Woensdag 6 september – Hoorcollege 1 – Introductie Algemeen Bouwplan
Alle gewervelde dieren hebben een kop, hals, thorax, abdomen en extremiteiten.
Organisme Orgaansysteem Orgaan Weefsels Cellen Organel Molecuul
De onderdelen van OW:
Histologie – Hoorcolleges 2, 3, 5, 7, 9 & 13
Anatomie & Embryologie – Hoorcolleges 1, 4, 6, 8, 10, 11, 12, 14, 15 & 16
Vogels bevatten geen middenrif maar luchtzakken
Reader 1 – Nomenclatuur
,Vrijdag 8 september – Hoorcollege 2 – Cellen
Een cel is de kleinst levende eenheid in een organisme
- Universele concepten van een levend organisme:
- Opslag erfelijke informatie in DNA
- Replicatie van DNA m.b.v. ‘templaat polymerisatie reactie’
- Eiwitten maken via RNA intermediair
- Eiwitten (RNA ook) vervullen katalytische functies (reacties)
- Energie is nodig (ATP)
- Een barrière om ‘gesloten’ chemische omgeving te maken ((plasma)membraan)
- Orgaansysteem, een groep organen die een functioneel geheel vormen
- Orgaan, een geheel van weefsels dat dient om een bepaalde functie te kunnen uitoefenen
- Weefsel, samenstelling van gelijksoortig gedifferentieerde cellen, met vergelijkbare functie die door
intracellulaire contacten of extracellulaire matrix met elkaar verbonden zijn.
Basale soorten weefsels:
Bindweefsel (bijvoorbeeld bot, kraakbeen, bloed en lymfe)
Epitheel (huid, bekleding in het lichaam en vaten)
Spierweefsel (dwarsgestreept, hart en glad)
Zenuwweefsel
Wat vormt een specifiek weefsel:
1. Mengsels van verschillende cellen (samenhang en communicatie & samenhang door hechting aan
elkaar of via extracellulaire matrix)
2. Materiaal dat buiten de cellen een matrix vormt (extracellulaire matrix (ECM))
3. Weefselvloeistof (Voedingstoffen/O2, Afval/CO2 en communicatie factoren)
- Cel, cytoplasma (organellen + cytosol (vloeistof)) + kern + plasmamembraan
De grootte van een erythrocyt (rode bloedcel) is +/- 6 μm.
Dinsdag 12 september – Hoorcollege 3 – Microscopie
1 m = 103 mm = 106 μm = 109 nm
, Contrast houdt in dat je iets alleen maar kan zien als het een andere kleur/grijswaarde heeft dan de omgeving.
Vergroting houdt in hoeveel je iets kan inzoomen. Resolutie bepaalt of je dingen scherp kan zien in beeld.
Soorten kleuring:
H&E AZAN Pas-H
De een bindt aan zuren en ander Bindt goed aan collageen (eiwit), Kleurt suikers en dus
aan basische moleculen. zitten buiten de cel. glycoproteïnen, bijvoorbeeld
slijmcellen.
Kernen zijn paars, algemeen roze Kleurt paars/blauw
Specifieke eiwitten kunnen zichtbaar gemaakt worden door middel van antilichamen op 2 manieren:
- Immuunhistochemie: met behulp van antilichamen met daaraan een gekoppeld een enzym –lokale
depositie van een gekleurd reactieproduct.
- Immuun-fluorescentie: met behulp van antilichamen met daaraan een gekoppeld een fluorescente stof –
lokale depositie van fluorescentie
De elektronenmicroscoop gebruik je bij een resolutie kleiner dan 200 nm, dit kan niet in kleur.
Dinsdag 19 september – Hoorcollege 4 – Embryonale Ontwikkeling
De processen die dorlopen moeten worden van cel tot organisme: