Nadenken over geschiedenis en het verleden
Wat is geschiedfilosofie?
Nadenken (over nadenken) over de geschiedenis.
Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen twee vormen van geschiedfilosofie:
● Substantiële geschiedfilosofie: nadenken over wat het verleden is, wat er daadwerkelijk is
gebeurd. Zoekt ritmes, patronen en drijvende krachten in het historisch proces, en ook het
doel van de geschiedenis. Dit is ook wel het nadenken over de res gestae: de loop der
dingen, de gebeurde dingen. Deze vorm van geschiedfilosofie is het oudst.
Een voorbeeld is Marx, die over de geschiedenis dacht als iets met een ritme.
● Analytische geschiedfilosofie: nadenken over hoe het verleden bestudeerd moet worden.
Eigenlijk een reflectie op de discipline van de geschiedenis. Vragen zijn bijvoorbeeld: wat is
een feit? Wat is een verklaring? Hoe moet een historicus zich tot het verleden verhouden? Dit
is ook wel het nadenken over de historia rerum gestarum: de verhalen die mensen over de
loop der dingen vertellen.
Deze vorm van geschiedfilosofie kwam op in de negentiende eeuw, in de tijd dat
geschiedenis als academische discipline ontstond. Omdat de geesteswetenschappen zich
wilden meten aan de harde natuurwetenschappen wilden ze zichzelf wetenschappelijk
krediet geven, en dit deden ze bijvoorbeeld door te definiëren wat een feit of verklaring was.
Analytische geschiedfilosofie heeft ook een verband met de natievorming van de
negentiende eeuw en het nadenken over de natie.
Wat is het verleden?
Herman Paul onderscheidt verschillende verledens waarmee men zich in de
geschiedwetenschap bezighoudt.
● Het chronologische verleden. Alles wat er tot het heden is gebeurd. Gelinkt aan res gestae.
Paul noemt dit ook de “historische werkelijkheid”, een stand van zaken die bestond op een
tijdstip dat meer of minder lang verstreken is. Je kan dit zien als min of meer synoniem aan
kloktijd. Het spiegelbeeld van het chronologische verleden is de toekomst.
● Het voltooide verleden. Verwant aan chronologische verleden, maar bevat meer samenhang
en periodisering. Wat wij ervaren als het verleden, als een voorbije periode.
● Het vreemde verleden. Het verleden waarmee we afstand voelen. Het verleden onderscheidt
zich doordat het ánders is dan het heden, daardoor ís het het verleden. Hierbij past het idee
dat “the past is a foreign country”.
● Het aanwezige verleden. Het verleden dat nog zichtbaar/merkbaar is in het heden.
,Historici houden zich vooral bezig met het voltooide verleden en het vreemde verleden, en dit
kunnen we samen vatten onder het substantiële verleden. Het substantiële verleden is
inhoudelijk bepaald, omdat wij erin onderscheid hebben gemaakt, bijvoorbeeld door periodes of
lagen in de geschiedenis te onderscheiden. Het substantiële verleden is eigenlijk de interpretatie
van het chronologische verleden.
De opkomst van de geesteswetenschappen
Theoretische achtergrond
Vóór de opkomst van de geesteswetenschappen waren de natuurwetenschappen leidend. In de
natuurwetenschappen bestaat een duidelijk onderscheid tussen subject en object: het object van
onderzoek is de natuur, die wordt onderzocht door het subject, de kennende geest/ratio. Hierbij
was een belangrijke epistemologische vraag: hoe kan een subject, dat altijd subjectief is, een
object écht kennen?
Volgens Immanuel Kant is dit mogelijk doordat de mens een transcendentaal subject is. Dit is
een subject dat in staat is boven zichzelf uit te stijgen om de wereld waar te nemen. Wij als
mensen hebben universeel geldige vormen en categorieën, die wij toepassen als we over de
werkelijkheid nadenken. Op die manier kunnen wij onze zintuiglijke indrukken categoriseren en
omvormen tot objectief geldige oordelen, waardoor we kennis kunnen formuleren.
In de geesteswetenschap is niet de natuur, maar de mens zelf het object van studie geworden.
Het subject onderzoekt dus eigenlijk zichzelf. Kants idee van het transcendentaal subject is
hiervoor belangrijk, omdat dit de mens toestaat om boven zichzelf uit te stijgen en zichzelf te
onderzoeken.
Maatschappelijke achtergrond
● De Contraverlichting was een beweging die zich afzette tegen de Verlichting en de waarden
van de Verlichting, bijvoorbeeld doordat de Franse revolutie werd gezien als toch niet zo
geweldig. In plaats daarvan ging de Contraverlichting op zoek naar andere, vaak
conservatieve waarden om de samenleving op te baseren. Hierbij kwam er meer focus op
cultuur in plaats van de rede, omdat cultuur werd gezien als een authentieke uitdrukking van
een zuivere volksziel. Omdat cultuur werd gezien als een product van de menselijke geest,
kwam er meer aandacht voor de menselijke geest, wat bijdroeg aan het ontstaan van de
geesteswetenschappen.
● Door de opkomst van het nationalisme raakten volkeren geïnteresseerd in de cultuur van hun
eigen natie. Het gevoel van een gedeelde cultuur kon bijdragen aan het streven naar een
eigen natie. Daarom was ook meer behoefte aan kennis over de geschiedenis en cultuur.
,● Cultuur speelde een rol in het kolonialisme, omdat superioriteit van cultuur werd gebruikt als
legitimatie van kolonialisme. Het westen zag zichzelf als superieure cultuur, die andere
culturen moest helpen om zich te ontwikkelen.
Institutionele achtergrond
De Humboldtiaanse hervormingen aan universiteiten veranderden universiteiten heel erg. Zo
kwam er meer academische vrijheid, en ook eenheid van onderwijs en onderzoek binnen één
institutie.
Hierin speelde het concept van Bildung een grote rol. Bildung is de algemene ontplooiing van de
menselijke vermogens, de brede intellectuele vorming. Dit gaat niet alleen om kennis, maar ook
om het vermogen tot oordelen en handelen. Aan de universiteiten was het streven dat iedereen
die er studeerde Bildung zou ontwikkelen, zodat zij goede burgers zouden zijn. De academische
vrijheid was daarom belangrijk, omdat hier ruimte voor moest zijn. Dit idee van Bildung werd
sterk gelinkt aan het nationalisme - het “opvoeden” van goede, nationale burgers, wiens
ontwikkeling in dienst van de natie stond.
De ontwikkeling van de moderne geschiedwetenschap
Georg Hegel
Hegel was één van de eerste academici die reflecteerde op de loop van de geschiedenis. Het
gedachtegoed van Hegel wordt het dialectisch idealisme genoemd. Dit is het idee dat de loop
van de geschiedenis bestaat uit constante tegenstellingen, die ontstaan en vervolgens weer
worden opgeheven (dialectiek). Dit kunnen tegenstellingen tussen groepen, maar ook
bijvoorbeeld tussen ideeën zijn. Wanneer alle tegenstellingen zijn opgeheven is het einde van de
geschiedenis bereikt. Volgens Hegel heeft het historisch proces dus een einddoel (idealisme), en
om dat doel te bereiken doorlopen we allerlei verschillende fasen. Deze fasen volgen elkaar op en
liggen op elkaar, en hebben elk één centrale tegenstelling. Elk van deze fasen wordt gekenmerkt
door een eigen Zeitgeist, waarin ook die centrale tegenstelling een rol speelt. Het einddoel van de
geschiedenis is een wereld waarin de vrijheid van de mens (en de geest) is verwezenlijkt.
Hierin speelt ook het concept van de Geist een rol. De Geist is het individuele (menselijke) en
collectieve (maatschappelijke) bewustzijn van de mens, dat zich historisch ontwikkelt. Doordat
de Geist zich historisch ontwikkelt, zijn ook producten van de Geist (cultuurverschijnselen)
historisch en veranderlijk. Daarom is het nuttig om kennis van cultuur op te doen, omdat we
daardoor de invloed van cultuurverschijnselen kunnen ontdekken in de geschiedenis.
De ideeën van Hegel over het onderzoek naar tegenstellingen in het verleden, en zijn ideeën over
dat de geschiedenis zich ontwikkelt in fases, waren heel invloedrijk in de vorming van de
geschiedwetenschap.
, Filologie
Filologie is een taalkundige discipline, niet een geschiedkundige, maar doet wel aan
historiserende tekstkritiek. Het doel van filologie is het vinden van teksten die aan de grondslag
liggen van de moderne taal, de “oerteksten” te reconstrueren. Op die manier kun je zoeken naar
de “origine” van taal en teksten. Dit wordt ook wel de stemmatische methode genoemd: je kijkt
naar de stamboom van taal en teksten. Dit is historiserend omdat woorden, teksten en taal als
historisch veranderlijk worden gezien. De filologische methode is heel invloedrijk geweest in de
geschiedkunde. Bijvoorbeeld door het idee dat je moet zoeken naar een authentieke bron die het
dichtst bij een historische gebeurtenis staat, een oerbron.
Leopold von Ranke
Ranke was een historicus die zijn wetenschappelijke geschiedschrijving baseerde op kritisch
filologisch brongebruik. Von Ranke wilde het verleden reconstrueren, “wie es eigentlich gewesen”,
door via bronnen terug te gaan naar oerbronnen om zo een soort oerverleden te kunnen
reconstrueren dat zo accuraat mogelijk was. Ranke wilde echter niet teleologisch naar de
geschiedenis kijken, maar positivistisch: hij wilde niet naar de geschiedenis kijken als een
voortschrijdend proces met een einddoel, maar wilde elke periode in de geschiedenis als op
zichzelf staand bestuderen. Dit is het historisme: kijken hoe iets echt was, historische
gebeurtenissen in de context bekijken zonder deze in een groter plaatje te plaatsen.
De methode van Ranke was gebaseerd op archiefonderzoek en het gebruik van primaire bronnen,
in plaats van secundaire bronnen. Hij paste wel bronkritiek toe, maar zag toch vooral geschreven
bronnen als leidend in zijn reconstructie van het verleden. Ranke vond geschreven bronnen ook
veel beter/betrouwbaarder dan mondelinge bronnen.
Nationalisme speelde een grote rol in het werk van Ranke, want hij vond dat alle geschiedenis
nationale geschiedenis was/moest zijn. Hij paste de natiestaat ook toe als kader. Dit was
invloedrijk voor de geschiedwetenschap, omdat hierdoor het nationalisme sterk verbonden
raakte met de geschiedwetenschap.
Friedrich Nietzsche
Nietzsche had kritiek op Hegel, omdat hij vond dat historisch bewustzijn en Bildung niet nuttig
waren; integendeel, hij dacht dat teveel historisch bewustzijn schadelijk kon zijn. Volgens
Nietzsche moeten we ahistorisch leven, in het moment, door onze intuïtie te gebruiken - niet door
historische kennis te gebruiken.
De geschiedfilosofie van Nietzsche wordt de kritische geschiedfilosofie van de genealogie
genoemd. Deze geschiedfilosofie is niet-teleologisch en niet-dialectisch, en ziet ook geen proces
van de vooruitgang in de geschiedenis. Ook is hij niet-positivistisch, omdat hij stelt dat we niks