Materieel strafrecht werkgroepopdrachten
Zwart = mijn antwoorden
Rood = werkgroep aantekeningen
Werkgroep 1
Begripsvragen
1. Wat zijn de definities van schuld als element en schuld als bestanddeel (culpa)?
Schuld als element = verwijtbaarheid. Van verwijtbaarheid is sprake als van de dader in
redelijkheid kon worden gevergd dat hij zich anders gedroeg dan hij deed. Als iemand
een reëel gedragsalternatief had.
Schuld als bestanddeel = culpa. Culpa is een verwijtbare aanmerkelijke
onvoorzichtigheid. Onvoorzichtigheid is het in strijd handelen met de norm
(ongeschreven norm: geen wasbenzine op vuur gooien, dat is onvoorzichtig, kampvuur
Castricum).
Wanneer schuld een bestanddeel is wordt het woord schuld in de delictsomschrijving
genoemd. Wanneer schuld een element is, is het onderdeel van de materiële vragen (MG,
DO, W, V).
2. De definitie van culpa bestaat uit drie voorwaarden. Geef bij elk van deze
voorwaarden aan wanneer niet aan de betreffende voorwaarde is voldaan.
De verdachte moet aanmerkelijk onvoorzichtig zijn geweest. Er wordt niet aan deze
voorwaarden voldaan wanneer er een rechtvaardigingsgrond bestaat.
Deze aanmerkelijke onvoorzichtigheid moet de verdachte te verwijten zijn. Er wordt
niet aan deze voorwaarde voldaan wanneer een schulduitsluitingsgrond bestaat.
3. a) Wat zijn de objectieve component en de subjectieve component van culpa?
De objectieve component van culpa is de aanmerkelijke onvoorzichtigheid die aan de
hand van de feitelijke omstandigheden en gedragingen kan worden vastgesteld. De
subjectieve component van culpa is de verwijtbaarheid die te maken heeft met de
gesteldheid van de verdachte en het verwijt dat hem of haar kan worden gemaakt.
b) In hoeverre zijn deze componenten terug te vinden in het arrest Blackout?
Verwijs naar de relevante rechtsoverwegingen.
Objectieve component:
Overweging 3.5: [Daarbij komt het aan…overige omstandigheden van het geval]
Overweging 3.6: [Het Hof heeft blijkens… Wegenverkeerswet 1994 te wijten is] eerste
en tweede zin van 3.6 (roze gemarkeerd)
Subjectieve component:
Overweging 3.6: [Dat kan in concreto… niet kan worden gesproken] derde zin van 3.6
(geel gemarkeerd)
4. Wanneer is sprake van onbewuste culpa en wanneer van bewuste culpa?
Het onderscheidende criterium tussen beide culpavormen is de bewustheid van de
onvoorzichtigheid. Als de culpoze dader zich realiseert dat hij onvoorzichtig bezig is, dan
spreken we van bewuste culpa. Als de wetenschap omtrent de onvoorzichtigheid niet bij
de dader aanwezig is, dan heet het onbewuste culpa. De strafwaardigheid van
onbewuste culpa schuilt in het niet beseffen, het niet weten, waar dat wel nodig was.
, 5. Leg uit hoe het begrip roekeloosheid zich verhoudt tot culpa. Leg ook uit wat het
wettelijke gevolg is van een bewezenverklaring van roekloosheid.
Roekeloosheid is de zwaarste vorm van bewuste schuld (bv. Art. 6 WWW) en levert een
twee keer zo hoge straf op als bewuste schuld. Aan roekeloosheid worden drie materiële
eisen gesteld. Ten eerste moet het gaan om een buitengewoon onvoorzichtige gedraging
van de verdachte. Ten tweede moet de betreffende gedraging een zeer ernstig gevaar in
het leven hebben geroepen. De derde eis luidt dat de verdachte zich ervan bewust was
dat zijn gedraging een zeer ernstig gevaar in het leven zou roepen, althans dat had hij
moeten zijn. Bij een bewezenverklaring van roekeloosheid vindt een substantiële
strafverhoging plaats ten opzichte van de straf van het culpoze delict.
Art. 175 WVW
Lid 1: gewone schuld, 3 jaar
Lid 2: roekeloosheid, 6 jaar
Lid 3: met ½ verhogen
Arrestvragen
6. Geef in eigen woorden weer wat de feiten zijn in deze zaak en geef aan voor welk
feit de verdachte werd vervolgd.
De verdachte wordt vervolgd voor het veroorzaken van de dood of lichamelijk letsel
door schuld (art. 308 Sr). De verdachte heeft in de avond van 16 juni 2006 samen met
anderen een kampvuur aangelegd op het strand van Castricum. De verdachte heeft
houtblokken met wasbenzine besprenkeld en de wasbenzine aangestoken. Toen het
vuur uit dreigde te gaan heeft de verdachte dit geprobeerd tegen te houden doormiddel
van papier. Toen dit niet lukte heeft de verdachte wasbenzine over het vuur
gesprenkeld. Het vuur is in de fles met wasbenzine terecht gekomen en daardoor is deze
fles naar achteren geschoten, tevens ontstond een steekvlam. Hierdoor hebben 3
slachtoffers zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
7. Geef in eigen woorden weer waarom het hof de verdachte vrijsprak.
Het hof heeft de verdachte vrijgesproken omdat de deskundigen die technisch
onderzoek verricht hebben zelf verrast waren door de uitkomsten van het onderzoek.
De tijdens de test waargenomen verschijnselen hadden zij, ondanks hun langdurige
expertise, niet voorzien. Ook zijn deze waargenomen verschijnselen in de literatuur niet
beschreven. Het hof is daarom van oordeel dat de verdachte deze verschijnselen ook
niet had kunnen en moeten voorzien. Ondanks dat de verdachte onvoorzichtig is
geweest kan hem op basis van deze feiten geen verwijt worden gemaakt, waardoor
schuld niet bewezen kan worden (de onvoorzichtigheid was niet aanmerkelijk).
8. Bestudeer punt 11 t/m 15 van de conclusie van de AG. Wat is zijn opvatting over de
vrijspraak van het hof? Op welke component van culpa heeft de redenering van
Knigge betrekking: de subjectieve of de objectieve component? Leg uit.
Volgens Knigge is er een veiligheidsnorm overtreden, de waarschuwing op de fles is
namelijk genegeerd. Wanneer je een veiligheidsnorm overtreedt is er al sprake van
onvoorzichtig gedrag. Het hof vindt dat de verdachte niet voldoende onvoorzichtig is
geweest (aanmerkelijk onvoorzichtig). Gelet op de veiligheidsnormen is dit volgens
,Knigge vreemd, het hof had dan duidelijker moeten zijn waarom het gedrag niet
onvoorzichtig is geweest (bijv. omdat de kinderen ver genoeg zaten, of omdat er maar
heel weinig wasbenzine over het vuur is gegooid).
9. Wat is de opvatting van de Hoge Raad over de vrijspraak van het hof? En op
welke voorwaarde van culpa heeft overweging 2.5 van de Hoge Raad met name
betrekking?
De Hoge Raad is van oordeel dat de vrijspraak door het hof niet onjuist is. Culpa/schuld
is een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De verdachte heeft weliswaar
onvoorzichtig gehandeld, maar niet onvoorzichtig genoeg voor aanmerkelijke
onvoorzichtigheid. Deze redenering van het hof is niet onjuist. Het gaat hier om de
objectieve component (de mate van onvoorzichtigheid).
Onderzoeksvragen
10. Op grond van welke redenering komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van
art. 6 WVW 1994?
De rechtbank is van oordeel dat de vrij complexe kruising met de Willem de Zwijgerlaan,
de aanwezigheid van potentieel ongelijkwaardige - meer kwetsbare -
verkeersdeelnemers bij deze kruising, de drukte op en rondom deze kruising op 9 juli
2012 omstreeks 18.30 uur en de aanwezigheid van een brandweerjeep die, met optische
en geluidssignalen aan, met een snelheid van ongeveer zeventig kilometer per uur over
de Van Boetzelaerlaan reed en de kruising passeerde, vroeg om aanpassing van de
snelheid aan de verkeerssituatie ter plaatse. Daarbij neemt de rechtbank ook de snelheid
waarmee verdachte heeft gereden in overweging. In de verkeerssituatie zoals die zich in
deze zaak voordeed, zou naar het oordeel van de rechtbank een snelheid van vijftig
kilometer per uur reeds te hard zijn. Als uitgangspunt geldt immers dat een bestuurder
zijn snelheid aanpast aan hetgeen de omstandigheden en met name de veiligheid op dat
moment gebieden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte in de gegeven
omstandigheden dan ook met een veel te hoge snelheid heeft gereden. Verdachte heeft
in die omstandigheden bovendien onvoldoende aandacht gehad voor de overige
verkeersdeelnemers. Het fatale gevolg is geweest dat verdachte het slachtoffer niet heeft
gezien, terwijl die zich wel in zijn volle zichtveld bevond, en dat hij daarmee een
verkeersongeval heeft veroorzaakt als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte hiermee
een grove verkeersfout heeft begaan en dat hij dus niet slechts aanmerkelijk (zoals
verondersteld door de officier van justitie), maar zéér onvoorzichtig en onoplettend
heeft gehandeld.
11. Op 21 november 2014 heeft de rechtbank Limburg uitspraak gedaan
(ECLI:NL:RBLIM:2014:10041) in een zaak waarin een 33-jarige man verdacht werd
van het veroorzaken van een verkeersongeval, waarbij drie fietsers (opa, oma en
hun kleinkind van 2 jaar) om het leven zijn gekomen. Lees ook hier de
tenlastelegging en rechtsoverweging 4.3, meer in het bijzonder vanaf ‘Beoordeling
door de rechtbank’ .Op grond van welke redenering komt de rechtbank in deze zaak
tot een vrijspraak van art. 6 WVW?
, Nu uit de objectieve onderzoeksresultaten niet met voldoende mate van zekerheid kan
worden vastgesteld dat verdachte, voordat zijn auto begon te slingeren, te hard heeft
gereden en de rechtbank het bewijs voor dit onderdeel van de tenlastelegging - om
bovengenoemde redenen – niet slechts mag ontlenen aan de (subjectieve)
getuigenverklaringen, acht de rechtbank dit onderdeel van de tenlastelegging niet
bewezen. Dit betekent dat niet kan worden geoordeeld dat verdachte tenminste
aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam heeft gehandeld.
Overschreden norm: op de verkeerde weghelft terechtkomen
Art. 5 WVW: gevaar op de weg veroorzaken, wel bewezen
12. Vergelijk de uitspraken van de rechtbank Den Haag en Limburg met de redenering
in het Blackout arrest en geef aan of u overeenkomsten of verschillen ziet met de
uitspraak van de Hoge Raad in het arrest Blackout. Analyseer daarbij de uitspraken
aan de hand van de objectieve kant van culpa en de subjectieve kant van culpa.
Zowel in de Limburg zaak als in de Den Haag zaak speelt de subjectieve kant geen rol
(verwijtbaarheid), in de Blackout zaak speelt de subjectieve kant wel een rol. De
verdachte uit het Blackout arrest heeft 1 fout gemaakt namelijk het op de verkeerde
weghelft terecht komen. De verdachte van de Limburg zaak is ook op de verkeerde
weghelft terecht gekomen. In vergelijking met de Limburgse zaak is de beoordeling van
zeer onvoorzichtig voor de verdachte van de Den Haagse zaak wat onbegrijpelijk.
Casusvragen
13. Geef aan welk gedrag de wetgever bij de totstandkoming van de
strafverzwaringsgrond ‘roekeloosheid’ voor ogen had.
Met de invoering van een afzonderlijk strafmaximum voor roekeloosheid wordt beoogd
een adequate bestraffing mogelijk te maken in alle gevallen waarin sprake is van zeer
onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare
risico’s zijn genomen. In het algemeen zal bij roekeloosheid sprake moeten zijn van
bewustheid van het risico van ernstige gevolgen, waarbij op zeer lichtzinnige wijze
ervan wordt uitgegaan dat deze risico’s zich niet zullen realiseren. Roekeloosheid vereist
daarmee niet slechts een aanmerkelijke onvoorzichtigheid, maar een zeer ernstig gebrek
aan zorgvuldigheid. Het gaat, anders gezegd, binnen de grenzen van het culpoze delict,
om het zwaarste verwijt dat iemand kan worden gemaakt.
14. Geef in eigen woorden aan wat volgens de Hoge Raad vereist is om tot een
bewezenverklaring van roekeloosheid te komen. Betrek ook de analyse van
Rozemond bij NJ 2014, 220 in uw antwoord. Leg vervolgens uit hoe het criterium
van de Hoge Raad zich verhoudt tot het criterium van de wetgever.
De Hoge Raad stelt drie cumulatieve, materiële eisen aan roekeloosheid. Ten eerste
moet het gaan om een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte. Als
gezegd, volstaat niet slechts een ‘zeer’ onvoorzichtige gedraging. Ten tweede moet de
betreffende gedraging een zeer ernstig gevaar in het leven hebben geroepen. De derde