Meten en meetkunde
Hoofdstuk 1: samenhang meten en meetkunde
1.1 raakvlakken en verschillen meten en meetkunde
Meten: grip krijgen op eigenschappen van bijv lengte, opp, inhoud, gewicht en
tijdsduur. Deze eigenschappen heten grootheden, die worden afgepast met een
maat. Dit is een eenheid, zoals meter, kilo enz. Het resultaat van een meting
heet het meetgetal, bijv twee meter.
Meetkunde: verklaren en beschrijven van ruimte, zoals plattegronden, routes,
richtingen en eigenschappen van vormen en figuren (ook ruimtelijk inzicht). Ook
projecties, schaduwen, symmetrie en dimensies.
Raakvlakken
- Als leerlingen ervaren dat een bepaalde inhoud meerdere vormen kan
aannemen raken ze elkaar. Meten, want het gaat om de grootheid inhoud.
Meetkunde, want het onderzoeken van vormen.
- Omvormen van figuren
- Vlakvullingen
Stelling van Pythagoras: a2 + b2 = c2
1.2 Meten en meetkunde op de basisschool
Op de basisschool blijven deze domeinen dichtbij de waarneembare
werkelijkheid, zodat kinderen zelf ervaringen op kunnen doen.
Het doel is beheersen van wiskunde taal die van pas komt in het dagelijks leven,
bijvoorbeeld smal, hoog, laag en richtingen.
Bij meten gaan het vaak om leren meten met een passende maat en zijn de
leerlingen bezig met doen, kennen en begrijpen.
Bij meetkunde gaat het vooral om onderzoeken van ruimtelijke relaties en het
beredeneren ervan. Kinderen zijn bezig met waarnemen, beschouwen, en
verklaren.
Geïntegreerd bij bijvoorbeeld:
- activiteiten rondom construeren en representeren vallen binnen
meetkunde. Rondom een bouwwerk kan het gaan om meetactiviteiten,
zoals vaststellen van de inhoud, oppervlakte enz.
- plattegronden landkaarten en routes
- tijdzones. Lokaliseren en plaatsbepaling valt onder meetkunde. Tijdmeting
valt onder meten.
, Hoofdstuk 2: Meten
2.1 Meten en meetgetallen zijn overal
Bij elke grootheid horen verschillende maten of maateenheden.
Referentiegetal: zonder de maat denk je toch aan iets bepaalds, zoals bij 365.
Ook wordt een grote stap vaak aan 1 meter en een pak sap of suiker aan 1 kilo
gerefereerd.
Indirect meten: je gebruikt de ene grootheid om de andere grootheid te bepalen
Bij een kwikthermometer wordt bijvoorbeeld de temperatuur dmv lengte
gemeten.
Afpassen: bijv een maatbeker vullen om vloeistof af te meten. Dit gebeurt niet bij
een digitale weegschaal, waarbij de werking van het meetinstrument niet
zichtbaar is, maar je meteen het meetresultaat afleest.
Op meetinstrumenten is een schaalverdeling aanwezig.
Meetgetallen kunnen verschillende meetnauwkeurigheid hebben.
Weersverwachting wordt in hele graden aangegeven, maar lichaamstemperatuur
op een tiende graad nauwkeurig.
Meetinterval: afstand tussen twee getallen waarbinnen meetresultaat ligt. Bij 19
graden is dat 18,5 en 19,5. Bij 38,2 is dat 38,15 en 38,25.
Om het effect van een meetfout te verkleinen kun je een meting meerdere keren
uitvoeren en het gemiddelde nemen. Bij meetfouten die worden veroorzaakt door
de meethandeling is de foutenmarge niet per se hetzelfde als het meetinterval.
Na de Franse Revolutie is de meter als standaardmaat gekozen.