Aantekening hoor- en werkcolleges Introductie Internationale Betrekkingen
Week 1: hoorcollege 1 maandag 5 februari
Georg F. Kennan (1904 – 2005)
→ pleidooi voor “diplomatieke geschiedenis” (die er daarvoor nog niet was)
• Eerste die de Koude Oorlog echt benoemde en hoe het Westen daarmee om moest gaan.
• Een van de grootste denkers over internationale betrekkingen in de Verenigde Staten.
• Door bezig te zijn met de geschiedenis en theorie van internationale betrekkingen, kun je de
gebeurtenissen van nu beter begrijpen.
Minor: kruispunt van geschiedenis en politicologie
Wat zijn de internationale betrekkingen?
• Voorbeeld: 14 maart 2016, tegelijkertijd met de Nederlandse parlementsverkiezingen wordt in
Turkije en referendum gehouden → zo worden deze twee landen verbonden
• Demonstraties door Turks-Nederlandse burgers met dubbel paspoort die voor Turkije mochten
stemmen, als Nederland de Turkse vice-premier niet toelaat in het land.
• Dit zijn twee machten die met elkaar clashen → klassieke structuur van internationale betrekkingen.
Internationale betrekkingen zijn…
• Relaties tussen staten (en tegenwoordig heel veel andere instituties die niets meer te maken
hebben met staatsmacht
o Diplomatieke relaties: officiële betrekkingen door staten die elkaar hebben erkend als
gelijkwaardige staten. Dit merk je door:
▪ Ambassades: permanent verblijf van een land op het grondgebied van een ander land.
▪ (Handels)verdragen
▪ Ontmoetingen tussen (politieke) leiders
o Economische relaties: belangrijk voor de welvaart, goed geregeld economisch handelsverkeer is
hiervoor essentieel.
o Culturele uitwisseling: sinds de laatste 30/40 jaar belangrijk. Bijvoorbeeld Amerikanisering: op
de achtergrond via film en televisie hebben de Verenigde Staten veel invloed op onze cultuur en
politiek.
• Kortom: macht, wat heeft dit met politieke machtsverhoudingen te maken?
o Te problematiseren: macht wordt altijd zien in relatie tot anderen, het is geen universeel iets,
welke factoren spelen een rol bij het verkrijgen van macht?
• Internationale betrekkingen zijn het domein van staten
o Buitenlandse macht: wie beïnvloedt wie, hoe wordt de koers van de politieke van een land
beïnvloedt door andere landen/instituties, wie bepaalt die koers.
o Binnenlandse machtsverhoudingen
o Internationaal systeem: alles beweegt zich in een web van andere staten en instituties.
Zeven periodes (van Robert J. Jackson)
• Afwisseling van internationale systemen/statenstelsels
Periode 1: Oertijd – 500 n.C.
5 staten/stelsels, soort opvolging van wie eerst kwam en het machtigst is, maar blijven wel naast
elkaar bestaan.
1. Perzische Rijk
2. China
3. India
4. Griekse stadsstaten/Hellenistische Rijk
5. Rome
1
,4. In de Griekse wereld ontstond een stelsel van kleinere stadsstaten rondom de grotere steden
(Sparta, Athene, Kortinthe) (dit wordt vaak gezien als een min-versie van wat wij nu hebben)
• Verbonden via cultuur (godsdienst, Olympische Spelen) maar wilden niet onder één dominante macht
vallen.
• Soort wankel evenwicht van verzet (tegen de grotere steden) en samenwerking wat we later in de
geschiedenis vaker terugzien.
• Hierin ontstaan ook de eerste vormen van diplomatie, via gezanten die tussen de steden reisden en
onderhandelingen/afspraken/verdragen maakten in naam van de gezaghebber. Hieruit bleek dat ze
elkaar erkenden als gelijkwaardige staten (leek op ambassades die we nu hebben)
• Stelsels van collectieve bescherming en verdediging (soort NAVO), als één wordt aangevallen door
bijvoorbeeld de Perzen komen ze samen als één leger.
• Ook soms alle stadsstaten tegen Athene, zodat ze niet té dominant waren.
• Buiten de grenzen van het Hellenistische rijk (die zo goed mogelijk werden behouden) namen ze heel
veel land in (soort van de Europeanen in het koloniale tijdperk)
Periode 2: 500 – 1648 (overgangsfase)
1. China en India wisselend
2. Opkomst Islam
• Kalifaten (Midden-Oosten)
• Osmaanse Rijk (Turkije)
3. Europa zwak
• Heilige Roomse Rijk
• Natiestaten Frankrijk, Spanje, Engeland
Begrippen: moderne diplomatie, permanente vertegenwoordiging, kanselarijen
• De heersers in China en India namen de cultuur van overwonnen rijken over, dus die bleef
grotendeels bestaan.
• Al verschillende afscheidingen binnen de Islam, met als bekendste voorbeeld het schisma tussen de
Sjiieten en Soennieten.
• De Turken hadden op een gegeven moment tot aan Wenen overwonnen (die angst zit nog steeds
diepgeworteld in de geschiedenis van de Oost-Europese landen).
Europa
• Heilige Roomse Rijk: Centraal-Europa tot aan Rome
o “Opvolging” van het West-Romeinse Rijk
o Karel de Grote heerste als eerste keizer
o In 1000 jaar (want het Rijk werd pas in 1806 opgeheven) waren er maar een paar momenten
waarop het Heilige Roomse Rijk écht politiek machtig was, maar werd grotendeels gedomineerd
door anderen (bijvoorbeeld Frankrijk, Spanje, Groot-Brittannië)
o Vanaf ongeveer 1500 komen de natiestaten op, die zich identificeren met één volk/cultuur
(relativering: vaak kon één stad of je gilde als je natie zijn). Mensen moesten zich houden aan de
gebruiken en politieke organisatie van het gebied waar ze in woonden en luisterden niet meer
naar de bevelen vanuit het Heilige Roomse Rijk.
o In Italië vond een soort herhaling van Griekenland plaats: een stelsel van stadsstaten, hier zijn
bepaalde gebruiken uit de diplomatie ontstaan en verfijnd
▪ Kenmerk (van moderne diplomatie): permanente ambassadeur in een land of stad
(bijvoorbeeld permanent iemand uit Florence in Venetië.
▪ Kanselarijen (soort minister van Buitenlandse Zaken) houden ambassadeurs aan het lijntje en
houden contact om dingen te vragen (bijvoorbeeld vrije doorgang van het leger door het
gebied van die stad). Ze beginnen ook archieven aan te leggen van verdragen die zijn
gesloten (om die steeds te kunnen checken).
2
, Periode 3: 1648 – 1800 ((vroeg)moderne tijd)
• Opkomst moderne staat
• Europa voorop
o Vrede van Westfalen (1648)
▪ Voor Nederland bekend als de Vrede van Münster, waarbij Spanje de onafhankelijkheid van de
Republiek erkende.
o Formeel wordt soevereiniteit van staten erkend
▪ Landen zijn gelijkwaardig, niet zomaar ingrijpen in andere landen, wederzijdse erkenning door
staten dat zij op elkaars grondgebied niks te zeggen hebben en op eigen grondgebied de
absolute stem hebben
▪ Op politiek niveau is er in deze tijd niks hoger dan de staat
▪ Op dit principe rustten nog steeds de verhoudingen van de Verenigde Naties
o Kritiek (tegenwoordig bij VN): leidt tot moeilijkheden bij bijvoorbeeld het ingrijpen bij de
schending van mensenrechten, want (juridisch) staat hierop ingaan door het principe van
soevereiniteit in de weg.
Periode 4: 19e eeuw (wereldmacht Europa)
• In vorige periodes speelde Europa maar een kleine rol, pas in de 19 e eeuw werden de Europese
landen echt overmachtig in Azië en Afrika, stempel op de wereld.
• Europees Concert (Oostenrijk, Pruisen, Frankrijk, Verenigd Koninkrijk, Rusland) bepalen de Europese
verhoudingen en zo ook de wereldverhoudingen
• Mondialisering van het Europese statenstelsel (door kolonialisering)
• Verval van de oude rijken en opkomst van de Verenigde Staten
Periode 5: 1914 – 1945 (Wereldoorlogen)
• Twee Wereldoorlogen, die zorgen voor de neergang van Europa als wereldmacht
• Opkomst Verenigde Staten en USSR
Periode 6: 1945 – 1991 (Koude Oorlog)
• Mondiale (bipolaire (tot dan toe multipolair)) machtsstrijd tussen de Verenigde Staten en de USSR,
verder geen dominante machten in de wereld.
• Ook opkomst van internationale instituties
o Verenigde Naties
o Mensenrechten, rechtsstaat, democratie
o Ondermijnen enigszins absolute dominantie van de Verenigde Staten en USSR
Periode 7: na 1991
• Terug naar 1648
o Zes regionale mogendheden (Europa maar 1 van de 6), losse entiteiten die onderling proberen de
wereld te verdelen (op een rivaliserende manier)
o Europese spelregels (niet anderen wegvegen van het spelbord, maar blijven respecteren,
nationale soevereiniteit).
3