1
Probleem 1 P s nlijkheidsst rnis
◇
Leerdoel 1: Wat is het verschil tussen persoonlijkheid en temperament?
Persoonlijkheid → min of meer stabiele groep aan eigenschappen, met voor het individu kenmerkende eigenschappen
van denken, voelen en gedrag
• Benaderingen: stabiliteit van persoonskenmerken over de tijd heen
• Klassieke eigenschap perspectief: het temperament van persoonlijkheid heeft een biologische basis (nature)
• Contextuele perspectief: omgeving heeft ook invloed (nurture)
• Voor beide niet echt een hard bewijs gevonden
Big 5 Model
✦ Extraversie(E)
• Refereert naar sociaal, assertief, dominant, energiek en optimistisch zijn, versus een voorkeur hebben voor
solitaire activiteiten, anderen volgen en introvert zijn(ook wel surgency)→ lage order trekken: sociale inhibitie,
sociabiliteit, dominantie en activiteitslevel.
✦ Altruïsme(A):
• Geeft de kwaliteit van de sociale interactie weer, variërend van warm, vriendelijk, empathisch en altruïstisch tot
koud, egocentrisch en antagonistisch→ antagonisme en prosociale neigingen.
✦ Consciëntieusheid (C)
• Beschrijft de positie van een persoon tot werkgerelateerde trekken, variërend van ordelijk, ambitieus en
betrouwbaar tot wanordelijk, nonchalant en onbetrouwbaar. Bovendien refereert deze trek naar de mate waarin
een persoon zelfdiscipline heeft en zichzelf als (in)competent beschouwt→ ook wel effortful control→ lage orde
trekken: aandacht, onderdrukkende controle en motivatie voor prestatie.
✦ Neuroticisme(N)/Emotionele Stabiliteit:
• Beschrijft individuele verschillen in (sociale) angst, ergernis, kwetsbaarheid en negatieve emotionaliteit→ lage
order trekken: angst en prikkelbaarheid→ fearful distress en irritable distress→ ook wel negatief Affect
✦ Openheid voor Ervaren(O)/Intellect:
• Refereert naar creatief zijn en problemen en situaties met een open geest benaderen, tegenover minder
fantasierijk zijn, meer nuchter zijn en een voorkeur hebben voor bekende paden en oplossingen.
Temperament → eigenschappen vroeg in de ontwikkeling observeerbaar met een sterk genetisch of neurobiologisch
• Vanaf de vroege kindertijd
• Relatief consistent
• Sterk genetische of neurobiologische basis
• Multidimensionaal
Benaderingen
✦ Thomas en Chess: Behavioristisch (hoe)
• Gaat erom de hoe van het gedrag
• 9 dimensies
- Activiteit(fysiek)
- Regelmatigheid(voorspelbaarheid van gedrag)
- Aanpassingsvermogen(reactie op veranderingen in omgeving)
- Terugtrekken bij nadering(reacties op nieuwe dingen)
- Drempel van responsiviteit(hoeveelheid stimulatie nodig om een reactie uit te lokken)
- Intensiteit van reactie(energielevel van een reactie)
- Kwaliteit humeur(hoeveel positieve en negatieve gevoelens)
- Afgeleidheid/distractibility(effectiviteit van externe stimuli in het veranderen van het
gedrag van een kind)
- Taak volharding(lengte tijd en behoud van activiteit voortgezet door het kind)
* blijken er toch maar 4 te zijn
• Goodness of fit → opvoeding moet worden aangepast op het unieke temperament van het kind
• 3 typen kinderen:
- Makkelijk → verkeert doorgaans in een positieve stemming, heeft regelmatige biologische functies en lage tot
matige responsintensiteit, goede aanpassing, raakt niet van streek in nieuwe situaties.
- Traag op gang komend → heeft vaak een negatieve stemming, laag activiteitsniveau, een lage
responsintensiteit, is geneigd om zich terug te trekken in nieuwe situaties.
- Moeilijk kind → verkeert doorgaans in een negatieve gemoedsstemming, onregelmatige biologische functies,
hevige reacties, geringe aanpassing, is geneigd om zich terug te trekken in nieuwe situaties.
• Moeilijk temperament → cluster van gedragsstijlen die uitdagend zijn voor verzorgers
• Kritiek
- Weinig aandacht voor motiverende en emotionele componenten
- Weinig bewijs voor de 9 categorieën
- Stemming wordt gezien als continuüm met losse 2 temperament-kenmerken positieve en negatieve gevoelens
✦ Buss & Plomin
• Temperament is een voorloper van persoonlijkheid
• 5 criteria wanneer iets een temperament is
- Stabiel over de kindertijd
- Sprake van overerving
- Behouden in de volwassenheid
er oo oo
, 2
- Evolutionair adaptief: handig om te hebben zodat je aangepast bent om je omgeving (openheid -> zodat je
makkelijk relaties kan aangaan en voortplanten)
- Aanwezig in onze fylogenetische verwanten
• 4 dimensies
- Emotionaliteit(intensiteit van emotie)
- Activiteit(kwantiteit van motorische activiteit)
- Sociabiliteit(nabijheid met anderen)
- Impulsiviteit(snelheid versus remming)
✦ Rothbart:
• Temperament is het verschil in reactiviteit en zelfregulatie. Reactiviteit bestaat uit emotionaliteit en activiteit
• CBQ: Children's behaviour Questionnaire -> internaliserende en externaliserende problemen bij kinderen
vaststellen
• 3 dimensies
- Negatief affect:
- Neiging om negatieve reacties te ervaren -> kan internaliserend en externaliserend (je bent meer gesloten)
- Surgentie:
- Het positief meedoen met het activiteitsniveau. Positieve sociale interactie (je bent meer open)
- Inspannings controle:
- De focus kunnen houden bij bepaalde taken. Een rem hebben over wat wel en niet kan (gedragsinhibitie)
Kritiek op de klassieke opvatting van persoonlijkheid en temperament
• Persoonlijkheid heeft net als temperament, een genetische basis
• Persoonlijkheid en temperament hebben veel gemeenschappelijke kenmerken
• Zowel persoonlijkheid als temperament worden beïnvloedt door ervaring
• Sommige kenmerken van temperament ontwikkelingen zich pas op latere leeftijd
Wisselwerking persoonlijkheid en omgeving
✦ Leerproces
• Temperament vorm de ervaring van het kind met klassieke en operanet conditionering
✦ Omgevingsuitlokking
• Temperament vormt de reactie van volwassen en leeftijdsgenoten op het kind
✦ Omgevingsbewustzijn
• Temperament vorm de manier waarop kinderen en hun ervaringen interpreteren
✦ Sociale en temporale vergelijkingen
• Temperament vorm de manier waarop kinderen zichzelf evalueren ten opzichte van andere en zichzelf
gedurende de tijd
✦ Omgevingsselectie
• Temperament geeft vorm aan de keuzes van kinderen over hun dagelijkse omgeving
✦ Omgevingsmanipulatie
• Temperament vorm de manier waarop kinderen hun omgeving veranderen, aanpassen en manipuleren
Leerdoel 2: Wanneer is iets een persoonlijkheidsstoornis, wanneer is er sprake van normale/abnormale
persoonlijkheidsstoornis en wat is een borderline persoonlijkheidsstoornis?
Soorten persoonlijkheid
✦ Normale persoonlijkheid
• De vijf dimensies van persoonlijkheid. De 5 dimensies zijn extraversie, neuroticisme, altruïsme,
consciëntieusheid en openheid/intellect. De persoonlijkheid kan worden beschreven door op iedere dimensie en
de onderliggende facetten aan te geven in welke mate het van toepassing is. Alle dimensies behalve openheid
kunnen ook gebruikt worden voor de beschrijving van persoonlijk van kids.
✦ Abnormale persoonlijkheid
• Een extreme positie of een afwijking van het gemiddelde van de vijf dimensies van normale persoonlijkheid (de
big 5).
• Verschil tussen normale en abnormale is puur kwantitatief (een statistische afwijking).
✦ Gestoorde persoonlijkheid
• Sprake van als van substantiële beperkingen in het functioneren op het gebied van het zelf (identiteit) en op het
gebied van relatie (empathie).
• Verschil tussen normale en gestoord is kwalitatief.
, 3
Persoonlijkheidsstoornis → Een psychische aandoening, waarbij dagelijks functioneren ernstig wordt verstoord door
beperking in het functioneren van de persoonlijkheid en door aanwezigheid van pathologische
persoonlijkheidskenmerken.
Deze beperkingen hebben betrekking op het zelf en het intermenselijke functioneren.
✦ Individuele problemen
• Problemen met de identiteit, zoals geen duidelijke afbakening tussen zichzelf en anderen. Of een instabiel gevoel
van eigenwaarden.
• Zelfsturing: problemen met het nastreven van coherente en betekenisvolle levensdoelen of een beperkt zelf
relatief vermogen
✦ Intermenselijk functioneren
• Problemen met het tonen van empathie
• Problemen met intimiteit
DSM-criteria
• Een duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen dat duidelijk afwijkt
van wat binnen de cultuur van de betrokkene wordt verwacht. Dit patroon komt op 2 (of meer) van de volgende
terreinen tot uiting:
• Cognities (manieren van denken, waarnemen en interpreteren van zichzelf, andere mensen en gebeurtenissen).
• Affectiviteit (emotionele reacties zijn te veel of te weinig wisselend, te sterk of te zwak, of ongepast).
• Interpersoonlijk functioneren (intimiteit en wederkerigheid).
• Impulsbeheersing (te weinig controle, of juist te rigide).
• Het duurzame patroon is inflexibel en komt tot uiting in een breed scala van persoonlijke en sociale situaties.
• Het duurzame patroon veroorzaakt klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of beroepsmatige
functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen.
• Het patroon is stabiel en van lange duur, en het begin ervan kan worden herleid tot op zijn laatst de adolescentie of de
jonge volwassen leeftijd.
• Het duurzame patroon kan niet worden verklaard als een uiting of gevolg van een andere psychische stoornis.
• Het duurzame patroon kan niet worden toegeschreven aan de fysiologische effecten van een middel (een drug of
medicatie) of aan een lichamelijke aandoening (zoals een schedeltrauma).
Alle persoonlijkheidsstoornissen
• Borderline-persoonlijkheidsstoornis
• Dwangmatige-persoonlijkheidsstoornis
• Histrionische-persoonlijkheidsstoornis
• Afhankelijke-persoonlijkheidsstoornis
• Vermijdende-persoonlijkheidsstoornis
• Paranoïde-persoonlijkheidsstoornis
• Schizoïde-persoonlijkheidsstoornis
• Schizotypische-persoonlijkheidsstoornis
• Antisociale-persoonlijkheidsstoornis
• Narcistische-persoonlijkheidsstoornis
• Andere specifieke persoonlijkheidsstoornis
• Ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis
Prevalentie
• 11% van de jeugdige heeft minimaal één van de bovenstaande persoonlijkheidsstoornissen
• 40% als er wordt gekeken naar klinische populaties
• BPS: 20% in een klinische populatie van jongeren.
Borderline-persoonlijkheidsstoornis
• Mensen met BPS hebben instabiele relaties met anderen en een instabiel zelfbeeld.
• Ze hebben last van stemmingswisselingen en zijn duidelijk impulsief.
• Deze problemen moeten beginnen op jongvolwassen leeftijd en aanwezig zijn in verschillende contexten.
DSM-criteria
Er moet sprake volgens DSM-5 zijn van een pervasief patroon van instabiliteit van de interpersoonlijke relaties, het
zelfbeeld en van de affecten en duidelijke impulsiviteit, wat aanvangt op jongvolwassen leeftijd en aanwezig is in
uiteenlopende contexten, zoals blijkt uit ten minste vijf van de volgende kenmerken:
1. Verwoede pogingen om feitelijke of vermeende verlating te voorkomen.
2. Een patroon van instabiele en intense interpersoonlijke relaties gekenmerkt door
afwisselingen tussen extreem idealiseren en devalueren.
3. Een identiteitsstoornis: een duidelijke persisterend instabiel zelfbeeld of zelfgevoel.
4. Impulsiviteit op ten minste twee gebieden, die de betrokkene in beginsel zelf kunnen
schaden (geld verkwisten, seks, middelengebruik, roekeloos rijgedrag of eetbuien.
5. Recidiverende suïcidale gedragingen, gestes of dreigingen, of automutilatie.
6. Affectlabiliteit als gevolg van een duidelijke reactiviteit van de stemming (bijvoorbeeld
episoden van intense somberheid, prikkelbaarheid of angst, meestal enkele uren
durend en slechts zelden langer dan een paar dagen.
7. Chronisch gevoel van leegte.
8. Inadequate, intense woede of moeite kwaadheid te beheersen (bijvoorbeeld
frequente driftbuien, aanhoudende woede of herhaaldelijke vechtpartijen).
, 4
9. Voorbijgaande, aan stress gerelateerde paranoïde ideeën of ernstige dissociatieve
symptomen.
Probleemgebieden
De groep mensen met BPS is een zeer heterogene groep. Toch kan de BPS onderverdeeld worden in 4
probleemgebieden:
1. Affectregulatie → sterk wisselende en opeenvolgende emoties. De stemming is overwegend somber/
prikkelbaar, maar er kunnen ook periode hypomane vrolijkheid en energie.
2. Intermenselijke relaties →vaak instabiele en intense relaties, waarbij periode voorkomen dat ze de ander
idealiseren en periode voorkomen dat ze de ander kleineren. Deze overgang kan heel plotseling zijn. Ze hebben
een sterke angst om in de steek gelaten te worden.
3. Impulsbeheersing → sterk impulsief gedrag op meerdere terreinen. Een gebrek aan inhibitie kan leiden tot
plotselinge woede uitbarstingen/vechtpartijen, verspilling van geld, overmatig gebruik van middelen, eetbuien
en risicovol seksueel gedrag.
4. Cognitieve stoornissen → vaak paranoïde ervaringen, hallucinaties en dissociatieve klachten (Hierbij voelt de
persoon er niet helemaal bij te zijn, alsof ze naar hun eigen leven kijken. Deze klachten beperken zich vaak tot
stressvolle situaties).
Uiting stoornis
• Jongens: meer externaliserend en boos gedrag
• Meisjes: meer internaliserend en emotioneel dramatisch gedrag
Link persoonlijkheidsstoornis en BPS
• Hoge scores op de persoonlijkheidsdimensie neuroticisme en lage scores op altruïsme.
• Ze zijn emotioneel dus instabiel en moeilijk in staat op hun belangen boven de belangen van anderen te stellen.
Leerdoel 3: Wat is psychopathologie en hoe verhoudt het zich tot persoonlijkheid?
Psychopathologie de leer van psychische ziektes/ aandoeningen
Hypotheses (Prins): associaties
✦ Kwestbaarheidshypothese
• Bepaalde persoonlijkheden zijn kwetsbaarder voor het ontwikkelen van stoornissen.
• Persoonlijkheid is de oorzaak van psychopathologie
✦ Complicatiehypothese
• Langdurige psychopatologische syndromen -> tijdelijke verandering in persoonlijkheid veroorzaken
• Persoonlijkheid is het gevolg van psychopathologie
✦ Littekenhypothese
• Langdurige psychopatologische syndromen -> permanente verandering in persoonlijkheid veroorzaken
• Persoonlijkheid is het gevolg van psychopathologie
✦ Pathoplastiehypothese
• Persoonlijkheid verklaart individuele verschillen binnen stoornissen. Persoonlijkheid beïnvloedt de manier
waarop de stoornis tot uiting komt.
• Persoonlijkheid verklaart individuele variantie binnen stoornissen.
✦ Spectrumhypothese
• Zowel persoonlijkheid en psychopathologie liggen op hetzelfde spectrum en hebben allebei genetische en
biologische oorzaken.
✦ Veerkrachtshypothese
• Persoonlijkheid kan bufferen voor het ontwikkelen van psychopathologie (stress)
Relaties tussen persoonlijkheid en psychopathologie
• Internaliserend en externaliserend
• Bijdrage van temperament/ persoonlijkheid aan psychopathologie
Bv. hoog op neuroticisme is een oorzaak van angststoornissen. Hoge score op consciëntieusheid verzwakt het risico op
angststoornissen. Lage score op extraversie → hoger op sociale inhibitie, lager op positieve emoties.
Persoonlijkheidsstoornissen: hoge score op neuroticisme en lage score op altruïsme