Samenvatting portaal
Hoofdstuk 1.1
Taal maakt ontwikkeling mogelijk en via taal leren we onszelf kennen en de maatschappij
waarin we leven.
De drie kernfuncties van taal:
- Kwalificatie: het eigen maken van kennis, vaardigheden en houdingen die ons
klaarmaken voor het leven in de maatschappij.
- Socialisatie: het proces waarbij iemand bewust en onbewust cultuurkenmerken
overneemt van een groep.
- Subjectivering: de vorming van een persoon. Niet alleen ‘dit is wat ik wil’ , maar ook
‘ik en mijn wereld’.
We geven in de eerste plaats taalonderwijs voor beter lezen, spreken, luisteren en schrijven.
1.2
Het constructivisme stelt de interactie tussen de lerende en de leeromgeving centraal.
8 visies op taalonderwijs:
1. Traditioneel taalonderwijs: taal is een belangrijke drager van onze cultuur. D nadruk
ligt op schriftelijke vaardigheden waarbij de grammatica en de spelling als belangrijk
wordt ervaren. Er is weinig aandacht voor spreken en luisteren.
2. Thematisch-cursorisch taalonderwijs: taal leren door taal te gebruiken in zinvolle
gebruikssituaties. Werken vanuit thema’s.
3. Taal bij alle vakken: je kan leren door middel van taal te gebruiken voor het leren van
nieuwe inhouden en het krijgen van nieuwe inzichten. Leren in groepen of klassikaal.
4. Communicatief taalonderwijs: goed mondelijk en schriftelijk leren communiceren
nadruk ligt niet op de correctheid van het taalgebruik maar over het goed
overbrengen van de bedoeling. Zender -> boodschap -> ontvanger.
5. Whole-languagebenadering: taal wordt als geheel aangeboden. Alle leerlingen
hebben iets te vertellen en daarom kies je onderwerpen waarbij iedereen kan
meepraten. De eigen ervaringen zijn uitgangspunten.
6. Strategisch taalonderwijs: je moet bepaalde strategieën beheren voor het uitvoeren
van communicatieve taken. Je reikt de leerlingen procedures aan, zoals bijvoorbeeld
een stappenplan.
7. Taakgericht taalonderwijs: taal leren door taken uit te voeren die leerlingen
inhoudelijk interessant vinden.
8. Interactief taalonderwijs: betrokkenheid en activiteit staan centraal. Interactief
taalonderwijs stelt drie pijlers op:
- Betekenisvol leren: kinderen leren het best in contexten die voor hen belangrijk zijn.
- Sociaal leren: leerlingen leren in samenspraak met anderen
- Strategisch leren: leerlingen hebben concrete strategieën nodig om bepaalde
taalproblemen op een efficiënte wijze op te lossen.
1.3
Taalbeschouwing is het nadenken over taal. Het is belangrijk om twee redenen.
1. Door middel van de reflectie gaan leerlingen bewuster lezen, spreken, luisteren en
schrijven.
2. Taal is zo’n fascinerend fenomeen dat het alleen de beschouwing al waard is.
,Onder taalbeschouwing verstaan we ook het reflecteren op de functies van taal.
Doelen in het basisonderwijs:
- De kerndoelen basisonderwijs
Mondeling onderwijs
1. De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken taal. Ze leren tevens
die informatie, mondeling of schriftelijk, gestructureerd weer te geven.
2. De leerlingen leren zich naar vorm en inhoud uit te drukken bij het geven en
vragen van informatie, het uitbrengen van verslag, het geven van uitleg, het
instrueren en het discussiëren.
3. De leerlingen leren informatie te beoordelen in een gesprek dat informatief of
opiniërend van karakter is en leren met argumenten te reageren.
Schriftelijk onderwijs
4. De leerlingen leren informatie te achterhalen in informatieve en instructieve
teksten, waaronder schema’s, tabellen en digitale bronnen.
5. De leerlingen leren naar inhoud en vorm teksten te schrijven met verschillende
functies, zoals: informeren, instrueren, overtuigen of amuseren.
6. De leerlingen leren informatie en meningen te ordenen bij het lezen van school-
en studieteksten en andere instructieve teksten, bij systematisch geordende
bronnen, waaronder digitale.
7. De leerlingen leren informatie en meningen te vergelijken en beoordelen in
verschillende teksten.
8. De leerlingen leren informatie en meningen te ordenen bij het schrijven van een
brief, een verslag, een formulier of een werkstuk. Zij besteden daarbij aandacht
zinsbouw, correcte spelling, een leesbaar handschrift, bladspiegel, eventueel
beeldende elementen en kleur.
9. De leerlingen krijgen plezier in het lezen en schrijven van voor hen bestemde
verhalen, gedichten en informatieve teksten.
Taalbeschouwing, waaronder strategieën
10. De leerlingen leren bij de doelen onder ‘mondeling taalonderwijs’ en ‘schriftelijk
taalonderwijs’ strategieën te herkennen, te verwoorden, te gebruiken en te
beoordelen.
11. De leerlingen leren een aantal taalkundige principes en regels. Zij kunnen in een
zin het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en de delen van het gezegde
onderscheiden. De leerlingen kennen:
Regels voor het spellen van werkwoorden
Regels voor het spellen van andere woorden dan werkwoorden
Regels voor het gebruik van leestekens
12. De leerlingen verwerven een adequate woordenschat en strategieën voor het
begrijpen van voor hen onbekende woorden. Onder ‘woordenschat’ vallen ook
begrippen die het leerlingen mogelijk maken over taal na te denken en te
spreken.
- Tussendoelen bij kerndoelen
- Referentiekader taal en rekenen -> onderscheidt taal in vier domeinen
1. Mondelinge taalvaardigheid
2. Lezen
3. Schrijven
, 4. Begrippenlijst en taalverzorging
Voor deze domeinen zijn vier niveaus opgesteld
1. 1F (eind basisonderwijs, speciaal- en praktijkonderwijs)
2. 2F (mbo 1,2,3 en vmbo)
3. 3F (mbo 4 en eind havo)
4. 4F (eind vwo)
- Leerstoflijnen
- Doelen uit de methode of zelfgekozen?
- Groeps- en individuele doelen
1.4
De visie op taalonderwijs bepaalt voor een belangrijk deel de didactiek ervan.
Er zijn twee manieren van leren: incidenteel en intentioneel.
Er zijn twee soorten leersituaties:
1. Instructieve leersituaties: leerlingen leren via directe instructie en via oefeningen
moeten ze inoefenen wat er aan de orde kwam.
2. Constructieve leersituatie: de leerkracht gaat in op de leervragen van leerlingen en
laat ze via ankers taalactiviteiten uitvoeren. Ankers zijn rijke, probleem georiënteerde
contexten die functioneren als gemeenschappelijke kennisbron en die uitdagen om
nieuwe problemen te verkennen. Een andere vorm van constructieve leersituaties is
een zogenaamde routine.
De keuze voor welke leersituatie een leerkracht kiest is afhankelijk van:
- Zijn visie op taalonderwijs
- De inhoud van de leerstof
Hoofdstuk 2.1
Het draait bij taal om vier vaardigheden: luisteren, spreken, schrijven en lezen. Deze
vaardigheden kunnen we goed uit elkaar houden met behulp van:
- Het onderscheid tussen gesproken taal en geschreven taal
- Het onderscheid tussen receptieve en productieve processen: betekenis geven aan
klanken en tekens noemen we een receptief proces. Bij spreken en schrijven
produceer je zelf klanken en tekens, dit is het productieve proces.
Geletterdheid is de vaardigheid in het lezen en schrijven. Meestal wordt onderscheid
gemaakt tussen:
- Ontluikende geletterdheid: 0-4 jaar, ontdekken dat geschreven taal bestaat.
- Beginnende geletterdheid: groep 1,2,3, alfabetisch schrift en het verband tussen
gesproken en geschreven taal ontdekken. Leren woorden te verklanken, betekenis
aan hechten en schrijven.
- Gevorderde geletterdheid: groep 4-8, sneller woorden herkennen en lezen. Steeds
beter hun gedachten en gevoelens omzetten in geschreven taal.
2.2
De functies van taal gaat over waar je taal voor gebruikt. We spreken van drie functies:
1. Middel tot communicatie -> bij communicatie is er sprake van een zender, een
boodschap en een ontvanger. Communicatie vindt altijd plaats in een context.