Week 1: Orthopedagogiek als handelingswetenschap
Literatuur
Tak p. 38-43, p. 114-116, p. 133-141
De regulatieve cyclus dient als overkoepelend kader binnen de psychodiagnostiek. Binnen elke
fase kan een empirische cyclus plaatsvinden. Diagnostiek en hulpverlening beïnvloeden elkaar in
dit handelingsgerichte proces. Beide cycli beschrijven essentiële aspecten van de praktijk, maar
hebben verschillende doelen. Bij de empirische cyclus gaat het om stapsgewijze toetsing van de
juistheid van hypothesen die ten grondslag liggen aan de hulp die wordt geboden. Bij de
regulatieve cyclus gaat het om het
stapsgewijze bereiken van doelen bij het
oplossen van een probleem. Toelichting
integratie:
- Beperkte horizon van de
voorspellingen die de
diagnosticus maakt, omdat hij via
het hulpverleningsproces de
probleemsituatie tracht te
veranderen.
- Het procesmatige karakter van de
diagnostiek binnen een
hulpverleningsproces.
- De complexiteit van het
hulpverleningsproces.
- De rol van normen en waarden in het hulpverleningsproces.
Diagnostiek kan ook ongepland invloed
uitoefenen op de hulpverlening. Het
proces van diagnostiek en
hulpverlening wordt als een
probleemoplossingsproces opgevat.
Door systematisch de uitkomsten van
interventies te evalueren, zal steeds
duidelijker worden hoeveel informatie
bij welke problemen noodzakelijk is. De
getrapte benadering van
gedragsassessment en
psychodiagnostiek zo kort als
mogelijk, zo uitgebreid als nodig.
De regulatieve cyclus wordt doorgaans
beschreven als een ‘n=1-onderzoek’.
Daarmee beoogt men ook de effectiviteit van de hulp aan te kunnen tonen en de geldigheid van
bewijsvoering van de gekozen interventie methodologische disciplinering: het op een
expliciete, door anderen controleerbare manier doorlopen van de regulatieve cyclus. Structuur
methodische stappen oplossen problemen:
- Oriëntatie op problemen middels onderzoek en analyse
- Het bepalen van doelen en maken van een plan
- Het uitvoeren van een ingreep
- Het beoordelen van de effecten en bedenken hoe het verder moet.
Afhankelijk van de setting kan deze cyclus uitgewerkt worden tot bijvoorbeeld een
hulpverleningscyclus.
,Na afronding van een gericht onderzoek en na het integreren van de uitslagen tot een
samenhangende probleemdefinitie kunnen de interventiedoelen worden vastgesteld, maar niet
bij elk probleem kan direct een afgerond interventiedoel worden vastgesteld.
Het afwegen van
handelingsmogelijkheden
resulteert in een
oplossingsdefinitie, wat samen
met de probleemdefinitie de
‘theorie van het individuele geval’
vormt. Bij het afwegen van
handelingsmogelijkheden wordt een ‘kosten-batenanalyse’ gemaakt: afwegen verwachte kosten
en opbrengsten. Als de interventie is gekozen, volgt het plannen van concrete activiteiten die nu
moeten worden uitgevoerd. Het behandelplan moet inhoudelijk afgestemd zijn op de behoeften
van de hulpvrager. Een interventie kent doorgaans doelen op korte en langere termijn. Per doel
worden concrete afspraken gemaakt (wie, wat, waar, wanneer, waarmee?). Het is ook raadzaam
af te spreken hoe lang de interventie zal duren, op welke wijze monitoring zal verlopen, wie de
coördinatie heeft en hoe de communicatie zal gaan en hoe de ondersteuning van behandelaars
zal worden uitgevoerd. Treatment integrity: het bewaken van het correct en zorgvuldig
uitvoeren van het behandelplan, verhoogt de effectiviteit. Het controleren verloop van de
interventie (monitoring) heeft concrete, observeerbare criteria nodig. Routine outcome
monitoring gestandaardiseerde aanpak, afgestemd op de doelgroep van de instelling; via
vaste procedures vindt een voor- en nameting van iedere behandeling plaats.
De effecten van de interventie kunnen er vanuit het perspectief van de hulpvrager anders uitzien
dan vanuit dat van de hulpverlener, zelfs wanneer men het eens is over de feiten. Ook kan
gekeken worden naar het perspectief van de korte en lange termijn: hoe stabiel het bereikte
resultaat? Systemen die zijn beïnvloed hebben de neiging naar hun oude evenwicht terug te
keren. Soms vergt het meer tijd om te veranderen na een interventie, waardoor effecten pas na
maanden zichtbaar kunnen worden.
Johnson H1
Onderzoek naar kinderpsychopathologie en behandeling ligt achter op dat van volwassenen. De
laatste 15 tot 20 jaar is er meer bewustzijn ontstaan van de psychologische problemen van
kinderen en hoe deze verschillen van de volwassen problematiek. De kennis hierover is vandaag
de dag bovendien verbeterd en ook de aandacht voor behandelingen is verhoogt. Model van
psychopathologie: een collectie van werkende assumpties betreffende de rol van biologische,
psychologische en sociale omgevingsfactoren en mogelijke andere factoren in het bijdragen aan
de ontwikkeling van psychopathologie.
- Het medische of ziektemodel vertegenwoordigt het biologische perspectief binnen
psychopathologie. Men dacht dat afwijkend gedrag het gevolg was van onderliggende
fysische afwijkingen of ziekteprocessen. Oorzaken omvatten onder andere genetische
factoren, effecten van vroeg neurologische beschadiging en de effecten van toxische
stoffen. Assessmentprocedures zijn ontworpen om te bepalen in hoeverre het kind
kenmerken laat zien van een vorm van psychopathologie of een diagnose. Ook wordt
gekeken naar de aard van biologische oorzaken. Tijdens een interview wordt naar
informatie gevraagd omtrent de zwangerschap. Behandeling vindt veelal plaats in de
vorm van medicatie.
- Het psychodynamische model vertegenwoordigt ene mix van het medische model en de
psychoanalytische theorie van Freud. De theorie is ontwikkelingsgericht: het kind moet
succes behalen in een fase die kritisch is voor ultiem persoonlijk en sociaal-emotioneel
welzijn. Deze fasen worden ook wel psychoseksuele stadiums genoemd (oraal, anaal,
fallisch en genitaal). Id = instinct (primaire drijfveren), ego = bemiddelt tussen id en
superego, organiseert gedrag en reflecteert hier later in de ontwikkeling over, superego
, = het geweten. Assessment: interview zal ingaan op fysische en
ontwikkelingsgeschiedenis. Behandeling: verschillende vormen van therapie, zoals
speeltherapie voor jonge kinderen.
- Het behavioristische model legt de focus op overt gedrag. Assessment legt de focus op het
onderzoeken van specifieke gedragingen die geleid hebben tot het onaangepaste gedrag
van het kind en omgevingsfactoren die mogelijk bijdragen. De informatie nodig voor een
adequaat behavioristisch assessment: SORC stimuli of situaties, organistische
variabelen (fysische factoren), respons en consequenties. Behandeling gaat ervanuit dat
het grootste deel van abnormaal gedrag is aangeleerd. Therapieën als modeling,
cognitieve gedragstherapie, operante conditionering.
- Het cliëntgerichte model gelooft dat individuen in zichzelf de capaciteit hebben voor
persoonlijke groei en adaptief functioneren. Psychopathologie vindt plaats als gevolg van
sociale of omgevingscondities, opgelegd aan het individu, die op de een of andere manier
in de weg staan van persoonlijke groei. Assessment: wat is er aan de hand met de cliënt?
De richting van behandeling dient bepaald te worden door de cliënt en vindt meestal
plaats in de vorm van spelactiviteiten.
- Het familiemodel ziet de familie of het gezin als een complex en dynamisch sociaal
systeem, waarbinnen het gedrag van elk lid een functie is van druk bestaande in het
systeem. Psychopathologie wordt dan ook gezien als een gevolg van disfunctioneren van
het algemene familiesysteem. Assessment vindt dan ook plaats in de vorm van het
observeren van interacties tussen de verschillende familieleden. Behandeling
familietherapie.
De evolutie van diverse modellen van psychopathologie heeft geleid tot de ontwikkeling van
verscheidene assessment- en behandelingsaanpakken. Verschillende factoren kunnen (in
samenhang) bijdragen tot problemen bij een kind. Behandeling moet dus de natuurlijke
uitkomst zijn van een uitgebreid assessment van het kind, vanuit een zo breed mogelijk
perspectief. Deze behandeling moet bijdragen aan de factoren die verondersteld worden bij te
dragen aan de huidige problemen van het kind.
De Bruyn H9 en H10
Het doel van de indicatieanalyse is het komen tot een verantwoorde, liefst wetenschappelijke
gefundeerde aanbeveling voor de best passende aanpak van het probleem, bij voorkeur als
resultaat van toetsing van indicerende hypothesen. De uitkomsten van de probleem- en
verklaringsanalyse geven wel richting van een interventie aan, maar nog niet de precieze weg.
De term interventie wordt als overkoepelende term gehanteerd voor alle vormen van
professioneel-gedragswetenschappelijke hulpverlening. Het uiteindelijke, globale doel van
interventies is het opheffen of reduceren van een probleem en het tot stand brengen van een
positieve verandering. De aanbevelingen steunen op theoretische en empirische argumenten.
Theoretische argumenten verwijzen bij voorkeur naar de ontstaans- en veranderingsprocessen
van klachten en problemen, omdat die inzicht kunnen geven in de werkzame principes van de
voorgestelde behandeling. Empirische argumenten betreffen feitelijke kennis over, onder
andere, de uitkomsten van een interventie bij (groepen) cliënten met gelijkwaardige klachten,
problemen en verklaringen.
Elk kenmerk dat positief gerelateerd is aan het succes van een interventie wordt beschouwd als
een indicatie (faciliterende factor) de aanwezigheid van dit kenmerk verhoogt de kans van
slagen. Elk kenmerk dat negatief gerelateerd is = contra-indicatie (belemmerende factor).
Hoofdstappen indicatieanalyse:
1. Nagaan of een interventie ingezet kan worden
a. Is behandeling nodig?
b. Is behandeling mogelijk?
c. Is behandeling wenselijk?