Samenvatting ondernemingsrecht
Inhoudsopgave
1. Introductie op het ondernemingsrecht.................................................................................2
1.1 Het ondernemingsrecht binnen het Burgerlijk Wetboek.................................................2
1.2 Rechtsvormen in Nederland..........................................................................................2
1.3 Publiekrechtelijke rechtspersonen en kerkgenootschappen..........................................2
1.4 De belangrijkste aspecten bij het kiezen van de juiste rechtsvorm................................2
1.5 Raakvlakken met het personen- en familierecht............................................................2
1.6 Raakvlakken met het faillissementsrecht.......................................................................2
2. Personenvennootschappen en eenmanszaken...................................................................4
3. Algemene kenmerken van rechtspersonen.........................................................................4
3.1 Voordelen van rechtspersonen......................................................................................5
3.2 Oprichting met notariële akte.........................................................................................5
3.3 Vertegenwoordiging van rechtspersonen.......................................................................5
3.4 Persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders............................................................7
3.5 Omzetting en ontbinding van rechtspersonen..............................................................10
4. Vereniging, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij...........................................15
4.1 Vereniging................................................................................................................... 15
4.2 Oprichting van een vereniging.....................................................................................15
4.3 Doel van de vereniging................................................................................................17
4.4 Organen van een vereniging........................................................................................17
4.5 Vereniging of niet: rechtspersoonlijkheid of niet...........................................................17
4.6 Overige regelgeving voor de vereniging......................................................................17
4.7 Coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij........................................................17
5. Bv en nv............................................................................................................................ 19
5.1 Introductie op de bv en de nv.......................................................................................19
5.2 Naamloze vennootschap (nv)......................................................................................19
5.3 Besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (bv)......................................19
5.4 Oprichting bv en nv......................................................................................................19
5.5 Handelen in de oprichtingsfase....................................................................................19
6. Kapitaal en aandelen van de bv en nv...............................................................................24
6.1 Kapitaalbegrippen........................................................................................................24
6.2 Eigen vermogen: jaarrekening met balans...................................................................31
6.3 Categorieën van aandelen en verwante stukken.........................................................32
6.4 Kapitaalbeschermingsmaatregelen..............................................................................36
7. Organen van de bv en nv..................................................................................................42
7.1 Algemene vergadering (AvA).......................................................................................42
7.2 Bestuur........................................................................................................................ 45
7.3 Raad van commissarissen (RvC).................................................................................46
7.4 Vormgeving van een vennootschap met toezichthoudend en bestuursorgaan............48
1
Lois Pelders DU1.B1
20075979
, 7.5 Verhoudingen tussen AvA en bestuur van de bv/nv nader bekeken............................48
7.6 Nietige of vernietigbare besluiten van een orgaan van een rechtspersoon..................48
8. Stichting............................................................................................................................ 51
8.1 Doel van de stichting...................................................................................................51
9. Machtsverdeling en beschermingsmaatregelen binnen rechtspersonen...........................53
9.1 Corporate governance.................................................................................................53
9.2 Toezicht-, advies- en medezeggenschapsorganen......................................................55
9.3 Structuurregimes bij de bv en nv..................................................................................57
9.4 Oligarchische regelingen.............................................................................................60
10. Conflicten binnen rechtspersonen...................................................................................62
10.1 Aantasten van besluiten.............................................................................................62
10.2 Geschillenregeling.....................................................................................................62
10.3 Recht van enquête.....................................................................................................65
11. Fusie en splitsing van rechtspersonen............................................................................68
11.1 Fuseren en splitsen: inleiding....................................................................................68
11.2 Bedrijfsfusie...............................................................................................................69
11.3 Aandelenfusie............................................................................................................69
11.4 Juridische fusie..........................................................................................................70
11.5 Samenvatting van alle drie de fusievormen...............................................................73
11.6 Splitsing..................................................................................................................... 74
11.7 Praktische aandachtspunten bij het (juridisch) fuseren of splitsen.............................75
1. Introductie op het ondernemingsrecht
Er kan verschillend worden gedacht over wat er onder het rechtsgebied 'ondernemingsrecht'
valt. Het omvat alle in Nederland voorkomende bedrijven en organisaties, winstgericht of
niet. Deze kunnen in verschillende juridische modellen worden gegoten, die rechtsvormen
worden genoemd.
1.1 Het ondernemingsrecht binnen het Burgerlijk Wetboek
1.2 Rechtsvormen in Nederland
1.3 Publiekrechtelijke rechtspersonen en kerkgenootschappen
1.4 De belangrijkste aspecten bij het kiezen van de juiste rechtsvorm
1.5 Raakvlakken met het personen- en familierecht
1.6 Raakvlakken met het faillissementsrecht
De begrippen curator en bewindvoerder kwamen al aan de orde bij de ondercuratelestelling
en het onder bewind stellen uit boek 1 van het BW. Deze termen worden echter eveneens
gebruikt binnen het faillissementsrecht.
1.6.1 Curator bij faillissement
leder rechtssubject, natuurlijk persoon of rechtspersoon, kan failliet worden verklaard. Een
faillissement is een gerechtelijk beslag op het hele vermogen ten behoeve van alle
schuldeisers. Hierbij stelt de rechter een curator aan, in de regel een advocaat. Ingeval een
onderneming zonder rechtspersoonlijkheid failliet wordt verklaard, betekent dit dat iedere
vennoot of de eigenaar failliet wordt verklaard. Alle functionarissen van de onderneming
worden dan dus afzonderlijk failliet verklaard, zo blijkt uit vaste rechtspraak. Dit is echter bij
een vennootschap onder firma (vof) sinds 2015 anders. De Hoge Raad oordeelde hier
namelijk dat het faillissement van de vof in algemene zin niet steeds en noodzakelijkerwijs
2
Lois Pelders DU1.B1
20075979
,tevens het faillissement van de vennoten meebrengt. Om schuldeisers zoals de
Belastingdienst tegemoet te komen, kan de vof apart van de betrokken vennoten failliet
worden verklaard. Aangezien bij de vof wordt aangenomen dat zij een afgescheiden
vermogen heeft, is dan op dat afgescheiden vermogen een faillissementsbeslag mogelijk. Bij
de commanditaire vennootschap (cv) zal dit eveneens gelden vanwege het feit dat zij ook
een afgescheiden vermogen heeft. Met betrekking tot de maatschap is geen uitsluitsel
gegeven over het bestaan van een afgescheiden vermogen, dus daar zullen alle maten
vooralsnog afzonderlijk failliet dienen te worden verklaard.
Een groot nadeel bij rechtsvormen zonder rechtspersoonlijkheid is dat de echtgenoot of
geregistreerd partner met wie een gemeenschap is aangegaan, eveneens onder het
faillissement valt, dit stelt art. 22 Faillissementswet (Fw). Het kan om die reden verstandig
zijn om, indien een of beide partners een eigen bedrijf heeft of hebben dat geen
rechtspersoon is, op huwelijkse voorwaarden te trouwen. Zodoende worden de twee
vermogens, zakelijk en privé, gescheiden gehouden. In bepaalde gevallen is het
verstandiger om de onderneming voort te zetten in een rechtspersoon. Ingeval een vennoot
van een personenvennootschap individueel failliet wordt verklaard, verliest hij de
bevoegdheid tot beschikking en beheer over zijn vermogen, art. 23 Fw, dus ook over
hetgeen is ingebracht in de vennootschap. Bovendien zal zijn aandeel in de vennootschap
onder zijn schuldeisers moeten worden verdeeld. Samenwerking met een failliete vennoot is
hierom onmogelijk, waardoor meestal de vennootschap ten aanzien van deze vennoot zal
worden ontbonden.
Een rechtspersoon is als zelfstandig drager van rechten en plichten gescheiden van zijn
functionarissen. De rechtspersoon kan daarom zelfstandig failliet worden verklaard, los van
zijn functionarissen. De functionarissen worden hier dus niet failliet verklaard en kunnen ook
niet gedwongen worden uit hun privévermogen bij te leggen. De huwelijkse gemeenschap of
de gemeenschap die in geval van een geregistreerd partnerschap is aangegaan, blijft hierbij
ook buiten schot. In geval van onbehoorlijk bestuur waarvan aannemelijk is dat dit een
belangrijke oorzaak is van het faillissement, kunnen bestuurders toch hoofdelijk
aansprakelijk worden gesteld op grond van art. 2:248 lid 1 BW. Hoofdelijk wil zeggen voor
het gehele bedrag met zijn gehele eigen vermogen.
Bij ieder faillissement neemt de curator het beheer van de onderneming over. De curator is
namelijk op grond van art. 68 Fw bevoegd om vanaf de dag dat het faillissement wordt
uitgesproken het beheer te voeren over de onderneming. Hij zal daarom zaken als contant
geld, waardepapieren, bankafschriften en de boekhouding innemen. Zijn er nog
bedrijfsactiviteiten, dan onderzoekt de curator de mogelijkheid om die voort te zetten, met het
oog op een eventuele verkoop van het bedrijf ook wel 'doorstart' genoemd. Heeft de
gefailleerde werknemers in dienst, dan wordt het dienstverband in de regel door de curator
beëindigd. Hiervoor heeft hij wel toestemming van de rechter-commissaris nodig. Alle
bezittingen worden verkocht en uit de opbrengst worden de schuldeisers betaald.
De ondernemer wordt als schuldenaar door de faillietverklaring op grond van art. 23 Fw
beschikkingsonbevoegd. Beschikkingsonbevoegdheid is een goederenrechtelijke term en
houdt in dat de rechtspersoon niet bevoegd is om te beschikken over een of meer specifieke
goederen. In geval van faillissement zijn dat alle goederen. Iemand is gewoonlijk
beschikkingsbevoegd als hij eigenaar of rechthebbende is van een goed, maar dat geldt dus
niet voor een failliet verklaarde. Onder beschikken worden goederenrechtelijke handelingen
verstaan. Beschikkingsbevoegdheid is bij deze handelingen een vereiste, blijkt uit art. 3:84
BW. Volgens art. 3:86 lid 1 BW kan dit wel gepareerd worden met een beroep op de goede
trouw, maar dan moet het faillissement nog niet zijn gepubliceerd in de Staatscourant, zo
stelt art. 35 lid 3 Fw. Alle faillissementen worden op grond van art. 14 lid 3 Fw door de
curator onverwijld gepubliceerd in de Staatscourant; in de praktijk wordt dit bij sommige
rechtbanken door de griffie gedaan, opdat het inderdaad zonder uitstel plaatsvindt.
3
Lois Pelders DU1.B1
20075979
, 1.6.2 Bewindvoerder bij surseance van betaling
Indien surseance van betaling wordt verleend, krijgt een ondernemer of rechtspersoon uitstel
van betaling. Dit kan met betrekking tot een natuurlijk persoon slechts aan een ondernemer
worden verleend, en niet aan een natuurlijk persoon die geen zelfstandig beroep of bedrijf
uitoefent, zo blijkt uit art. 214 lid 4 Fw. Surseance is slechts aan de orde als deze
ondernemer zijn schulden niet meer kan betalen. De rechter stelt dan conform art. 215 lid 2
Fw een bewindvoerder aan en deze voert het beheer over de zaken van de schuldenaar. De
bedoeling is dat de schuldenaar met zijn schuldeisers gaat onderhandelen over een
afbetalingsregeling of akkoord. De schuldenaar is gedurende de surseance onbevoegd enige
daad van beheer of beschikking te verrichten zonder medewerking, machtiging of bijstand
van de bewindvoerder(s), art. 228 Fw. Hij is dus, net als in geval van faillissement,
beschikkingsonbevoegd met betrekking tot zijn bezittingen.
Surseance wordt vaak het voorportaal tot faillissement genoemd, omdat vrijwel geen enkele
ondernemer tot een akkoord kan komen en zich daaraan (kan) houden. Dit heeft onder meer
te maken met het feit dat er geen doorleververplichtingen van handelspartners bestaan,
waardoor het bedrijf vaak geen leveranties meer ontvangt en klanten zullen wegblijven,
omdat zij het bedrijf niet vertrouwen wanneer het onder surseance staat. Deze
stigmatiserende werking zorgt er tevens voor dat bedrijven surseance pas heel laat
aanvragen, zo laat dat een faillissement vrijwel onvermijdelijk is. Dit werkt de stigmatiserende
werking in de hand. Ook het verlenen van surseance van betaling wordt gepubliceerd in de
Staatscourant. Dit komt om de hiervoor genoemde redenen een stuk minder vaak voor dan
een faillissement.
Net als bij het faillissement valt ook bij surseance de huwelijkse gemeenschap of de
gemeenschap die onder het geregistreerd partnerschap is aangegaan onder de boedel
indien er sprake is van een onderneming zonder rechtspersoonlijkheid. Dit op grond van
art. 229 Fw. Bij het houden van een eenmanszaak of personenvennootschap is het daarom
goed zich te realiseren dat het huis waarin de ondernemer met zijn of haar partner woont,
evenals de inboedel en alle andere bezittingen, algeheel in de boedel vallen in geval van
surseance, en met name in geval van faillissement. Doordat een rechtspersoon een
afzonderlijk rechtssubject is, vallen hier de functionarissen buiten de surseance of het
faillissement.
2. Personenvennootschappen en eenmanszaken
3. Algemene kenmerken van rechtspersonen
Alle ondernemingsvormen met rechtspersoonlijkheid, oftewel rechtspersonen, staan in boek
2 van het BW. Dit zijn alle rechtssubjecten op grond ven artikel 2:5 BW en daarmee zijn ze
drager van rechten en plichten. Er zijn in totaal zes van deze ondernemingsvormen:
- de vereniging (formeel en informeel), art. 2:26 t/m 2:52 BW;
- de coöperatie (een bijzonder verenigingstype), art. 2:53 t/m 2:63k BW;
- de onderlinge waarborgmaatschappij (OWM) (een bijzonder verenigingstype), art. 2:53
t/m 2:63k BW;
- de naamloze vennootschap (nv), art. 2:64 t/m 174a BW;
- de besloten vennootschap met beperkte rechtspersoonlijkheid (bv), art. 2:175 t/m 2:284a
BW;
- de stichting, art. 2:285 t/m 2:304 BW.
Hoewel rechtspersonen allemaal anders zijn, is een groot deel van de basisregels voor alle
rechtspersonen hetzelfde. In art. 2:1 t/m 2:25 BW staan bepalingen die gelden voor alle
rechtspersonen. Daar wordt dan ook steeds verwezen naar 'de rechtspersoon'. Daarna
komen achtereenvolgens alle rechtspersonen afzonderlijk in de wet aan bod. Als deze
wetsartikelen worden vergeleken, blijkt overigens dat er regelmatig overlap tussen zit.
4
Lois Pelders DU1.B1
20075979