderen met problemen vallen op: bijvoorbeeld buiten gemiddelde ontwikkeling
—> Wie bepaalt norm/wat is normaal?
—> verschillende manieren van denken heeft gevolgen voor diagnostiek, interventie en
evaluatie
H2 Orthopedagogiek, dynamiek en unieke patronen
Orthopedagogiek = interventie wetenschap, gericht op het voorkomen of terugdringen van
problemen bij het opvoeden
Indelen probleemgedrag kan op twee manieren:
1. Op basis van categorieën binnen probleemgedrag:
1. DSM-IV (intussen V)
2. ICIDH
—> er is geen indeling voor opvoedingsproblemen. Hangt wel veel samen met DSM en
ICIDH
2. Dimensionele benadering: kritiek op de categorische invalshoek ondervangen en ervan
uitgaan dat gedragingen op een continuüm te plaatsen zijn van normaal tot zeer
problematisch
1. Child behavior Checklist (CBCL): past in deze benadering. Niet o.b.v. stoornissen, maar
o.b.v. dimensies
Modellen van normale ontwikkeling
1. Trekmodel: relatief onbeïnvloedbare individuele kenmerken en eigenschappen
2. Omgevingsmodel: volledige beïnvloedbaarheid van het individu o.b.v. externe veranderingen
3. Interactiemodel: ontwikkeling als proces van voortdurende, dynamische aanpassing van kind
en omgeving
—> transactionele modellen: continue wederzijdse beïnvloeding en functionele aanpassing
Transactioneel model van ontwikkelingspsychopathologie
O.b.v. vier beïnvloedbare niveaus de ontwikkeling van een stoornis beschrijven:
1. Etiologie: voortdurende inwerking op elkaar van genetische factoren en omgevingscondities
2. Hersenmechanismen: voortdurend proces van verandering —> oorzaak/gevolg lastig te
scheiden
3. Neuropsychologische processen: zoals aandacht en geheugen = niet direct waarneembaar
4. Gedrag: niveau 1 en 2 monden uit in waarneembaar gedrag
—> altijd sprake van betrokkenheid van de hersenen. Aangepast transactionele model geeft beter
weer hoe het werkt, door:
1. Duidelijk onderscheid tussen observeerbaar gedrag. veronderstelde psychologische
processen, de rol van de hersenen en etiologie
2. Geeft genuanceerd beeld van oorzaak en verklaring
3. Geen een-op-een relatie tussen oorzaak en gevolg
4. Maakt inzichtelijk waarom co-morbiditeit van stoornissen aannemelijk is
5. Impliceert dat effectieve behandeling tot gedragsverandering kan leiden
,Samenvatting Orthopedagogische reflecties:
de brug tussen theorie en praktijk
6. Wetenschappelijk onderzoek is multidisciplinair
—> meer aandacht nodig voor hoe orthopedagoog effectief ‘dynamisch’ kan aansluiten bij
dimensionale ontwikkelingsprofielen
Pennington deelt stoornissen in drie categorieën in:
1. Motivatiestoornissen: depressie, stemmingsstoornis, angststoornis, PTSS, bipolaire stoornis
2. Stoornissen in de actieregulatie: AD(H)D, CD, gilles de la tourette, obsessief compulsieve
stoornis, schizofrenie
3. Taalstoornissen en cognitieve stoornissen: autisme, mentale retardatie, dyslexie en andere
taalstoornissen
—> Pennington gaat uit van een dimensionale benadering = goed verenigbaar met transactionele
ontwikkelingsmodel
Ieder persoon creëert eigen verhalen —> opvoeding kan door broer/zus anders worden opgevat
- tussenstappen zijn voor buitenstaanders deels observeerbaar en deels bespreekbaar
- Unieke patronen zijn handig voor buitenstaander: geven weer waarom iemand op een bepaalde
manier handelt
- Voordeel voor ‘binnenstaander’: patroon geeft weer of iets klopt of niet (als iets niet klopt geeft
dat onrust
- Meer aandacht voor dynamiek in het ontstaan van patronen i.p.v. het handelen van groepen
benoemen
, Samenvatting Orthopedagogische reflecties:
de brug tussen theorie en praktijk
Het samenbrengen van dit model met het transactionele ontwikkelingsmodel geeft het volgende
beeld:
H3 Dynamische systeemtheorie van ontwikkeling
Veranderingsproces in hulpverlening: beweging of een verplaatsing
—> voortdurend worden er ‘krachten’ uitgeoefend op een kind met probleemgedrag, waardoor
het allerlei kanten wordt ‘opgeduwd’ (straf, beloning, boos etc.)
—> om het kind wel de goede kant op te bewegen, zouden we de principes of mechanismes
moeten begrijpen
Dynamisch systeem: een manier om te beschrijven hoe een bepaalde toestand (van een systeem)
verandert in een andere toestand over een bepaald tijdsverloop
—> toestand van systeem: waarde die het systeem heeft voor de gekozen dimensie (zoals ernst
gedragsprobleem)
—> ruimte: beschrijft alle mogelijke toestanden van het systeem
—> verandering van toestand d.m.v. bewerking
—> iteratief karakter: herhaling van de bewegingswet
—> attractortoestanden: geprefereerde plaatsen waar het systeem zich naartoe beweegt. Als
deze is bereikt, is de volgende plaats van het systeem gelijk aan de vorige. Er is sprake van
stabiliteit
Straffen en beloning heeft slechts effect op korte termijn —> cognitieve gedragsgebaseerde
interventies waarbij kinderen gedragsalternatieven leren zijn effectiever
State Space techniek: gedrag in ontwikkeling fluctueert sterk —> duidelijke neiging terug te keren
naar een bepaald gebied binnen de toestandenruimte
Onderliggende oorzaak wordt vaak gezicht in biologie van het brein (bijvoorbeeld onvoldoende
functioneren van frontale hersenfuncties) —> impulsiviteit is bijvoorbeeld niet terug te voeren naar
één onderliggend kenmerk
Sterke fluctuaties zijn vaak een indicatie van onderliggende ontwikkelingsprocessen
—> binnen gedragswetenschappen vaak ‘extremen’ wantrouwen, terwijl deze binnen
ontwikkelingsprocessen juist erg informatief zijn
Zelforganisatie: een complex systeem kenmerkt zich door bepaalde attractortoestanden
= proces waarbij orde ontstaat zonder dat er instructie van buitenaf is
Emergentie: ontstaan van een nieuwe eigenschap op een hoger organisatieniveau, als gevolg van
de interacties tussen componenten op een lager organisatieniveau