A: Hfst 1,2: Diagnostiek bij kinderen, jongeren en gezinnen
Hoofdstuk 1 empirische cyclus
Risico dat hulpverleners teveel vanuit eigen referentiekader, risico op oordeelsfouten en daardoor
niet de meeste adequate interventie aanbieden.
Daarom systematisch te werk gaan.
Empirische cyclus: diagnostisch proces = wetenschappelijk onderzoek: observatie, inductie, deductie,
toetsing en evaluatie. Daarmee voorkomen dat conclusies te snel en foutief getrokken worden.
Observatie: eerst informatie verzamelen over de problemen en situatie en sterktes client en systeem.
Pas als je erkenning kan geven aan alle betrokkenen, hulpverleningsrelatie opbouwen.
Daarnaast letten op non-verbale uitingen.
Inductie: als hulpverlener goede kennis over relevante theorieën.
Deductie: zodra hypothesen geformuleerd zijn, deze toetsen. Daarvoor adequate strategie nodig en
toetsingscriteria (=keuze instrumenten en informanten)
Muli-informantenonderzoek: brede waaier informatiebronnen: kind, ouders, school, familie.
Toetsingscriteria: voor informatie verzamelen, vastleggen wanneer hypothesen aanvaard of
verworpen worden.
Toetsing
Evaluatie: Wanneer conclusies getrokken zijn, eerst nog aan cliëntsysteem communiceren.
Diagnostische cyclus
Handelingsgerichte diagnostiek
Vergelijking empirische cyclus, diagnostische cyclus en handelingsgerichte diagnostiek op blz 15.
handelingsgerichte diagnostiek: niet constant handelen, maar ook tijd nemen om na te denken,
strategie- en indiceringsfase.
diagnostische cyclus: onderscheid tussen verschillende hypothesen:
-Onderkenningshypothesen: gericht op beantwoorden van de vraag wat er aan de hand is
-verklaringshypothesen: beantwoorden van vraag waarom is dit aan de hand?
-predictie: hoe zal het probleem verder ontwikkelen
-indicatiestellingshypothesen: welke interventie is er nodig?
Hoofdstuk 2 universele noden model
Premisse: vooronderstelling dat iets waar is
Gedragstherapie elk gedrag betekenisvol
systeemtherapie elk gedrag komt voort uit de bijdrage die leden uit systeem leveren
psychodynamisch gedrag is resultaat van samenspel tussen verlangens en druk van regels
Oplossingsgerichte systeemtherapie als iets niet werkt, moet je niet hetzelfde blijven doen, maar
iets anders doen
,Zelfdeterminatietheorie (ZDT): brede psychologische theorie over motivatie en sociale ontwikkeling. 3
aangeboren, voor alle mensen geldende psychologische noden = essentieel om menselijke
motivatie/gedrag te begrijpen:
-Verbonden voelen met andere mensen: sociale relaties met anderen, geliefd en verzorgd voelen en
zelf liefde en zorg geven.
-competent voelen: vaardig en krachtig voelen bij uitvoeren van activiteiten
-autonoom voelen: gevoel zelf vrij te kunnen beslissen
Beïnvloedende factoren
-Biologisch model: individuele: biologische en sociale factoren.
-Interactioneel model: relationele
Aandachtsbias: welke informatie wordt geencodeerd
geheugenbias: herinnering, aan welke gebeurtenissen van vroeger moet je terudenken
interpretatiebias: wat betekent een nieuwe gebeurtenis
5 domein, met 18 maladaptieve schema’s: worden geactiveerd door stress
1. Onverbondenheid en afwijzing: ( niet op voorspelbare manier kunnen verwachten dat behoefte
aan verbondenheid wordt bevredigd) verwachtingen dat men verlaten zal worden of dat zorg niet
stabiel zal zijn, dat men andere mensen beter wantrouwt omdat ze misbruik van kwetsbaarheid
willen maken, door anderen emotioneel tekortgedaan worden, tekortschiet voor andere mensen en
daarvoor schamen, sociaal geïsoleerd en vervreemd van sociale contacten
2. Verzwakte autonomie en verminderd functioneren: (nood aan competentie en autonomie
veelvuldig gefrustreerd) men afhankelijk van ouders en niet in staat voor zichzelf zorgen, kwetsbaar
voor ziekte en gevaar, geen individu onafhankelijk van het gezin, in alle ondernemingen mislukken
3. Verzwakte grenzen: (ouders permissief en verzwakte grenzen): zeggen of doen wat je wilt
ongeacht of je anderen kwetst en ongeacht langetermijnkosten, onmogelijk om zelfcontrole
uitoefenen op frustratie bij niet bereiken van doelen or op het inhouden van impulsen
4. Gerichtheid op anderen: (nood aan autonomie niet bevestigd door ervaring ouderlijke
psychologische controle of voorwaardelijke liefde en acceptatie) controleren door eigen noden
ondergeschikt te maken, door zichzelf op te offeren voor de ander, enkel dingen doen waarvan men
denkt dat die een goedkeurende reactie bij ander ontlokken
5. Overmatige waakzaamheid en inhibitie: (strenge, veeleisende en perfectionistische omgeving): als
er iets fout kan gaan gaat dat zeker gebeuren, beter om emoties te onderdrukken controleverlies leidt
tot schade aan anderen of schaamte, wat je ook doet het is nooit genoeg
Leertheoretisch model: gedrag is steeds betekenisvol omdat het het resultaat is van dubbel
leerproces.
Fase 1: mens leert over betekenis van de context
Fase 2: effecten van gedrag in die context
cirkel van gedragsverandering: niet alle mensen hebben zelfde motivatie tot verandering. 6 fasen:
-voorbeschouwing: hulpvrager nog niet nagedacht over mogelijkheid eigen gedrag te veranderen
-overpeinzing: hulpvrager denkt na over alternatieve maar aarzelt nog en weegt voor- en nadelen af
-beslissing: hulpvrager besluit of het geadviseerde gedrag gaat proberen of niet (kans op terugval
aanwezig)
-actief veranderen:
-bestendiging: gedragsverandering wordt bereikt
-Terugval: uitdaging om te blijven volhouden
, Hoofdstuk 3
wicked: feedback arme context
Syllogistische redeneringen: redeneringen waarin op basis van meestal 2 premissen een comclusie
wordt getrokken
modus ponens: alle a zijn b, x is een a, dus x is een b (deductieve argumentatie)
modus tollens: alle a zijn b, x is geen b, dus x is geen a (deductief redeneren)
inductie: het afleiden van een wetmatigheid uit een aantal voorbeelden
abductie: terug redeneren vanuit de conclusie naar de premissen
belief bias: een conclusie accepteren op basis van wat je gelooft, en niet op basis van deductieve
geldigheid
base rate: prevalentie, a priori waarschijnlijkheid
heuristieken: trucje, vuistregel, verkorte beslisroutes die mogelijk wel maar niet gegarandeerd tot
correcte uitkomsten leiden
satisficeren: stoppen met zoeken naar informatie en met beslisproces als zij tevreden zijn over de
uitkomst.
Simulatieheuristiek: men schat de waarschijnlijkheid van toekomstige of contrafactische gebeurtenis
in door gebeurtenis mentaal te simuleren
Ankereffect: later verkregen informatie heeft minder invloed
3 manieren om biases te minimaliseren:
-voorlichting: bewustzijn
-consider the opposite: eigen tegenspreker zijn
-expliciteren: vragen om uit te leggen en te onderbouwen, verantwoording afleggen
Hoofdstuk 6
Voordelen diagnostisch proces adhv het gestandaardiseerde handelingsgerichte model:
-gesystematiseerde en doelgerichte diagnostiek
-toetst specifieke vooropgestelde hypothesen
-transdiagnostisch kader
-samenwerking tussen diagnosticus en cliëntsysteem
-houdt rekening met protectieve factoren van kind en omgeving
Kernstellingen bij het werken met kinderen en jongeren:
-transferstelling: wat client aangeleerd krijgt zal niet automatisch transfereren naar dagelijks leven
-hervalstelling: gedrag kan niet afgeleerd worden. Komt naar boven bij verhoogde emoties en stress.
-winststelling: gedrag, hoe problematisch ook, levert winst op
-Impactstelling: iedereen streeft naar impact en controle, men wil iets betekenen voor de ander
-zelfbeeldbevestigende stelling: cognities en schema’s over zichzelf hebben de neiging zich
automatisch te bevestigen
-plezierstelling: plezier van inzichten zoveel mogelijk bij client
-positiviteitsinstelling: problemen en talenten zijn van andere orde en talenten versterken is