The Multi dimensional Analysis of Social Exclusion
Levitas (2007).
Je hebt kennis over 3 macro-drivers en 7 dimensies van sociale uitsluiting volgens Levitas, et al. (2007), kunt deze dimensies in
verband brengen met casuïstiek en licht toe waarom er volgens jou sprake is van uitsluiting op deze dimensie(s) binnen
casuïstiek (20%)
Uitsluiting is een breder concept dan enkel armoede. Dit betreft niet enkel een laag inkomen, maar ook de mogelijkheid om
effectief mee te doen in het economische, sociale, politieke en culturele leven. In sommige gevallen leidt het tot vervreemding
en afstand van de maatschappij.
Macrodrivers zijn sturende krachten die leiden tot in- of uitsluiting. Macrodivers worden op 3 gebieden onderverdeeld:
demografische factoren, arbeidsmarkt en politiek beleid.
Bij demografische factoren gaat het om de kenmerken van de bevolking, zoals aantal inwoners, leeftijd en inkomen en de
impact daarvan. Je kan hierbij denken aan vergrijzing. We krijgen steeds meer ouderen die niet werken en zorg nodig hebben.
De werkende groep moet daarom in verhouding steeds meer werk verrichten.
De arbeidsmarkt is de tweede sturende kracht. Indien er crisis rondom de wereldeconomie is, kan een individu hun baan
verliezen. De impact hiervan is groot. Een individu kan belanden in een burn-out, of het idee hebben statusverlies te lijden.
Tevens verliest het individu een groot deel van de sociale kring. Dit lijdt allemaal tot vervreemding (uitsluiting) van de
maatschappij. Ook automatisering of het gebruik van tijdelijke/slechte contracten leidt tot uitsluiting.
Politiek beleid is de laatste sturende kracht. Denk bijv. aan bezuinigingen rondom beleid zorg. Mensen met psychische
problematiek belanden op enorme wachtrijen. Ze gaan achteruit en kunnen soms niet meer meedoen in de maatschappij. Ze
worden uitgesloten van een behandeling. Ander beleid zoals de stop van studiefinanciering kan ook uitsluitend werken. Velen
hebben niet meer de resources om aan de slag te gaan.
Er zijn 7 dimensies waarop een individu uitgesloten kan worden:
1. Economisch: een baan/financiële vrijheid geeft je bepaalde resources: een netwerk, een status, een gevoel van
voldoening. Indien je geen financiële middelen hebt kan je worden uitgesloten. Denk aan langdurige werkeloosheid,
een laag inkomen.
2. Sociaal: ouders, thuis.
3. Politiek: je kan als individu geen of weinig invloed hebben op de politiek: denk aan stemrecht.
4. Buurt/wijk: Heeft met status van buurt/wijk te maken. Denk aan verwaarlozing van huizen en leefomgeving,
criminaliteit, gentrificatie etc.
5. Individueel: Geestelijke gezondheid, fysieke beperkingen.
6. Ruimtelijk: Segregatie op ruimtelijk gebied. Is het leefgebied goed bereikbaar? Wordt hier door beleidsmakers
aandacht aan besteed?
7. Groep: uitsluiting op demografische factoren zoals ouderen, mindervaliden en etnische minderheden.
Negatieve vrijheid/Freedom from (afwezigheid van invloed) gaat over de afwezigheid van dwang, beperkingen,
tegenwerkingen, grenzen. Ik kan doen en laten wat ik wil, zonder dat iets of iemand zich daar mee bemoeit. De associatie met
negatief komt voort uit het feit dat de vrijheid vorm krijgt door afwezigheid van dingen. ‘Vrijheid van invloeden van anderen’. Je
kan denken aan stemrecht.
Positieve vrijheid/Freedom to (aanwezigheid van invloed) is de aanwezigheid van bepaalde invloeden om de vrijheid uit te
voeren. Bijv: het liefst zou ik bij haast door rood rijden, enkel word ik door de aanwezigheid van wetten en politie hier voor
beperkt. Ook kan het worden gekoppeld aan vaardigheden en middelen. Ik wil dokter worden, bezit ik wel over het juiste IQ?
Kom ik wel uit een familie die zich de studie kan veroorloven?
In amerika staan de republikeinen die voor het dragen van wapens zijn aan de kant van negatieve vrijheid. Zij willen zelf kunnen
beslissen of ze een geweer dragen, zonder dwang en beperkingen. De democraten zijn voor positieve vrijheid: zij willen een
belemmering opleggen tot het afschaffen van geweren. Door de afschaffing wordt een veilige samenleving gecreëerd waarbij
mensen uiteindelijk veel beter van hun vrijheden kunnen genieten.
Deep exclusion (diepe uitsluiting) is dat er sprake is van uitsluiting op tal van indicatoren. Diepe uitsluiting verwijst naar
sociale uitsluiting waarbij op meerdere domeinen of dimensies sprake is van benadeling met ernstig negatieve consequenties
voor de levenskwaliteit, welzijn en toekomstige levenskansen tot gevolg.
Wide exclusion (brede uitsluiting) is dat er sprake is van een enkelvoudige indicator van sociale uitsluiting.
, Inclusieve maatschappij
Zemni, S., & Ben Yakoub, J. (2018).
Je hebt kennis over in- en uitsluitende mechanismen meritocratie, emancipatie, onderwijs, (stedelijk) beleid, gentrificatie en kan de
effecten van deze mechanismen op micro-, meso en macroniveau toelichten aan de hand van casuïstiek. (40%)
De meeste definities van sociale exclusie wijzen op een gebrek aan kansen om te participeren in het sociale, economische
en/of politieke leven van een sociaal systeem. In definities van inclusie benadrukt men het opheffen van deze gebreken.
Inclusie is insluiting in de samenleving van achtergestelde groepen op basis van gelijkwaardige rechten en plichten.
Het is de maatschappij die zich aanpast en diversiteit als een meerwaarde ziet. De inclusieve maatschappij respecteert
iedereen in zijn of haar waardigheid.
Het is moeilijk om sociale inclusie te bespreken zonder het ook over sociale uitsluiting te hebben. In een model van de
Verenigde Naties hebben we het over vier dynamieken:
● Uitsluiting komt voor wanneer een specifieke doelgroep rechtstreeks of onrechtstreeks toegang, in welke vorm dan
ook, wordt belet of ontzegd.
● Segregatie (scheiding van dominante groep) treedt op wanneer een niet-dominante groep zich gedwongen
nauwelijks kan mengen met de dominante groep. Denk bijvoorbeeld aan een gated community: de rijken zijn op deze
manier vrijwel afgesloten van de ‘normale’ burger.
● Integratie is een proces waarbij een individu of groep in de samenleving wordt geplaatst en zich aanpast aan de
gestandaardiseerde vereisten van de dominante groep. Het individu ruilt dus hun eigen standaarden/gewoonten/ en
individualiteit in voor de norm. Iedereen die zich kan aanpassen aan de vereisten van de samenleving wordt als
onderdeel beschouwd. (assimilatie)
● Inclusie omvat een proces van systemische hervorming waarin veranderingen en wijzigingen in de structuren en
strategieën van de samenleving worden doorgevoerd om drempels te doorbreken, met een visie die iedereen,
ongeacht de doelgroep, een rechtvaardige en participatieve ervaring en omgeving biedt. Iedereen wordt a priori als
deel van een samenleving beschouwd.
Structurele uitsluiting Uitsluiting op basis van systeem/beleid.
Intersectionaliteit is belangrijk als we kijken naar inclusie en
exclusie. Door rekening te houden met de intersectie (snijpunten)
van verschillende identiteiten kan uitsluiting voorkomen of
overstegen worden. Intersectionaliteit biedt een analytisch kader
om de manier waarop verschillende machtssystemen op elkaar
ingrijpen te bestuderen en zo uitsluiting te voorkomen.
Verschillende vormen van sociale stratificatie, zoals klasse, ras, gender, seksuele geaardheid, leeftijd, handicap en geslacht
staan niet los van elkaar, maar zijn integendeel op een complexe manier met elkaar verweven.
Meritocratie: op weg naar een nieuwe klassensamenleving?
Paul de Beer (2016).
Je hebt kennis over in- en uitsluitende mechanismen meritocratie, onderwijs, (stedelijk) beleid, gentrificatie en kan de effecten van
deze mechanismen op micro-, meso en macroniveau toelichten aan de hand van casuïstiek. (40%)
Een meritocratie is een samenleving waarin maatschappelijke posities worden verdeeld op basis van persoonlijke
'verdiensten', Discriminatie op grond van niet-relevante kenmerken is uitgebannen.
In een meritocratische samenleving bepaalt de combinatie van je intelligentie en je inspanning waar je terechtkomt. Young
definieerde dit begrip simpelweg als: 'I.Q. + effort = merit' (IQ+ inspanning= verdienste).
Het IQ van een kind bepaalt in welke vorm van onderwijs het terechtkomt. In het onderwijs worden zijn talenten en capaciteiten
verder ontwikkeld zodat hij/zij daarna kan worden ingezet op de maatschappelijke posities waarvoor hij/zij het meest geschikt
is. De sociale achtergrond of het inkomen is daarbij niet van belang. Althans niet direct. Slimme en ijverige kinderen uit een
arbeidersmilieu hebben evenveel kans op maatschappelijk succes als slimme en ijverige kinderen uit de hogere klassen.
Indirect kan er echter wel degelijk een relatie bestaan tussen kansen en sociale achtergrond. Dit is het geval indien IQ wordt
overgedragen van ouders op kinderen. Die overdracht kan zowel genetisch (nature) zijn als het resultaat van opvoeding en
socialisatie (nurture). Als de meritocratie eenmaal is gerealiseerd, zullen getalenteerde kinderen over het algemeen intelligente
ouders hebben die een hoge maatschappelijke positie bekleden, terwijl minder slimme kinderen vaak ouders zullen hebben met
een lagere intelligentie en een lagere sociale positie. Er ontstaat dan dus opnieuw een sterk gelaagde samenleving, waarin
maatschappelijke posities van generatie op generatie worden overgedragen. Het resultaat is geen open, maar juist een 'gesloten'