Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1: Begrip en aard van het internationaal publiekrecht
Hoofdstuk 2: Rechtssubjecten
Hoofdstuk 3: Staten
Hoofdstuk 4: Afbakening van staatsgezag
Hoofdstuk 5: Internationale organisaties
Hoofdstuk 6: Rechtsbronnen
Hoofdstuk 7: Verdragenrecht
Hoofdstuk 8: Bescherming van individuen
Hoofdstuk 9: Vrede en veiligheid
Hoofdstuk 10: Regulering van de economie en duurzame ontwikkeling
Hoofdstuk 11: Aansprakelijkheid
Hoofdstuk 12: Rechtshandhaving en conflictbeslechting
Hoofdstuk 13: Arbitrage en rechtspraak
Hoofdstuk 14: Doorwerking in de nationale rechtsorde
,H1: Begrip en aard van het internationaal publiekrecht
Nederlands recht is van toepassing in heel Nederland. Europees recht omvat het recht in de
27 lidstaten van de Europese Unie. Internationaal publiekrecht is wereldwijd van toepassing.
Voor Nederland is de internationale rechtsorde van bijzondere betekenis. Als kleine en
relatief machteloze staat heeft Nederland er groot belang bij dat internationale politieke
ontwikkelingen worden beheerst door internationaal recht en niet uitsluitend door macht. De
GW weerspiegelt dit belang en geeft de Nederlandse regering de grondwettelijke taak de
ontwikkeling van de internationale rechtsorde te bevorderen (art. 90 GW).
Het ontstaan van het moderne internationaal publiekrecht wordt veelal verbonden met het
ontstaan van de onafhankelijke staat in Europa. Het ontstaan van onafhankelijke staten heeft
een directe en grote invloed gehad op de ontwikkeling van internationaal publiekrecht. Het
naast elkaar bestaan van onafhankelijke en soevereine staten die elk hun eigen belangen
nastreven, vraagt om een organisatiebeginsel dat die onafhankelijkheid beschermt, en op
grond waarvan staten zich gelijkelijk aan regels houden.
De Vrede van Westfalen wordt traditioneel van bepalend belang geacht voor de ontwikkeling
van het interstatelijke internationaal publiekrecht dat in de afgelopen eeuwen de
internationale rechtsorde heeft gedomineerd. Hierbij werd in 1648 het eind van de
Dertigjarige Oorlog bezegeld. Ruim driehonderd politieke eenheden, waaronder de
Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, ontworstelden zich aan het gezag van het
Heilige Roomse Rijk en de Kerkelijke Staat en werden in belangrijke mate onafhankelijk.
Hiermee ontstond een systeem van soevereine en gelijke staten die niet langer waren
onderworpen aan een hoger gezag. Tevens kon nu worden onderscheiden tussen het
publieke gezag, dat werd uitgeoefend door de staat, en de private belangen van de monarch.
Hiermee waren de voorwaarden voor het moderne internationaal publiekrecht gecreëerd. Ter
bescherming van hun veiligheid en onafhankelijkheid, maar ook voor de bescherming van
hun onderdanen, sloten staten overeenkomsten met andere staten. In het netwerk van
onderlinge rechtsbetrekkingen, dat daaruit ontstond, ligt de oorsprong van het moderne
internationaal publiekrecht.
Internationaal publiekrecht regelt de uitoefening van publiek gezag in de internationale
gemeenschap. Het kent bevoegdheden toe aan entiteiten die publiek gezag uitoefenen en
bepaalt het juridisch kader waarbinnen zij deze bevoegdheden moeten uitoefenen.
De internationale rechtsorde erkent in hoofdzaak vier rechtsbronnen: gewoonterecht,
verdragen, besluiten van internationale organisaties en algemene rechtsbeginselen.
Over de vraag of de internationale rechtsorde en de nationale rechtsorde werkelijk
gescheiden rechtsordes zijn, wordt verschillend gedacht. Er zijn twee opvattingen, de
dualistische leer en de monistische leer. In de dualistische opvatting wordt aangenomen dat
de internationale en de nationale rechtsordes geheel gescheiden rechtssystemen zijn. De
monistische leer gaat ervan uit dat er één rechtsorde bestaat, waarvan zowel internationaal
recht als nationaal recht deel uitmaakt. De dualistische aspiratie blijft waardevol omdat ze de
autonomie van in staten georganiseerde politieke gemeenschappen benadrukt boven een
nauwelijks gedefinieerde internationale gemeenschap waarvan de rol in rechtsvorming en
rechtshandhaving belangrijke gebreken heeft in termen van legitimiteit en democratie. Wat
de monistische aspiratie betreft blijft de idee van het primaat van het individu van groot
belang in een tijdsgewricht waarin in grote dele van de wereld staatsgezag absolute vormen
aan blijft nemen en waarin ook in verlichte westerse democratieën individuen vaak een
kwetsbare positie hebben, vooral als zij tot etnische of religieuze minderheden behoren.
,De formele scheiding tussen de internationale en de nationale rechtsorde is in ten minste
drie opzichten gekwalificeerd.
- het modern internationaal recht heeft in belangrijke mate betrekking op de
rechtspositie van natuurlijke personen, vooral in de vorm van rechten van de mens.
- Internationaal recht heeft steeds meer betrekking op onderwerpen die ook door
nationaal recht worden beheerst.
- Steeds meer staten hebben zich opengesteld voor de toepassing van internationaal
recht in het nationale rechtsorde.
Organisatie
De organisatie van de internationale rechtsorde verschilt fundamenteel van de organisatie
van de nationale rechtsorde. De nationale rechtsorde is gecentraliseerd. In de internationale
rechtsorde is centraal gezag op het niveau van de internationale gemeenschap uiterst zwak
ontwikkeld. Het wordt wel gezegd dat de functie van wetgeving wordt vervuld door
verdragen, dat de Veiligheidsraad de uitvoerende macht is en dat internationale rechters
zorg dragen voor de functie van rechtspraak. Deze vergelijking gaat echter mank.
Publiek gezag wordt niet zozeer uitgeoefend door boven de partijen staande instituties, maar
vooral door staten zelf. In deze zin is internationaal publiekrecht niet zozeer het recht van
één gemeenschap, als wel het recht van een veelheid van nationale gemeenschappen. Het
decentrale karakter van de internationale rechtsorde is historisch verklaarbaar, omdat deze
is ontstaan uit de totstandkoming van soevereine en gelijke staten na de Vrede van
Westfalen. Dit decentrale karakter brengt met zich mee dat internationaal publiekrecht in
belangrijke mate rechtsbetrekkingen tussen gelijke partijen regelt.
,H2: Rechtssubjecten
Een persoon of entiteit kan worden aangeduid als internationaal rechtssubject indien hij de
juridische bekwaamheid heeft om binnen de internationale rechtsorde deel te nemen aan het
rechtsverkeer.
Bekwaamheden:
- internationale rechtshandelingen verrichten; zoals het sluiten van verdragen
- beschikken over internationale rechten
- mogelijkheid hebben om hem toekomende rechten op internationaal niveau af te
dwingen, bijvoorbeeld in een procedure voor een internationaal tribunaal
- onderworpen worden aan internationale verplichtingen
- op internationaal niveau in rechten aangesproken kunnen worden en aansprakelijk
gesteld kunnen worden voor schending van op hem rustende verplichtingen.
Niet alle internationale rechtssubjecten bezitten alle of dezelfde bekwaamheden.
Er zijn subjecten met volledige en subjecten met beperkte rechtssubjectiviteit. Een subject
met volledige rechtssubjectiviteit bezit de bekwaamheid om op elk van de hiervoor
aangegeven manieren aan het rechtsverkeer deelt e nemen of daarin te worden betrokken.
Een entiteit met beperkte rechtssubjectiviteit heeft een aantal, maar niet alle, bekwaamheden
dat uit rechtssubjectiviteit kan voortvloeien.
Alleen aan de staat komt volledige rechtssubjectiviteit toe. Internationaal recht bevat geen
geschreven bepalingen die eenduidig vaststellen aan wie rechtssubjectiviteit toekomt. De
vraag wie in de internationale rechtsorde rechtssubject zijn, wordt uitsluitend bepaald door
de internationale rechtsorde zelf. Als vuistregel kan worden aangenomen dat entiteiten en
personen rechtsubjectiviteit bezitten indien zij internationale bevoegdheden, rechten of
plichten bezitten.
Staten
Staten zijn rechtssubjecten die zich kenmerken door een structuur die publiek gezag
uitoefent over een grondgebied en de daar levende bevolking, en die onafhankelijk is van
andere staten.
Internationale organisaties
Intergouvernementele organisaties. Zijn opgericht door entiteiten die publiek gezag
uitoefenen teneinde publieke taken uit te voeren. Bijvoorbeeld de Verenigde Naties, de
Europese Unie en de Raad van Europa. Internationale organisaties bezitten internationale
rechtspersoonlijkheid en nemen als zelfstandige entiteiten deel aan het internationale
rechtsverkeer. Dat betekent niet dat ze geheel los van staten functioneren. Ze bieden ook
institutionele kaders waarbinnen staten kunnen samenwerken teneinde gemeenschappelijk
beleid te formuleren.
De facto-regimes
Tientallen staten hebben slechts beperkte controle over hun grondgebied. In afwezigheid van
effectief gezag wordt de dienst uitgemaakt door niet-statelijke entiteiten, zogenoemde de
facto-regimes. Het betreft in de meeste gevallen groeperingen die tegen de staat in opstand
komen teneinde autonomie te verkrijgen binnen de staat of om zichzelf af te scheiden en een
zelfstandige staat te vormen.
Bevrijdingsbewegingen
Groeperingen die vechten tegen een koloniale mogendheid of een bezettende macht.
Hoewel bevrijdingsbewegingen controle over grondgebied kunnen uitoefenen, is dit geen
noodzakelijk kenmerk van bevrijdingsbewegingen.
,Internationale non-gouvernementele organisaties (NGO’s)
Private organisaties die grensoverschrijdend opereren. Zij kunnen ideële doelstellingen
hebben, zoals Greenpeace International, Amnesty International of Artsen zonder Grenzen.
Of de belangen van het bedrijfsleven bijvoorbeeld de Internationale Kamer van Koophandel.
Anders dan intergouvernementele organisaties kent de internationale rechtsorde NGO’s in
beginsel geen internationale rechtssubjectiviteit tot en dus ook geen internationale rechten of
verplichtingen.
Multinationale ondernemingen
Ondernemingen die in meer dan één staat economisch actief zijn. Ook zij genieten in
beginsel uitsluitend rechtssubjectiviteit binnen de nationale rechtsorde waarbinnen zij zijn
geregistreerd of gevestigd.
Natuurlijke personen
De internationale rechtsorde bepaalt nu direct dat individuen bepaalde individuele rechten
hebben, zonder afhankelijk te zijn van de nationale rechtsorde. In een beperkt aantal
gevallen hebben individuen ook de procedurele mogelijkheid hun rechten zelf op
internationaal niveau af te dwingen.
Overige subjecten
Bijvoorbeeld de Heilige Stoel.
, H3: Staten
Staten
De vier belangrijkste kenmerken van de staat zijn soevereiniteit, regering, grondgebied en
bevolking.
Soevereiniteit
Een staat is formeel onafhankelijk is van andere staten. De staat heeft het exclusieve recht
om binnen zijn grondgebied publiek gezag uit te oefenen, ongehinderd door en onafhankelijk
van andere staten. Staatsoevereiniteit gaat historisch gezien vooraf aan de internationale
rechtsorde, de internationale rechtsorde is immers gebouwd op soevereine staten. In het
moderne internationaal publiekrecht ligt soevereiniteit nog steeds ten grondslag aan de
internationale rechtsorde. Zo biedt soevereiniteit de basis voor het beginsel van instemming,
dat bepalend is voor de vorming en handhaving van internationaal recht. De internationale
rechtsorde, ontwikkeld op grond van soevereiniteit van staten, bepaalt nu zelf de grondslag
en de reikwijdte van het soevereine gezag van staten binnen hun grondgebied.
Soevereiniteit kan worden begrepen als het geheel van door internationaal recht erkende
bevoegdheden, rechten en plichten van staten, voor zover die door bijzondere regels (vooral
verdragen) niet zijn beperkt. Soevereiniteit bestaat derhalve binnen de grenzen van het
positieve recht. Soevereiniteit is, naast het recht op onafhankelijkheid, ook het recht om te
participeren in de internationale rechtsorde, dor het sluiten van verdragen, lid te worden van
internationale organisaties enz. Alle staten zijn formeel gelijk en hebben in gelijke mate
aanspraak op de rechten die voortvloeien uit hun soevereiniteit, art. 2 lid 1 VN-Handvest.
Gezagsstructuur
Het geheel van instellingen die publiek gezag uitoefenen. Zij omvat onder meer het
staatshoofd, de regering met uitvoerende macht en wetgevende en rechtsprekende macht.
Internationaal recht laat de inrichting van de gezagsstructuur over aan de nationale
rechtsorde. Wel stellen bijzondere regels van internationaal recht beperkingen aan de
vrijheid van staten om hun interne organisatie te bepalen. Ook internationale organisaties
eisen in toenemende mate dat staten hun rechtsorde volgens het liberale model van
democratie en rechtsstatelijkheid inrichten.
Grondgebied
Het grondgebied op land, de binnenwateren, voor die staten die aan de zee grenzen een
territoriale zee van maximaal 12 zeemijl, en de lucht boven elk van deze gebieden.
De uitoefening van effectief overheidsgezag over grondgebied gedurende een zekere
ononderbroken periode zal een titel op dat grondgebied opleveren. De titel over grondgebied
kan ook zijn gebaseerd op een verdrag. Hierbij kan het gaan om de volledige overgang van
een staat naar een andere staat of de overgang van een deel van het grondgebied van een
staat naar een andere staat. Ook kunnen staten grondgebied verkrijgen of verliezen als
gevolg van natuurlijke processen, zoals aanwas van gebied door aanslibbing of
aardbevingen. Ook kunnen staten door middel van drooglegging nieuw gebied aan bestaand
gebied toevoegen. Verovering levert tegenwoordig geen titel meer op.
Bij geschillen over de titel van grondgebied, waarbij twee of meer staten aanspraak maken
op grondgebied, is de vraag veelal niet zozeer welke staat gronden voor een titel kan
aanvoeren, als wel de vraag welke staat de sterkere gronden heeft. Titels moeten tegen
elkaar afgewogen worden. Hierbij spelen ook beginselen van erkenning, berusting en
rechtsverwerking. Indien staten er niet in slagen om op basis van de beginselen
overeenstemming te bereiken, zal finale duidelijk kunnen worden gegeven door een
internationaal tribunaal. In uitzonderlijke gevallen hebben internationale organisaties grenzen
van staten bepaald. Internationaal recht stelt geen eisen aan de omvang van grondgebied.