Bestuursrecht III
Werkcolleges
Inhoudsopgave
Werkcollege 1: 18-04-2018.................................................................................................2
Werkcollege 2: 24-04-2018.................................................................................................6
Werkcollege 3: 02-05-2018................................................................................................11
Werkcollege 4: 16-05-2018................................................................................................16
Werkcollege 5: 23-05-2018................................................................................................20
Werkcollege 6: 30-05-2018................................................................................................25
Werkcollege 7: 06-06-2018................................................................................................30
,Werkcollege 1: 18-04-2018
1.1: Algemene vragen over de taak van de bestuursrechter
1: In Nederland geldt vooral het beginsel van de individuele rechtsbescherming, ook al is dit
niet ten volle doorgevoerd. Individuele rechtsbescherming ziet erop dat enkel degene die
dat aangaat kan opkomen tegen een besluit. In Nederland geldt dat ‘belanghebbenden’
kunnen opkomen tegen een besluit. Dit zijn soms andere personen dan de ontvanger van de
beslissing (de geadresseerde).
Handhaving van het objecteve recht is controle van het bestuursorgaan. De rechter kijkt of
het bestuursorgaan het recht goed heef toegepast. Er wordt dan verder gekeken dan alleen
de posite van degene die het beroep heef ingediend.
Individuele rechtsbescherming gaat over de bescherming van de rechtsposite van de burger,
waarin hij of zij beschermd wil worden. Het gaat om de beslechtng van het geschil tussen
bestuursorgaan en burger, zoals dat door de burger naar voren wordt gebracht. De burger
stelt beroep in, daar staan beroepsgronden in. Aan de hand van die gronden wordt het
geschil beslecht. Handhaving van het recht staat dan minder centraal.
In de Awb in 1994 is de primaire doelstelling gesteld op individuele rechtsbescherming. Wel
heef men het steeds meer over geschilbeslechtng, wat vooral ziet op het daadwerkelijk
oplossen van een geschil tussen partjen.
2: Focus op handhaving van objectef recht zou als volgt invloed hebben:
a. Het belanghebbendenbegrip zou breder worden omvat, aangezien bij handhaving
van het objecteve recht in beginsel geldt dat iedereen mag opkomen tegen een
beslissing. Het belanghebbendenbegrip zou dan zijn betekenis verliezen en feitelijk
kunnen worden weggehaald uit de wet.
Acto popularis: afschaffing van het belanghebbendenbegrip. Eenieder mag dan naar
de rechter, er is geen afakening van belanghebbenden. Iedereen mag naar de
rechter, de rechter moet heel veel besluiten beoordelen en zo kunnen zij het
bestuursorgaan dus heel goed controleren. Niet ter zake doet dan of degene die
beroep instelt geraakt is in een belang.
Wij kennen een belanghebbendenbegrip, maar dat is niet een volledige doorvoering
van individuele rechtsbescherming, daarvoor moet je het belanghebbendenbegrip
nog meer afakenen.
b. De gelding van de relatviteitseis (de geschonden norm dient bescherming te bieden
tegen hetgeen de benadeelde zegt te hebben ervaren) zou in waarde afnemen,
omdat eenieder tegen een beslissing zou mogen opkomen.
Art. 8:69a Awb beschrijf het relatviteitsvereiste. Het relatviteitsvereiste zou
inderdaad moeten verdwijnen, want dan krijgt de bestuursrechter meer ruimte om
het bestuursorgaan te controleren. Zij kunnen besluiten dan ook eerder vernietgen
als het bestuursorgaan het niet goed heef gedaan.
c. Het verbod op reformato in peius (de burger mag er na beslissing op
bezwaar/beroep niet slechter voor komen te staan dan hij deed) zou opgeheven
worden, omdat het gaat om handhaving van het objecteve recht, en niet de
belangen van de burger. Is het objecteve recht onterecht voordelig toegepast, dat
moet dat teruggedraaid kunnen worden.
, Goed, het verbod zou moeten worden afgeschaf, want dat betekent dat de eiser er
wel op achteruit mag gaan, omdat het recht niet goed is toegepast. Bestuursrechter
heef dan meer ruimte om een besluit te vernietgen.
d. De hoogte van het griffierecht zou kunnen toenemen, maar ook dalen. Aan de ene
kant is er een belang van de individuele burger dat goed beschermd moet worden.
Deze bescherming is pas efectef als er een daadwerkelijke concrete toegang tot de
rechter is. Aan de andere kant staat bij objectef recht centraal dat de wet wordt
nageleefd. Ook in dat geval moeten mensen kunnen opkomen tegen in hun ogen
foute beslissingen.
Goed. Je ziet niet duidelijk een tegenstelling tussen de twee begrippen, maar wel
duidelijk is dat bij handhaving van het objecteve recht laag griffierecht van belang is.
e. Het moment van toetsing ex nunc of ex tunc: op dit moment is de toetsing ex tunc,
dus op het moment van de aanvraag, of het recht toen is toegepast. Toepassing van
het recht heef vooral invloed op het geldende recht, en dus zou ex nunc toetsing
beter passen: wijzigingen moeten worden meegenomen.
Ex tunc: je gaat in beroep tegen een besluit, dan gaat de rechter kijken of die
beslissing op bezwaar correct genomen is. De rechter kijkt dan naar de feiten en
omstandigheden van het moment van het nemen van het omstreden besluit door
het bestuursorgaan: hebben ze het op dat moment goed gedaan?
Ex nunc: je kijkt naar de feiten en omstandigheden zoals die zijn op het moment dat
je het besluit beoordeelt.
De rechter kijkt ex tunc, dat heef te maken met de trias politca. Als ze ex nunc gaan
beoordelen, dan verwijt je het bestuursorgaan dingen die ze niet wisten op het
moment van het nemen van het besluit.
Je kan beide kanten op redeneren: de burger is het meest gebaat bij een ex nunc
beoordeling, maar dat hangt ook af van de wijzigingen in het recht, zijn die positef
voor de burger of niet? Dit is een ingewikkelde! Maar als je het hebt over toezicht,
dan sluit ex tunc toetsing daarbij aan: je kijkt of het bestuursorgaan het in het
verleden goed heef gedaan.
f. Het beginsel van ongelijkheidscompensate: is vooral belangrijk in het kader van
bescherming van individuen, en ziet niet op het objecteve recht. Dit zou minder van
belang worden.
Je hebt twee partjen: bestuursorgaan en burger. Er is dus sprake van ongelijkheid
tussen partjen. Het bestuursorgaan is sterker dan de burger. Het idee is dat de
rechter daar iets aan doet: hij compenseert de ongelijkheid. Dit doet hij bijvoorbeeld
door feiten aan te vullen of rechtsgronden in te vullen. De rechter maakt dan zelf een
soort van juridische vertaalslag. Dat staat in art. 8:69 lid 2 en 3 Awb.
In handhaving van het objecteve recht zou ongelijkheidscompensate in beginsel
geen rol moeten spelen, omdat partjverhoudingen niet zo belangrijk zijn. De rechter
zou dan in theorie zeggen: kom maar hier, ik kijk wel of het klopt of niet. De burger
hoef dan geen gronden aan te voeren, de rechter kijkt op alle gronden. Dat is in de
praktjk echter niet altjd logisch, omdat je altjd beperking van de omvang van het
geding hebt.
1.2: Algemene vragen over bevoegdheid
1: De bevoegdheid van het CBB om in eerste en enige aanleg te oordelen staat in art. 8:6
Awb jo. art. 4 Bb. Goed
,2: De bevoegdheid van het CBB om in hoger beroep te oordelen staat in art. 11 Bb. Goed
3: De bevoegdheid van het CRvB om in eerste en enige aanleg te oordelen staat in art. 8:6
Awb jo. art. 3 Bb. Goed
4: De bevoegdheid van het CRvB om in hoger beroep te oordelen staat in art. 9 en 10 Bb. Art.
9 kent de mogelijkheid tot cassate, art. 10 niet. Goed. Er zit er een verschil in de schorsende
werking.
5: De bevoegdheid van de belastngrechter is geregeld in de AWR, zie art. 26 AWR voor
bevoegdheid inzake beroep bij de bestuursrechter. Goed. In hoger beroep kom je terecht bij
art. 12 Bb: het gerechtshof. Cassate is ook mogelijk, zie art. 28 AWR.
6: De wetelijke regeling waarin de sector kanton van de rechtbank als bevoegde
bestuursrechter wordt aangemerkt is de Wahv, ook wel de Wet Mulder genoemd, inzake
verkeersovertredingen. Goed, staat in art. 9 Wahv. Hoger beroep stel je in bij het
gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zie art. 14 Wahv.
7: De bevoegdheid van de ABRvS om in eerste en enige aanleg te oordelen is geregeld in art.
8:6 Awb jo. art. 2 Bb. Goed. Noem ook art. 8:1 Awb!
8: De bevoegdheid van de ABRvS om in hoger beroep te oordelen is geregeld in art. 8:105
Awb. Goed. Art. 8:104-105 Awb.
9a: Wanneer het gaat om een beslissing ex art. 2.1 lid 1 onder a Wabo dan is bevoegd in
eerste aanleg de bestuursrechter van de rechtbank Noord-Nederland ex art. 8:6 lid 1 Awb. In
hoger beroep is dan bevoegd de ABRvS ex art. 8:105 Awb.
Goed. Art. 8:1 jo. art. 8:6 Awb. Art. 8:7 Awb is van belang voor de relateve competente. In
dit geval is art. 8:7 lid 1 Awb van toepassing: het is een besluit van de gemeente. Hoger
bereop is de ABRvS op grond van art. 8:104 jo. 8:105 Awb.
Let op: je moet goed kijken of diegene in bezwaar is geweest, voordat hij beroep instelt. Dat
is een vereiste.
9b: Wanneer het gaat om een besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
tot het opleggen van een bestuurlijke boete ex art. 2 en 18 Wet arbeid vreemdelingen dan is
bevoegd in eerste aanleg de bestuursrechter van de rechtbank Midden-Nederland. Op grond
van hoofdstuk 3 Bb art. 6 is niet bevoegd de rechtbank Den Haag, omdat het hier gaat om
een bestuurlijke boete. In hoger beroep is bevoegd de ABRvS ex art. 8:105 Awb.
Goed. Op grond van art. 8:1 jo. art. 8:6 Awb is de rechtbank bevoegd. Op grond van art. 8:7
lid 2 is bevoegd de rechtbank Midden-Nederland. Hoger bereop is de ABRvS op grond van
art. 8:104 jo. 8:105 Awb.
10a: Bezwaar- en beroepschrifen moeten op grond van art. 6:15 Awb worden
doorgezonden naar het juiste bestuursorgaan. Overige stukken moeten op grond van art. 2:3
Awb worden doorgezonden. Goed.
,10b: Indien de stukken naar de rechtbank gestuurd worden, zijn de bepalingen uit de Awb
niet van toepassing, omdat de rechtbank geen bestuursorgaan in de zin van art. 1:1 Awb is
en dus niet onder de werking van de Awb valt. Hoofdstuk 2 en 3 gelden alleen voor
bestuursorganen en dus niet voor de rechtbank. art. 2:3 Awb is niet van toepassing op de
rechtbank. Doorsturen op grond van art. 6:15 Awb naar de rechtbank Noord-Nederland van
de bezwaarschrifen. Voor de andere brieven geldt geen juridische norm.
11: Op grond van art. 3:45 en 6:23 Awb dient degene die de beslissing neemt te melden of
beroep/bezwaar mogelijk is, waar dit mogelijk is en welke termijnen hiervoor gelden. Goed.
Ook art. 8:77 lid 1 onder f Awb is nog van belang: bestuursrechter moet in de uitspraak
aangeven waar je in hoger beroep kan.
1.3: Changoe/Staat
1: Changoe is als belastngambtenaar ontslagen en hij heef over een periode van
tweeënhalf jaar geen loon ontvangen. Dit bleek achteraf ten onrechte te zijn: het besluit tot
ontslag werd vernietgd. Changoe vordert schadevergoeding wegens gederfd loon en
immateriële schade, waarop de verwerende partj stelt dat de burgerlijke rechter onbevoegd
is omdat de ambtenarenrechter bevoegd is. Goed.
2: In vorderingen uit onrechtmatge daad specifek, maar meer algemeen de bevoegdheid
die hem op grond van art. 2 Wet RO is toebedeeld. Zie r.o. 3.2, tweede alinea. Als je in een
burgerlijk recht stelt te zijn geschaad. Gaat vaak over vordering uit onrechtmatge daad. De
Hoge Raad stelt zichzelf eigenlijk altjd bevoegd, zodat zij toezicht kunnen uitoefenen over
het systeem van de bestuursrechtelijke rechtsbescherming en de burger altjd voldoende
rechtsbescherming kan krijgen.
3: De burgerlijke kan aanvullende rechtsbescherming bieden t.o.v. het gesloten stelsel van
uitsluitende bevoegdheid van de administrateve rechter. Goed.
4: Nee, want wanneer er een administrateve bevoegdheid bestaat met voldoende
beschermingsmaatregelen voor de burger, dan dient de burgerlijke rechter zich niet-
ontvankelijk te verklaren. Goed. Dit is de kern van dit arrest: de burgerlijke rechter is altjd
bevoegd, maar hij zal zich niet-ontvankelijk verklaren wanneer de bestuursrechtelijke weg
een goede toegang biedt.
5: Art. 112 Gw maakt onderscheid tussen de civiele rechtspraak en bestuursrechtspraak. Art.
112 Gw biedt de mogelijkheid rechters aan te wijzen voor bestuursrechtspraak die niet tot
de rechterlijke macht behoren, echter dit doet niet af aan de algemene bevoegdheid van de
civiele rechter op grond van art. 112 lid 1 Gw. Dit blijkt ook duidelijk uit het arrest Changoe:
art. 112 lid 2 Gw is een aanvulling op hetgeen in lid 1 geregeld is en het is dus geen kweste
van alternateven. Het arrest sluit goed aan bij art. 112 Gw (?)
6: In het arrest Benthem is bepaald dat het Kroonberoep zoals Nederland dat toentertjd
kende, geen onafankelijke rechtspraak was. Het Kroonberoep kon dus geen fnale
geschilbeslechtng hebben: ergens in het proces, ongeacht het aantal bestuursrechtelijke
procedures, moest de toegang tot een onafankelijke rechter openstaan. In het arrest
Changoe gaat het om de ambtenarenrechter, die evenals de rechters van de rechterlijke
,macht onafankelijk is. De kweste zoals die in Benthem is besproken, is in Changoe dus
geheel niet aan de orde, vanwege de andere inrichtng van ons bestuursrecht sinds die tjd.
Goed. Het EHRM controleert of Nederland zich aan art. 6 EVRM houdt.
Werkcollege 2: 24-04-2018
Niet-ontvankelijkheid houdt in dat je geen toegang hebt tot de procedure: je krijgt geen
inhoudelijke beoordeling van jouw geschil. De ontvankelijkheidsvereisten:
- Bevoegdheid tot beroep of bezwaar: procesbelang en belanghebbende in de zin van
art. 1:2 Awb
- Termijn van (meestal) zes weken
- Inhoud (art. 6:5 Awb)
- Verplichte voorprocedure
- Betalen griffierecht
Ook is heel belangrijk dat het gaat om een besluit dat voor beroep/bezwaar ontvankelijk is.
Je moet dus kijken of er sprake is van een besluit.
2.1: Omgevingsvergunning voor een garage in Glimmen
1: In beginsel geldt art. 6:13 Awb: geen beroep bij geen inspraak. Hiervoor is van belang dat
het de belanghebbende redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen,
administratef beroep of bezwaar heef ingediend. In het geval van mevrouw Van Kleef geldt
dat haar redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen bezwaar heef ingediend,
aangezien de beslissing in beginsel in haar voordeel werd gewezen; zij had dus geen reden
om bezwaar in te dienen. Haar bezwaren ontstonden pas op het moment dat na de
bezwaarprocedure de oorspronkelijke beslissing werd gewijzigd in haar nadeel. Mevrouw
Van Kleef zal door de rechtbank dus ontvankelijk worden verklaard. Voor de heer Katoen
geldt dat het hem kan worden verweten dat hij geen bezwaar heef ingediend naar
aanleiding van het eerste besluit, waarbij ook al sprake was van de vrees die hij uit in zijn
beroepschrif. De heer Katoen zal dus niet-ontvankelijk worden verklaard door de rechtbank.
Goed.
Beslissing in primo (bip) is het verlenen van de vergunning. De heer Eringa is daartegen in
bezwaar gegaan. Dan komt er een beslissing op bezwaar (bob), dat is een wijziging van de
vergunning. Daartegen gaan mevrouw Van Kleef en de heer Katoen tegen in beroep.
Het vereiste van verplichte voorprocedure geldt niet wanneer je redelijkerwijs niet kan
worden verweten dat je je niet eerder gemengd hebt in de procedure (art. 6:13 Awb). Dat is
bijv. het geval wanneer helder is dat de bip geen probleem was voor diegene, maar dat de
bob problemen veroorzaakt. Dat is hier niet het geval: de heer Katoen had al bezwaren en
die worden niet weggenomen door de bob. Hij heef dus afgewacht en dat komt voor zijn
eigen rekening en risico. Mevrouw Van Kleef valt wel binnen deze uitzondering: ze was
tevreden met de bip, en ze is niet tevreden met de bob.
Voor mevrouw Van Kleef is art. 7:1 Awb nog van belang: ze is niet in bezwaar gegaan, maar
dat hoef ook niet op grond van art. 7:1 lid 1 onder a Awb: er is al een bob genomen, en dus
hoef je niet nogmaals bezwaar in te dienen.
2: Die mogelijkheid bestaat en wordt geboden door art. 8:26 Awb. De heer Eringa kan als
belanghebbende op eigen verzoek of op verzoek van de bestuursrechter als partj in het
geding deelnemen. Goed. Als belanghebbende kan je gehoord worden en je mag ook dingen
, zeggen. Je mag alleen geen beroepsgronden aanvoeren, want dan had je zelf maar beroep
moeten instellen.
3: De bedragen voor griffierecht in eerste aanleg staan in art. 8:41 Awb. Hier is de situate
van art. 8:41 lid 2 onder b Awb van toepassing. Er is beroep ingesteld door een natuurlijk
persoon tegen een ander besluit dan die op grond van de Regeling verlaging griffierecht. Het
griffierecht bedraagt dus voor mevrouw Van Kleef en de heer Katoen € 168,- p.p. Goed.
4: Voor mevrouw Gouwenberg is door het verhuizen sprake van verval van het
procesbelang. Mevrouw Gouwenberg heef geen procesbelang meer, omdat zij niet meer
woonachtg is in de nabije omgeving van de woning waar het besluit betrekking op heef.
Het bestuursorgaan zal mevrouw Gouwenberg daarom niet-ontvankelijk verklaren, omdat zij
niet langer kan worden aangemerkt als belanghebbende. Goed. Ze zou nog wel een
procesbelang kunnen hebben wanneer ze haar huis nog niet heef verkocht. Het
procesbelang is dan eventueel het fnanciële belang voor de verkoop van haar huis.
Mevrouw Gouwenberg heef aanspraak op rechtsbescherming, zij kan bij de verkoop regelen
dat de aanspraak op rechtsbescherming overgaat op de nieuwe bewoner. Dat staat niet in
de wet, maar dat is in de jurisprudente geregeld.
5: De heer Hovinga heef aangevoerd dat de brandveiligheid in het geding is. Dit is geen
eigen belang en dus kan de heer Hovinga niet worden aangemerkt als een belanghebbende
in de zin van art. 2:1 Awb. Voert Hovinga zijn belang als concurrent niet aan, dan is
inderdaad sprake van niet-ontvankelijkheid. Voert Hovinga zijn belang als concurrent voor
de rest wel aan, dan is alsnog sprake van een belanghebbende en in dat geval kan het
bestuursorgaan niet overgaan tot niet-ontvankelijkheid, maar moeten ze het bezwaar
ongegrond verklaren, omdat de concurrentebelangen van Hovinga in dit geval geen rol
spelen.
Je hebt ontvankelijkheidsvereisten, als daaraan is voldaan, dan ben je binnen in de
procedure. Dan kan je niet nog eens op deze manier niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het eerste argument doet denken aan het relatviteitsvereiste (art. 8:69a Awb). Alleen dit
relatviteitsvereiste geldt alleen bij het beroep bij de bestuursrechter.
Als belanghebbende hoef je niet je eigen belang zelf aan te voeren, dat moet het
bestuursorgaan onderzoeken. Als concurrent ben je ook belanghebbende, dus dat jij
dat niet aanvoert betekent niet dat het bestuursorgaan je ook direct als niet-
belanghebbende mag bestempelen.
Het tweede argument ziet op het specifteitsbeginsel: als je belanghebbende bent, mag je
alles aanvoeren wat je wilt. Het bestuursorgaan kan het dus op deze manier niet niet-
ontvankelijk verklaren, want je inhoud is niet van toepassing op de niet-ontvankelijkheid.
Dit is een inhoudelijke beoordeling, niet voor de ontvankelijkheid. Meneer Hovinga is
belanghebbende en heef dus toegang tot de procedure. Ze kunnen hem niet op andere
gronden ineens niet-ontvankelijk verklaren.
6: De bezwaartermijn bedraagt 6 weken (art. 6:7 Awb). Deze termijn begint te lopen op de
dag na die waarop het besluit is bekendgemaakt op de wijze zoals wetelijk voorgeschreven
(art. 6:8 Awb). Voor een omgevingsvergunning geldt dat deze wordt bekendgemaakt op de
wijze als beschreven in art. 3:41 Awb: door toezending van het besluit aan de