Week 7: Het gezin als focus voor behandeling
Literatuur
Jewell: Family Therapy for Child and Adolescent Eating Disorders: A Critical Review
Gezinstherapie met de focus op eetstoornissen is naar voren gekomen als de sterkste evidence-
based behandeling voor adolescenten met anorexia nervosa, ondersteund door bewijs van
negen RCT's, en er is toenemend bewijs voor de werkzaamheid bij de behandeling van
adolescent boulimia nervosa (drie RCT's). Er is ook groeiend bewijs voor de werkzaamheid van
multi-familietherapie-indelingen van deze behandeling, met een recente RCT die de voordelen
van deze benadering aantoont bij de behandeling van adolescenten met anorexia nervosa. In dit
artikel bespreken we kritisch het bewijs voor een familietherapie gericht op eetstoornissen door
de lens van een gematigd gemeenschappelijk factorenparadigma. Vanuit dit perspectief is deze
behandeling waarschijnlijk effectief, omdat het een ondersteunende en niet-verwijtende context
biedt die: een veilige, voorspelbare omgeving creëert die helpt om de door de eetstoornis
gegenereerde angst te onderkennen; bevordert specifieke verandering vroeg in de behandeling
bij eetstoornis gerelateerd gedrag; en biedt een vehikel voor de mobilisatie van
gemeenschappelijke factoren, zoals hoop en verwachting versterkt door de expertise over
eetstoornissen van het multidisciplinaire team. Om de resultaten voor jongeren te verbeteren, is
er behoefte aan een beter begrip van de moderators en bemiddelaars die bij deze
behandelaanpak zijn betrokken. Een dergelijk begrip zou kunnen leiden tot verfijning van de
therapie en tot aanpassingen voor gezinnen die momenteel geen baat hebben bij de behandeling.
Familietherapie voor anorexia, fasen:
1. Betrokkenheid en ontwikkeling therapeutische alliantie. Het assessmentproces
heeft een sterke multidisciplinaire focus, inclusief een psychiatrisch kader, een medisch
of pediatrisch kader, een individueel psychologisch kader en een familiesysteem kader.
2. Hulp familie met omgaan eetstoornis.
3. Onderzoeken problemen individuele en familie-ontwikkeling.
4. Afsluiting behandeling, bespreking toekomstige plannen en ontslag.
Multi-familietherapie voor anorexia maakt gebruik van dezelfde vier fasen, maar dan in een
groepstherapie voor 5 tot 7 families tegelijkertijd. Bij deze therapie is er ook een ‘afgestudeerd
gezin’, dat eerder deze therapie heeft gevolgd. Het is een krachtige context voor wederzijds
leren, het gevoel van isolatie en stigmatisering vermindert en een gevoel van hoop en
waarschijnlijkheid wordt vergroot in deze vorm van behandeling. De gezinnen eten ook
maaltijden en snacks in een gemeenschappelijke ruimte, waardoor er mogelijkheid is tot in vivo
leren en ondersteuning.
Familietherapie voor boulimia verschilt van die voor anorexia. Bij familietherapie voor boulimia
wordt vaker apart met de ouders en de adolescent afgesproken in het begin van de behandeling.
Meer aandacht is gericht op het opbouwen van een therapeutische betrokkenheid, zodat
problemen met motivatie om te veranderen en het opbouwen van vertrouwen binnen het gezin
al vroeg kunnen worden aangepakt. De gescheiden sessies in het begin vormen de basis voor
latere gezamenlijke sessies, waarbij problemen met communicatie en samenwerking kunnen
worden aangepakt om gedragsverandering te ondersteunen.
Multi-familietherapie voor boulimia heeft overeenkomsten met die van anorexia, met dezelfde
opbrengsten.
Gezinstherapie gericht op eetstoornissen is stevig gevestigd als een empirisch onderbouwde
behandeling, met bewijs van superieure doeltreffendheid ten opzichte van individuele
aanpakken bij zowel anorexia als boulimia. Hoewel er bewijs is van de werkzaamheid van de
behandeling van goed ontworpen RCT's, zijn er tot op heden geen replicatiestudies uitgevoerd
,onafhankelijk van modelontwikkelaars. Als gevolg hiervan is het mogelijk dat de
loyaliteitseffecten mogelijk de schijnbare superioriteit van gezinstherapie verklaren. Bovendien
zijn andere mogelijk uitvoerbare behandelingen voor anorexia bij adolescenten, zoals CGT, niet
direct vergeleken met FT-AN, en het is mogelijk dat ze even effectief zouden kunnen zijn. Het is
belangrijk op te merken dat zelfs in vergelijkingen van familie versus individuele benaderingen,
de behandelingen vaak veel gemeen hebben met elkaar. Ouderbetrokkenheid is beschreven als
een noodzakelijke voorwaarde voor de behandeling van eetstoornissen bij kinderen en
adolescenten. In overeenstemming met deze zienswijze omvatten de meeste van de 'individuele'
behandelingen die zijn bestudeerd, ten minste enkele collaterale oudersessies. Dit betekent dat
ouders nog steeds het voordeel hadden van de verwachte effecten die kunnen voortvloeien uit
het zien van een therapeut die een duidelijk behandelmodel presenteert, en ook door contact
met andere professionals zoals kinderartsen. Aangezien een behandeling die ouders volledig
uitsluit, in veel gevallen ethisch problematisch is en voor veel gezinnen onaanvaardbaar, kan het
zinloos zijn om het debat in te kaderen in termen van familie en individuele benaderingen die
tegenover elkaar staan. In de klinische praktijk zullen behandelingen vaak worden
gecombineerd en familie- en individuele therapie worden dan als aanvullende componenten van
de behandeling gezien. In klinische settingen buiten een RCT krijgen kinderen en adolescenten
vaak heel vaak individuele tijd met therapeuten. In FT-BN zijn individuele sessies ingebouwd in
het behandelingsmodel, dat gebruikmaakt van elementen die afkomstig zijn van CGT. Evenzo
vormen groepssessies voor adolescenten in zowel MFT-AN als MFT-BN een aanzienlijk deel van
het therapeutische programma. Echter, FT-AN loopt op dit moment achter in de
conceptualisering van wanneer adolescenten op zichzelf moeten worden gezien, of wat de
therapeutische doelen van individuele therapie zouden moeten zijn. Voor adolescenten met
comorbiditeit, kan de derde fase van FT-AN (zodra gewichtsherstel in volle gang is) een ideale
tijd vormen voor het toevoegen van aanvullende behandelingen als CGT.
Gebaseerd op aanwezig bewijs kan geconcludeerd worden dat succesvolle behandelingen voor
kinderen en adolescenten met eetstoornissen de volgende kenmerken hebben:
- Actief mobiliseren van het gezin als een belangrijk hulpmiddel van de behandeling om
veranderingen in eetstoornisgedrag vroeg in de behandeling te bevorderen
- Zorgen voor een coherent behandelingsmodel (idealiter in een handleiding) dat een
zekere mate van consistentie biedt in de manier waarop de behandeling wordt
aangeboden, en tegelijkertijd voldoende flexibiliteit biedt om de behandeling af te
stemmen op de specifieke behoeften van individuele families
- Behandelingen worden gegeven door clinici met aanzienlijke expertise in eetstoornissen,
waar mogelijk binnen een gespecialiseerde multidisciplinaire teamcontext. Dit levert een
omgeving op die een gevoel van veiligheid en vertrouwen creëert waarin adolescenten
en ouders kunnen leren en nieuw gedrag kunnen aannemen.
Empirisch bewijs is nog steeds beperkt, ondanks de gespecificeerde ingrediënten die tot
verandering zouden moeten leiden, van de behandelhandleidingen. Een beter begrip van
moderators en mediators geeft een indicatie wanneer en hoe behandelingen moeten worden
aangepast, of welke aanvullende of alternatieve therapieën mogelijk moeten worden
aangeboden als de standaardbehandeling niet voldoende is. Ze bieden echter ook een nieuw
perspectief op het debat over de rol van gemeenschappelijke factoren in therapie. Sommige veel
voorkomende factoren, zoals temperament, zijn mogelijk niet vatbaar voor verandering, maar
werken in op de specifieke behandelingsfactoren en fungeren daarom als moderators. Andere,
zoals een therapeutische alliantie, kunnen beide in wisselwerking staan met specifieke
behandelingsfactoren en vatbaar zijn voor verandering en kunnen worden begrepen als
onderdeel van wat bemiddelingen veranderen. We suggereren een gematigde,
gemeenschappelijke positie van factoren - beide proberen de overeenkomsten tussen
behandelingen te begrijpen en toch open staan voor het idee dat verschillende
behandelmethoden onderscheidende effecten kunnen hebben en ook op specifieke manieren
, kunnen interacteren met verschillende gemeenschappelijke factoren - een samenhangende basis
biedt van waaruit deze belangrijke en complexe problemen ontward kunnen worden.
Le Fevere: Oplossingsgericht perspectief
De semantische reactie bepaalt welke betekenis men geeft aan de realiteit en welke emoties dit
oproept. Pathologie ontstaat wanneer men maar één manier heeft om betekenis te geven aan de
realiteit, een betekenis waaronder men lijdt. Oplossingsgerichte therapeuten induceren daarom
keuzes. Milton Erickson is de geestelijke vader van het oplossingsgericht werken. Zijn korte,
onorthodoxe therapieën bleken zeer efficiënt. Hij beschouwde symptomen eerder als nuttige
overlevingsstrategieën dan als uitdrukkingen van een of andere vorm van pathologie. Een
therapeut moet alles gebruiken wat de cliënt aanbrengt, ook als het zich aandient als ‘onkruid’.
Erickson ging ervan uit dat hij mensen uitsluitend hielp om hun eigen steunbronnen te
gebruiken, zodat zij hun problemen konden oplossen op de voor hen geëigende wijze.
Belangrijke pijlers zijn aansluiten bij de betekeniswereld en de krachten van de cliënt, wat ook
permissen vormen in een oplossingsgerichte therapie.
De Shazer en Berg ontwikkelden op basis hiervan een oplossingsgericht therapiemodel. De
klasse van de problemen behoort niet tot de klasse der oplossingen. Een analyse van de
problemen is dus niet nuttig om tot een oplossing te komen, de analyse van de oplossingen des
te meer. De cliënt is expert van de therapie.
Het Brugse model steunt op drie invalshoeken:
- Het esthetische systeemdenken van Bateson en Keeney;
- Het linguïstisch decoderen en hypnotisch taalgebruik van Korzybski en van Erickson;
- Het pragmatisch oplossingsgericht werken van De Shazer en Berg.
Axioma’s:
- Het mandaat gegeven door de cliënt wordt boven alles gerespecteerd;
- De cliënt heeft autopoiëtische, zelfhelende capaciteiten;
- Oplossingen hebben vaak niets te maken met het probleem;
- Het kunnen maken van keuzes bevordert psychisch welbevinden.
‘Mandaat’: een delegatie van macht waarover bij elke vraag om hulp wordt onderhandeld. Het is
terzelfdertijd een middel tot onderhandelen en het resultaat ervan, wordt verkregen door
joining en door het zoeken naar overeenstemming over de hulpvraag. Het opdringen van een
therapeutisch doel heeft een kwalijk antitherapeutisch effect. Volgens Maturana en Varela
bezitten biologische wezens zelfvormende (autopoiëtische) capaciteiten. Deze capaciteiten zijn
uniek voor ieder wezen. Een oplossingsgerichte therapeut helpt mensen eigen capaciteiten te
ontdekken. Analyse van problemen geeft informatie over de problemen, maar zelden over de
oplossingen. Het heeft ook een vervelend neveneffect met een hoog anti-therapeutisch gehalte:
het versterkt de problemen. Heisenberg bevestigt dit: hetgeen waarop men focus, wordt
versterkt. Op oplossingen focussen versterkt dus de oplossingen.
Problemen ontstaan vaak wanneer mensen het gevoel hebben niet meer te kunnen kiezen. Alsof
hun semantische reactie maar één betekenis bevat. Als die niet klopt met hun ervaringen, raken
ze in de war. Het is zelden nuttig als therapeut alternatieven aan te bieden en adviezen te geven.
Het induceren van keuzemogelijkheden geeft hen weer greep op hun leven. Zo wordt een
context gecreëerd waarin cliënten alternatieven ontdekken en weer zelf kunnen kiezen. De
therapeut is hierbij een bescheiden gids, die op zoek gaat naar oplossingsstrategieën van de
cliënt. Voor het verwerven van een mandaat dient de therapeut zich aan te sluiten bij de taal van
het gezin, respect te tonen voor hun normen, waarden en doelen. Het probleemverhaal is een
belangrijke opstap naar het vinden van oplossingen. Vragen die gesteld kunnen worden zijn: is
een oplossing denkbaar? Is er een hulpvraag? Is er een werkbare hulpvraag? Zijn passende
steunbronnen voorhanden?