Burgerschapsvorming. Jong gedaan, oud geleerd
Hoofdstukken 1 en 14
Hoofdstuk 1 Inleiding: de burgerschapsschool
1.1 De pedagogische taak en opdracht van een school
Sociaal burgerschap: lessen over sociale vaardigheden als het bijbrengen van fatsoenlijk gedrag;
aankijken wanneer je met iemand praat, met twee woorden spreken enz.
Democratsch burgerschap: kinderen leren deelnemen aan besluitvormingsprocessen, leren
luisteren, meedenken of iets doen voor een ander.
Actef burgerschap: ‘Leerlingen leren door het te doen, ervaren wat het is, door sociale verbindingen
met elkaar aan te gaan zowel binnen de school als met de omgeving opdat ze met elkaar leren leven
in een samenleving die wordt gekenmerkt door etnische, culturele, maatschappelijke en
godsdienstge pluriformiteit’
John Dewey: Amerikaanse pedagoog en flosoof. ´Democracy and Educaton. An introducton tot he
philosophy of educaton´, hierin beschrijf hij de grondhouding die zich kenmerkt door meedoen
vanuit het perspectef van samenleven. ´Waarlijk mens zijn door deel te nemen aan de gemeenschap.
´
Micha de Winter: Nederlandse sociaal-pedagoog. Het meedoen aan de gemeenschap door kinderen
is verbonden aan competentes die kinderen moeten gaan beheersen: het kunnen debateren, het
verantwoordelijk omgaan met bevoegdheden en situates, het oefenen en tonen van tolerante en
respect voor de verscheidenheid van identteiten, meningen en gedragingen, de bereidheid om
verantwoordelijkheid te kunnen dragen en om de civil society (´maatschappelijk middenveld) actef
te verdedigen wanneer de principes ervan in het geding zijn.
Jeroen van Onstenk: omgang met burgerschapsvorming moet door scholen worden vrij gelaten. Wel
zullen kinderen door het ontwikkelen van normatef en waarde bewust gedrag evenwicht moeten
leren vinden tussen enerzijds aanspreekbaar en verantwoordelijk zijn en anderzijds weerbaar zijn en
opkomen voor je eigen belang.
Gert Biesta: kinderen zijn in politek opzicht geen burger, geen stemrecht en dragen niet dezelfde
politeke verantwoordelijkheid die volwassenen dragen. Wel burger wanneer het gaat om de
partcipate in het gezin, op school en op straat. Hier oefenen ze het rekening houden met een ander,
vaardigheid bij het uitoefenen van het grotemensenburgerschap.
1.2 Burgers en burgerschapsvormen
Betekenis burger in huidige samenleving: de normateve betekenis van het individu, dat recht heef
om zichzelf te zijn, maar waarvan ook verwacht wordt dat het zich aanpast aan de spelregels van de
Nederlandse samenleving’
Vier typen burgers door relate tussen individu en de gemeenschap ( Herman van Gunsteren ):
1. Calculerend of Liberaal-individualistsch burgerschap (burger als zelfstandig mens stemt zijn
gedrag in vrijheid af op het hoogst mogelijke sociaaleconomische en culturele rendement)
2. Gemeenschapsburgerschap (functoneren van de enkeling is volledig ahankelijk van de
relate die hij met de gemeenschap onderhoudt)
, 3. Republikeins burgerschap (verhouding van de burger tot de publieke gemeenschap (politek).
Individualiteit staat in dienst van de gemeenschap. Deugden: moed, militaire discipline en
staatsmanschap)
4. Neorepublikeins burgerschap (Synthese van andere vormen. Burger komt voor zichzelf op en
bezin een uitgebalanceerde relate met de gemeenschap, incl. rechten en plichten. Ook wel
het kritsch-democratsch burgerschap)
Wiel Veugelers: burgerschap vanuit perspectef van waardeontwikkeling. Waarde
nastrevenswaardig gedrag dat zich o.a. uit in het streven naar gelijkwaardigheid, samenhorigheid en
vrijheid.
Drie soorten burgers met bijbehorende burgerschap ( Veugelers ):
1. Aanpassingsgerichte burger; ontleent zijn identteit aan een historisch gegroeide
gemeenschap. Belangrijk om waarden te delen en deel uit te maken van de gemeenschap.
Gerealiseerd door overdracht van waarden.
2. Individualistsche burger; exponent van de liberale tradite en heef een sterk bewustzijn van
zijn individuele rechten. Persoonlijke autonomie, kritsch denken (refectevermogen) en
onahankelijke oordeelsvorming belangrijk. Het zelf bepalen van voor jezelf belangrijke
waarden.
3. Kritsch-democratsche burger; combinate van individuele rechten met sociale plichten.
Verantwoordelijk gedrag door aanpassing en disciplinering. Kritsch denken en onahankelijke
oordeelsvorming door zelfstandigheid. Sociaal betrokken, loyaliteit, gelijkwaardigheid en
verantwoordelijkheid.
Nog erbij te voegen>
4. Bezielde burger; gedreven door levensbeschouwelijke idealen. Relate met de medemens op
een opbouwende manier vormgegeven, op positeve wijze. Inclusief denken (Feitse
Boekwinkel): eigen geluk is ahankelijk van het welbevinden van een ander.
Jos Elster verwijst naar de flosoof Immanuel Kant (‘kantanen ): jij moet zo handelen, zoals je
zou willen dat anderen handelen. Tegen asociaal gedrag. ‘Categorische imperateff: principe
om goed te zijn door een soort hoger geweten/ethische instelling.
1.3 De zesslag van burgerschapsvorming
De zes aspecten van burgerschapsvorming bieden scholen een structuur om informate en kennis
over burgerschapsvorming praktjkgericht te organiseren. Tevens geef het de mogelijkheid om zich
te verantwoorden tegenover de onderwijsinspecte voor haar invulling van burgerschapsvorming.
Gestelde vragen kunnen zijn: Wat is de bijdragen die een school aan burgerschap en
burgerschapsvorming levert? Welke doelen streef de school na? Welke werkwijze hanteert de
school om haar doelen te realiseren? (Hoofdstuk 14.1)
1. Schoolcultuur; aannames, waarden, normen, burgerschapsconcepten, mensvisies,
kindbeelden, symbolen en rituelen.
2. Schoolorganisate; gebaseerd op schoolcultuur. Regels, leiderschapsstjlen en
communicatevormen (open communicate essenteel)
3. Pedagogisch klimaat en klassenmanagement; rooster en leer- en leefomgeving. Leerlingen
hier inbreng bij?