Taaltoets week 4
Taalonderwijs ontwerpen
H1. Taalonderwijs op de basisschool
1.1 Inhoud van taalonderwijs
Domeinen binnen taalonderwijs
- Aanvankelijk lezen: kinderen leren welke letters er zijn en moeten in
staat zijn om eenvoudige woorden hardop te lezen.
- Technisch lezen: onderdeel van voortgezet lezen. Het gaat om het
leestempo, niet om het begrip van wat je leest. Er wordt aandacht besteed
aan het snel kunnen herkennen van lettergroepen, zoals ieuw.
- Begrijpend lezen: onderdeel van voortgezet lezen. Het gaat om het
begrip en betekenis toekennen aan de tekst. Of de tekst is begrepen wordt
vaak gecheckt door vragen te stellen over de inhoud, betekenis van
woorden, verbanden of de bedoeling van de schrijver.
- Belevend lezen: het gaat om de emotionele betrokkenheid van de lezer
bij de tekst. Heeft als doel om de kinderen te leren zich in te leven in de
personages en te laten genieten van het lezen.
- Spelling: Kinderen leren de meest voorkomende woorden correct
schrijven en leren de belangrijkste spellingregels toepassen. Woorden zijn
hierbij ingedeeld in spellingscategorieën, waarbij kinderen bij een groep
woorden dezelfde strategie moeten gebruiken om het woord te spellen.
- Stellen: gaat om het schrijven van teksten. Kinderen moeten hun
gedachten, ervaringen en waarnemingen kunnen weergeven in de vorm
van een tekst. Ze leren wel wat de regels zijn voor het schrijven van een
tekst en hoe je te werk moet gaan
- Spreken en luisteren: kinderen doen ervaring op met mondelinge
taalvormen, zoals een discussie of een spreekbeurt. Kinderen leren hoe ze
een goede vraag stellen, hoe je iets uitlegt, hoe je moet vertellen, hoe je
moet luisteren.
- Taalbeschouwing: kinderen leren te reflecteren op een taalvorm (de
manier waarop iets verwoord is). Kinderen ontdekken in de vorm van de
taal bijzonderheden en regelmaat. Onderdeel hiervan is grammatica en
woordbenoeming.
- Woordenschat: het gaat om het aanleren van de betekenis van nieuwe
woorden, uitdrukkingen, zegswijzen en spreekwoorden.
Nadeel opsplitsen in domeinen: versnippering. Kinderen zien geen verband
tussen wat ze bij verschillende domeinen leren.
Voordeel opsplitsen in domeinen: taalonderwijs is breed, dus het is handig om in
een instructie een bepaald aspect centraal te stellen.
Het is belangrijk dat je bij taalonderwijs duidelijk aangeeft hoe kinderen te werk
moeten gaan. Je leert kinderen strategieën aan, brengt ze werkwijzen bij en
verduidelijkt een bepaalde aanpak. Als je gewoon zegt: schrijf een advertentie,
zonder te zeggen hoe dat moet of waar een advertentie aan voldoet, leren de
kinderen niks.
,1.2 De doelen van taalonderwijs
Centraal bij kerndoelen: taalvaardigheid van de leerlingen. Het gaat niet om
kennis, maar om communicatieve vaardigheden.
Opvallend:
- Kerndoelen zijn vaak gekoppeld aan andere schoolvakken.
- Het aanleren van strategieën wordt nadrukkelijk genoemd.
- Het plezier krijgen in lezen en schrijven van verhalen, gedichten en
informatieve teksten is een belangrijk aspect binnen de kerndoelen.
Geletterdheid: spontane belangstelling voor letters en teksten en het inzicht dat
kinderen ontwikkelen in de functies van geschreven taal.
Leerlijnen:
1. Lees- en schrijfmotivatie
2. Technisch lezen
3. Spelling en interpunctie
4. Begrijpend lezen
5. Strategisch schrijven
6. Informatieverwerking
7. Leeswoordenschat
8. Reflectie op geschreven taal
Referentieniveaus: omschrijven wat leerlingen moeten weten en kunnen op het
gebied van taal en rekenen op bepaalde momenten in hun schoolloopbaan.
Niveaus zijn 1 t/m 4 F (fundamenteel niveau). In de referentieniveaus wordt een
andere indeling in domeinen gehanteerd. De volgende domeinen en
subdomeinen worden onderscheiden.
- Mondelinge taalvaardigheid
o Gespreksvaardigheid
o Luistervaardigheid
o Spreekvaardigheid
- Leesvaardigheid
o Lezen van zakelijke teksten
o Lezen van fictionele teksten
- Schrijfvaardigheid
- Taalbeschouwing en taalverzorging
o Grammatica en spelling
o Begrippen
Niet alle domeinen worden expliciet beschreven, omdat bijvoorbeeld aanvankelijk
en technisch lezen voorwaardelijk zijn voor het lezen van teksten.
Voordelen referentieniveaus:
- Duidelijkheid over verwachtingen van leerlingen op het gebied van taal
- Als school kun je kun je makkelijker opbrengstgericht werken
- Programma van verschillende scholen sluit beter op elkaar aan. Dit maakt
het voor het voortgezet onderwijs ook makkelijker om te kijken waar
tekorten liggen.
, H3. Mondelinge taalvaardigheid
3.1 het proces van spreken en luisteren
Spreekstrategieën
- Doel: spreekstrategie uitgedrukt in taalhandeling
- Informeren: uitleggen, vertellen, aanwijzen, voordoen
- Gevoelens losmaken: ervaring vertellen, veel gebaren, eigen gevoel
beschrijven.
- Overtuigen: argumenten voor geven, tegenargumenten bestrijden,
gevolgen handelen laten zien
- Aanzetten tot actie: actie beschrijven, rollen beschrijven, positief resultaat
benadrukken
- Amuseren: verzonnen werkelijkheid beschrijven, personages laten spreken
en denken, humor inzetten.
- Relatie bevestigen: waardering uitspreken, instemmen, doorvragen.
Luisterstrategieën
- Begrijpend luisteren: je probeert te volgen wat te spreker te vertellen
heeft. Het gaat om het begrijpen van informatie
- Kritisch luisteren: tijdens het luisteren probeer je een mening te vormen
- Selecterend luisteren: pas je toe als je geïnteresseerd bent in bepaalde
aspecten.
Vaardigheden voor spreken en luisteren
- Gespreksvorm hanteren: monoloog, dialoog, polyloog. Hier horen regels
bij:
o Beurtwisselingen
o Ander uit laten praten
o Mening van de ander weergeven
o Niet roepen
o Zeggen waarom je iets vindt
o Reageren
o Elkaar aankijken
o Bij het onderwerp blijven.
- Presentatietechnieken hanteren of doorzien: volgende aspecten kunnen
een rol spelen bij de presentatie:
o Ruimte: afstand tussen spreker en luisteraar
o Beweging: is iemand ontspannen, beweegt iemand dwangmatig
heen en weer
o Gebarentaal: juiste gebarentaal helpt je om de bedoeling beter over
te brengen.
o Mimiek: gezichtsuitdrukking
o Stemgebruik: accent, volume, tempo, stemhoogte
o Uiterlijk
- Spreekstijl hanteren of doorzien: goed verwoorden van de inhoud en de
luisteraar moet in staat zijn de inhoud te begrijpen. Register: specifiek
taalgebruik dat je hanteert bij een bepaalde sociale groep. Kinderen
moeten ook weten wat het effect van taalgebruik is. Bijvoorbeeld het
verschil tussen ‘Dat is een rotstreek’ en ‘Ik vind het niet zo leuk wat je
deed’.
- Reacties geven of interpreteren: bij indirecte reacties laat de luisteraar
onbewust merken hoe de boodschap overkomt. Bij directe reacties vraagt
de luisteraar of de spreker nog iets wil toelichten of verduidelijken.
- De communicatie beoordelen: om te kunnen beoordelen, moet je de
communicatie terugkoppelen met je doel vooraf. Je hebt een mening over