Samenvatting taalfilosofie
Week 1
Slides en aantekeningen
Hoe verloopt wetenschappelijk onderzoek?
- Standaardbeeld (traditoneel)
- Falsifcate ((Popper)
- (Paradigma’s en revolutes ((uhn)
- Onderzoeksprogramma’s (Lakatos)
De empirische cyclus
Wetenschap is:
- Het verkrijgen van inzichten
Intuïtef, chaotsch, createf (-> de empirische wet volgt uit createf denken)
- Ratonele onderbouwing
Logische argumentate
Empirische/experimentele onderbouwing (hypothesevorming = deducte)
Objecteve verifcate mogelijk
- Niet zo maar een mening
- Anders dan geloof
(arl (Popper:
- Waarneming is ook theoriegebonden
- Tegen ‘logisch positvisme’ (probleem van onweerlegbaarheid)
Wel ‘kritsch ratonalisme’
- Falsifcate (conjecture refutaton, vgl. ‘trial error’)
- Theorievorming als evolutonair process:
(Probleem 1 -> create -> theorie T1 -> voorspelling -> test => falsifcate -> verwerp T1
-> probleem 2 -> create -> T2 enz
=> geen falsifcate -> T1 is voorlopig waar
- Alles is waar tot het tegendeel bewezen is (niks is absoluut waar)
(Popper is nauwelijks na te volgen, bij redelijke theorie wordt deze niet verworpen door
afwijkende resultaten, maar er wordt gezocht naar een nieuwe theorie hiervoor
,Thomas (uhn:
- (Paradigma -> ‘normale wetenschap’ binnen een wetenschappelijke gemeenschap
Vakwetenschappelijke theorieën
Filosofsche uitgangspunten
Wetenschappelijke waarden
Exemplarische voorbeelden
- Zelden sprake van falsifcate
- Wetenschap onderhevig aan sociologische verschijnselen
- (Paradigma faalt -> revolute -> nieuw paradigma
Imre Lakatos:
- Onderzoeksprogramma’s
- Vaste theoretsche kern
- Hulp-hypotheses die gefalsif(c)eerd kunnen worden
Een waarneming is nooit theorie-vrij
Werkelijkheid is niet 1 ding dat je in isolate kan toetsen
Week 2
Slides en aantekeningen
Wetenschap levert kennis die dichter bij de waarheid ligt en betrouwbarder en
systematscher is dan ideeën die op een andere manier tot stand zijn gekomen/overgeleverd
Wetenschapsfilosofie onderzoekt de aard van de wetenschap, wetenschappelijke tradites
en methoden, en de rechtvaardiging van de bijzondere waarheidsclaims
Epistemologie is kennisleer; wat is kennis, wat is kenbaar en hoe?
Wetenschappelijk realisme is een theorie/model die de wereld beschrijf zoals hij werkelijk is
(uiteraard bij benadering, geïdealiseerd, zo goed mogelijk)
Wetenschappelijke anti-realistische (instrumentalisme) theorieën zijn ‘convenient fctons’
die empirisch adequate voorspellingen moeten doen, maar niets over het wezen van de
werkelijkheid zeggen -> agnosticisme
Bestaat de wereld?
1- Realisme : de wereld bestaat los van het menselijk denken en percepte
2- Idealisme : de fysieke wereld is op de een of andere manier afankelijk van het
menselijk bewustzijn
Onze waarnemingen zijn beperkt, sommige geluiden horen we niet en sommige spectra zien
we niet. Door dingen te meten wordt het waarnemingspotenteel vergroot. Door ideeën
over te dragen overstjgen we het cogniteve en komen we steeds een stapje verder.
(orte geschiedenis:
Tot aan de 17e eeuw werd wetenschap gezien als onderdeel van de flosofe, de
wetenschappelijke revolute van Galilei, Copernicus, Newton en Descartes leidde tot
verlichtng in de 18e eeuw (de koppeling van experimentele en mathematsche methoden,
nieuwe technologieën, ontworsteling aan dogma’s, methodische twijfel). Hieruit kwamen
drie stromingen, het ratonalisme (van (Plato, Descartes, Spinoza en Leibnitz) waarbij werd
gedacht dat kennis voorkomt uit het denken, tegenover het empirisme (van Bacon, Locke,
Hume en Comte), waar werd geloofd dat kennis voorkomt uit ervaringen en waarnemingen
en de synthese ((ant), waar werd gedacht dat waarnemingen ‘trancendenteren’ tot
verstandelijke categorieën. In de 19e eeuw kwamen de sociale en geesteswetenschappen tot
bloei (het interbellum waarbij allerlei vakgebieden naar methoden uit de natuurwetenschap
,werden gemodelleerd en metafysische uitspraken werden verworpen). Tot aan de jaren 60
van de 21e eeuw was er logisch empirisme/positvisme. Daarna werden de invloeden van
(Popper en (uhn etc zichtbaar.
Inducte: vind empirische aanwijzingen die stelling A ondersteunen ((Popper keurde dit soort
bewijs af omdat het niet strikt logisch is)
Falsifcate: vind empirische aanwijzingen die A ontkrachten
Hoofdstuk 1 Taal en betekenis
Taal als empirisch verschijnsel staat centraal -> het zijn de observeerbare eigenschappen van
natuurlijke talen die het werkdomein vormen
Taal en denken zijn intrinsiek op elkaar betrokken; de vraag naar de mogelijkheid van
realisme hangt nauw samen met die naar de uitdrukkingsmogelijkheden van onze taal
Discourse is de wijze van spreken die gekenmerkt wordt door een eigen, interne dynamiek
De driehoek van betekenis
Denken
Taal Werkelijkheid
Werkelijkheid is het buitentalige, niet-mentale aspect van de werkelijkheid in ruime zin
waarop taal en denken betrekking hebben
Denken bevat niet alleen het discursieve denken, maar ook emotes, voorstellingen,
waarnemingsinhouden ed.
Taal mag hier worden gelezen in generieke zin: niet een bepaalde taal, maar alle natuurlijke
talen
Niet alle betekenisvolle zinnen leggen dezelfde verbinding. Het is de gedachte die een zin
uitdrukt die de specifeke inhoud van de verbinding vertegenwoordigt. Om in
overeenstemming te zijn met deze pre theoretsche intuïte moet betekenistheorie de twee
dingen verantwoorden:
1- Dat en hoe taal is gerelateerd aan de werkelijkheid
2- Dat en hoe taal uitdrukking is van het denken (mentale)
Aan de hand van de driehoek kunnen we theorieën op drie manieren karakteriseren en
vergelijken:
1- In termen van het element waarbij ze het primaat leggen (de relate tussen taal en
denken kan als primair worden gezien tov de relate tussen taal en werkelijkheid)
Extensionele semantek
Waarheidsconditonele semantek (Davidson)
Het uitgangspunt is dat woorden verwijzen naar objecten, en dat zinnen verwijzen
naar situates, opgebouwd uit objecten
, 2- In termen van reducte, een van de elementen in de driehoek elimineren omdat deze
geen rol zou spelen in de verantwoording van de betekenis
(lassieke en moderne mentalisme (Locke, Leibnitz, (Port-Royal, Chomsky, Fodor)
Het uitgangspunt hier is dat woorden staan voor concepten (ideeën), en dat zinnen
staan voor gedachten, opgebouwd uit concepten
Er zijn drie vormen van reductonisme:
Een eliminate van het aspect van de werkelijkheid (extreem mentalisme,
transcendentaal lingualisme)
De structuur van het denken, en in zekere zin ook die van de werkelijkheid, is
afankelijk van de structuur van taal = linguïstisch relatiiisme (Von
Humboldt, Sapir, Whorf)
Het mentale wordt als component van de betekenisrelate geëlimineerd
(behaviorisme – Quine)
(Een combinate van de eerste en tweede opvatng gaat uit van een isomorfe relate tussen
taal – denken – werkelijkheid. Dit is de opvatng die Witgenstein uiteenzet. De betekenis
van een zin is een situate in de werkelijkheid, en de relate wordt tot stand gebracht
doordat het ; denken; van de zinsbetekenis een projecteve relate tussen zin en situate
bewerkstelligd)
3- Een beroep doen op een bijkomend element, zoals het uitbreiden van de
conceptuele ruimte of het opleggen van en additonele structuur aan een van de
elementen
Theorieën die intentes tot communicatef handelen als uitgangspunt nemen
(intentonele semantek -> Grice)
Het idee bij zoveel intentonele semantek als in de taalhandelingstheorie is dat
betekenis hier wordt opgevat als iets dat de werkelijkheid verandert of beoogt te
veranderen
Taalhandelingstheorie (Searle, Austn)
(Platonische betekenistheorie (Frege)
Theorie van directe verwijzingen (hier speelt de werkelijkheid zelf een
consttuteve rol in de totstandkoming van betekenis)
Het idee is hier dat linguïstsche betekenis uiteindelijk kan worden uitgelegd in
termen van de intentes van sprekers om bepaalde cogniteve efecten bij hoorders
teweeg te brengen -> de relate tussen taal en denken is nu een afgeleide van de
primaire relate tussen denken – werkelijkheid
Criteria aan de hand waarvan theorieën getoetst kunnen worden:
Intersubjectiiiteit is waar taal dienst als communicatemedium
Vb. als B begrijpt wat A zegt, en C begrijpt wat A zegt, dan begrijpen B en C hetzelfde
Betrekking op de werkelijkheid wordt gebruikt als taal gaat over de werkelijkheid
Vb. als A zegt dat p het geval is, dan heef A gelijk als p het geval is
Betrekking op het mentale: met behulp van taal drukken we gedachten uit, brengen we
informate over
Vb. als A oprecht beweert dat p het geval is, dan kunnen we afeiden dat A geloof dat p het
geval is
Intentionaliteit betekent dat taalgebruik een vorm is van intentoneel gedrag, sprekers
willen dat hun uitngen op een specifeke wijze het gedrag en de informate van hoorders
beïnvloeden