Literatuur Microbiologie Cyclus 2.1.4
2487 Microbiologie Essential Microbiology for Dentistry H6
Hoofdstuk 6: Diagnostic microbiology and laboratory methods (blz. 51-63)
Diagnostische microbiologie houdt zich bezig met het onderzoeken van monsters afgenomen bij
patiënten die mogelijk een infectie hebben. Een diagnostische cyclus bestaat altijd uit vier stappen:
1. De aanvraag van het monster en klinische informatie.
2. Collectie en transport van het monster.
- Monsters moeten altijd zo vers mogelijk zijn en in een gepast medium vervoerd
worden.
3. Analyse in het lab.
4. Interpretatie van het microbiële rapport en gebruik van de informatie.
Er zijn verschillende analysemogelijkheden in het lab, dit kan met en zonder het vormen van culturen.
Niet-culturele manieren zijn microscopische methoden en onderzoek naar het genoom (bijv. PCR). Bij
culturele methoden wordt er gebruik gemaakt van een vast of vloeibaar medium om zo de bacteriën
of schimmels te laten groeien. Immunologische methoden worden gebruikt om organismen te
identificeren en om antilichamen in het lichaam te ontdekken.
Microscopische methoden maken gebruik van een microscoop, dit kan een lichtmicroscoop zijn, maar
er kan ook gebruik gemaakt worden van fluorescentie- of elektronmicroscopie.
Bij lichtmicroscopie wordt er vaak gebruik gemaakt van kleuringen, dit om de bacteriën duidelijk
zichtbaar te maken en ze op basis van de kleuringen te kunnen categoriseren. Gramkleuringen zijn
het populairst, grampositieve bacteriën houden deze kleuring vast en worden paarsachtig,
gramnegatieve bacteriën verliezen de kleuring na het wegspoelen en zijn roze-achtig.
Wanneer er gebruik wordt gemaakt van culturen is bloed-agar hiervoor het
meest gebruikte medium. Bloed agar bestaat uit water, agar, groeifactoren en
bloed, dit vormt een non-selectief medium dat de groei erg stimuleert. De
afbeelding hiernaast laat de standaard manier zien om bacteriën uit te strijken.
Op deze manier krijg je losse bacterie- of schimmelkolonies op je plaatje. De
agarplaatjes kunnen vervolgens aeroob of anaeroob worden opgeslagen, dit
meestal op lichaamstemperatuur (37°C).
Vervolgens is het mogelijk de bacteriën te identificeren. Hiervoor wordt gekeken naar de kolonies die
gevormd zijn, de microscopische morfologie en kleuringkarakteristieken en de reactie op de
groeiconditie.
Immunologische methoden worden vooral gebruikt wanneer het niet mogelijk is het organisme als
cultuur in het laboratorium te onderzoeken. Agglutinatie is een methode die wordt gebruikt waarbij
er wordt gekeken naar de reactie op antilichamen. Neem een monster van de patiënt, plaats dit op
een plaatje en voeg hier het specifieke antilichaam aan toe, als er sprake is van agglutinatie
(klontering) indiceert dat een positieve reactie. Bij immunofluorescentie wordt een bepaald
antilichaam gelabeld met een fluorescente kleuring.
De werking van een antimicrobieel geneesmiddel kan zowel kwalitatief en kwantitatief onderzocht
worden, bij kwalitatief onderzoek wordt er gebruik gemaakt van diffusietests op een plaatje, zie
afbeelding volgende pagina.
, Hierbij worden verschillende hoeveelheden agens op het zelfde plaatje
met hierop het test organisme geplaats en kan zo bepaald worden hoe
goed het agens werkt.
Bij kwantitatief onderzoek wordt er onderscheid gemaakt tussen MIC en
MBC. Bij MIC wordt gekeken naar de laagste concentratie agens waarbij
de groei in vitro zichtbaar wordt geremd. Bij MBC wordt gekeken naar de
laagste concentratie agens waarbij 99,9% van de test-micro-organismen
gedood wordt.
Verschillende soorten infecties vragen om verschillende soorten monster voor goed onderzoek. Voor
een purulente ontsteking is een geaspireerd monster pus nodig. Voor heet mucosale infectie een
droog monster en een monster van vlak daarna. Ook kan hiervoor een orale spoeling gebruikt
worden. Voor een parodontale infectie en voor cariës wordt bijna geen microbiële monsteropname
gedaan.
2496 Microbiologie Essential Microbiology for Dentistry H17
Hoofdstuk 17: Bacteroides, Tannerella, Porphyromonas & Prevotella
De Bacteroides, Tannerella, Porphyromonas & Prevotella zijn de zwartgepigmenteerde anaeroben.
Dit zijn obligaat anaerobe, korte gramnegatieve staafjes of coccobacili.
Bacteroides worden vooral in de darmen gevonden, de bekendste hiervan is de B. fragilis. De
pathogeniteit komt vooral door de endotoxinen en proteasen van de bacterie. Bacteroides infecties
zijn altijd polymicrobieel van aard.
Tannerella is een veelvoorkomende pathogeen bij parodontitis. Tannerella forsythia veroorzaakt
apoptose.
Tannerella forsythia, Treponema denticola en Porphyromonas gingivalis zij de zogeheten ‘red
complex bacteriën’. Deze bacteriën zijn bijna altijd betrokken bij parodontale ontstekingen.
Porphyromonas gingivalis wordt (bijna) alleen subgingivaal gevonden en maakt deel uit van de ‘red
complex bacteriën’. De virulentie van P. gingivalis komt vooral door zijn vele proteasen, haemolysin
en collagenase.
Prevotella nigrescens wordt vaak gevonden in op een gezonde gingiva. Prevotella intermedia wordt
geassocieerd met parodontale ziekte.
2496 Microbiologie Lindhe’s Periodontology and implant dentistry H8
Hoofdstuk 8: Dental Biofilms and Calculus (blz. 175-195)
Het menselijke microbioom speelt een fundamentele rol in de normale ontwikkeling van het lichaam
en heeft verschillende voordelen voor het lichaam. Er is sprake van een wederzijds voordelige relatie.
Het orale microbioom bestaat uit micro-organismen die de mucosale en dentale oppervlakten in de
mond koloniseren en hier biofilms vormen. Een biofilm op een gebitselement wordt ookwel plaque
genoemd.
De primaire voedselbron voor deze micro-organismen wordt aangeboden door de gastheer, de mens,
zelf in de vorm van eiwitten en glycoproteïnen aanwezig in speeksel en gingivale creviculaire
vloeistof. De mond heeft een temperatuur van 35-37 °C, wat ook geschikt is voor de groei van veel
, microben. De bufferactiviteit van saliva speelt een belangrijke rol in het neutraal houden van de
mond waar de microben ook baat bij hebben.
Wanneer de microbiële samenstelling van een biofilm eenmaal vaststaat, blijft deze vaak constant
over een langere tijd, hier is wel sprake van een dynamisch evenwicht. De levensstijl van de gastheer
kan bijvoorbeeld wel invloed uitoefenen op de distributie en metabolisme van de microbiota.
Wanneer een baby wordt geboren is de samenstelling van het orale microbioom vooral afkomstig van
de moeder, de vorm van de geboorte en borst- of flesvoeding hebben hier ook invloed op.
De meest diverse collectie van orale micro-organismen wordt gevonden in plaque. Plaqueformatie
bestaat uit verschillende fases. De eerste fase is de vorming van een pellicle, hieraan kunnen
vervolgens de eerste koloniserende bacteriën binden, dit zijn vaak streptokokken. Door middel van
groei en co-adhesie kunnen vervolgens andere bacteriën binden aan de beginnende biofilm, hierbij
speelt Fusobacterium nucleatum een belangrijke rol. Wanneer een climax-community is bereikt is er
in de biofilm sprake van goede samenwerking en taakverdeling in de biofilm.
Wanneer soorten samen gaan werken in een community heeft dit verschillende voordelen, deze zijn:
(1) een groter habitat voor groei, (2) een vergrote metabolische diversiteit en efficiëntie, (3) een
verhoogde tolerantie voor omgevingsstress en (4) een verhoogd vermogen om ziekte te veroorzaken.
Een community van microbiota heeft ook voordelen voor de gastheer, zo is er bijvoorbeeld sprake van
kolonisatieresistentie. Dit houdt in dat door de endogene microbiota, exogene (vaak pathogene)
micro-organismen niet kunnen handhaven in het lichaam/de mond. Ook spelen de orale bacteriën
een belangrijke rol bij het verwerken van nitraat tot nitriet in het lichaam. Dit heeft gastro-
intestinale en cardiovasculaire voordelen voor de gastheer.
De formatie en maturatie van biofilms op implantaten kan zorgen voor ontsteking en leiden tot peri-
implantitis of mucositis.
Calculus of tandsteen is een gemineraliseerde bacteriële biofilm. Supragingivaal tandsteen in crème-
wit tot donkergeel en wordt vaak gevonden in de buurt van de excretiebuizen van de speekselklieren.
Calculus ontstaat namelijk de precipitatie van mineraalzouten uit het speeksel.
Bij mensen komt de vorming van calculus altijd na de ontwikkeling van een bacteriële biofilm.
Mineralisatie van de biofilm start intermicrobieel en ontwikkelt zich uiteindelijk voort de bacteriën
in. De progressie is te zien als concentrische ringen, ookwel Liesegang ringen genoemd. Deze ringen
ontstaan doordat de progressie van mineralisatie binnenin begint en zich naar buiten ontwikkelt.
Calculus bindt sterk aan tandoppervlakten, de verwijdering van (subgingivaal) tandsteen kan dus ook
lastig zijn. Deze sterke hechting komt vooral doordat ook het pellicle onder de bacteriële biofilm
mineraliseert. Hierdoor ontstaat een erg sterke binding tussen beiden. Bij implantaten is dit een
minder probleem, calculus bindt minder goed aan het vaak gebruikte titanium.
Calculus bestaat uit vier verschillende kristallen van hydroxyapatiet. Wanneer de mineralisatie
begint worden eerst octa-calcium-fosfaat (OCP) en dicalcium-fosfaat-dihydrataat (DCPD) en daarna de
vorming van het minder oplosbare hydroxyapatiet en whitlockiet.
Calculusvorming is geen primaire etiologische factor van parodontale aandoeningen. Wel heeft het
een secundair effect doordat het een oppervlakte configuratie geleider is voor verdere biofilm
accumulatie. Ook zorgt calculus ervoor dat een goede plaqueverwijdering niet mogelijk is.