Samenvatting - Blok 7
Circulatiestoornissen
Inhoudsopgave
HC: Wond & wondgenezing............................................................................................................................ 2
HC: Dermatologie - Bacteriële en virale huidinfecties....................................................................................10
Weblecture ACT........................................................................................................................................... 16
HC: Vaatdruk................................................................................................................................................ 19
HC: Anatomie en fysiologie hart en circulatie................................................................................................ 26
HC: Dermatologie Huidinfecties: mycosen en parasitaire aandoeningen........................................................38
HC: Pathologie hart en circulatie.................................................................................................................. 45
HC: Sonografie............................................................................................................................................. 54
HC: HIV & Aids............................................................................................................................................. 59
HC: Diabetes Mellitus deel 1......................................................................................................................... 64
HC: Diabetisch Mellitus deel 2...................................................................................................................... 73
HC: SOA....................................................................................................................................................... 78
HC: importziekten........................................................................................................................................ 83
HC: Plastische chirurgie (inleiding)................................................................................................................ 87
HC: Behandeling van brandwonden en corrigerende operaties.....................................................................91
HC: Voeding & wonden................................................................................................................................ 96
HC: huidverschijnselen bij CVI...................................................................................................................... 99
HC: behandeling van de wondrand............................................................................................................. 103
HC: weblecture CVI.................................................................................................................................... 104
HC: Immunosuppressiva (immunomodulantia), penicillamine, synthetische anti-malariamiddelen.............108
HC: Gastcollege brandwonden.................................................................................................................... 110
,HC: Wond & wondgenezing
Hoe ontstaat een ziekte?
Ons lichaam wordt de gehele dag blootgesteld aan prikkels waarvan meerdere potentieel
schadelijk. Zo zijn hondenbeten zeer gevaarlijke wonden mede ten gevolge van infectie.
Uitlaatgassen. Influenza virus door bijvoorbeeld hoestende passagiers in de trein. E. coli is
een darmbacterie, aan het kraantje bij het toilet / deurklink.
Noxa / noxe = schade
Een noxe/noxa is een schadelijke prikkel = ziekteoorzaak.
Nocisensoren (= pijnzintuigen) gevoelig voor beschadiging.
Verschillende soorten noxe zijn:
Exogene noxe (van buiten)
Endogene noxe (van binnen)
In het lichaam is een dynamisch evenwicht: homoiostasis (= homeostase): lichamelijk,
geestelijk en sociaal (economisch). Een noxe brengt dit dus uit evenwicht.
Iedere ziekte heeft een oorzaak, maar die is niet altijd bekend.
Monocausaal (één oorzaak, noxe)
Multicausaal (meerdere oorzaken, noxe)
Ethiologie van een ziekte = oorzaak van een ziekte (wetenschap)
Endogene noxe (van binnen)
Afwijkende genen of chromosomen: immuundeficiënties, enzymdeficiënties
Anatomische afwijkingen
Bij de embryo in de baarmoeder: medicamenten, drugs, roken, zuurstof tekort,
virusinfecties (rodehond/rubella, toxoplasma)
Exogene noxe (van buiten)
Fysisch: druk, thermisch (warmte/kou), elektrisch, straling, geluid, zuurstoftekort
Chemisch (etsende stoffen, gif)
Biologisch (Infecties: bacteriën, virussen, schimmels)
Oorzaken gelegen in de voeding (besmet voedsel, andere ziekmakende
bestanddelen, kwantitatief/kwalitatief onjuist van samenstelling, vitaminen,
sporenelementen). Voorbeeld: het eten is bedorven, salmonella in kip, de kok heeft
hepatitis A, we eten pinda’s (allergie type 1, schimmel).
Wat gebeurt er in de cel?
Normaliter kunnen cellen op prikkels reageren en zich aan de prikkel aanpassen.
Homeostatisch evenwicht: de cel blijft in evenwicht met zijn omgeving en er vindt geen
verandering in structuur en functie plaats. Het aanpassingsvermogen van de cel hangt af van
de soort cel, celdelingsfase, cel leeftijd
en cel conditie.
,Als de cel zich niet kan aanpassen kunnen er veranderingen optreden:
Hypertrofie: de cel wordt groter (gevolg: het orgaan/weefsel wordt groter)
Hyperplasie: het aantal cellen neemt toe (gevolg: het orgaan/weefsel wordt groter)
Metaplasie: cellen gaan zich in een andere richting differentiëren
Neoplasie: autonome celgroei (bijvoorbeeld ten gevolge van oncogene virussen)
metaplasie
Regressieve veranderingen = een
achteruitgang (regressie) in de functie en de structuur van de cel.
Door het inwerken van de noxe kunnen er verschillende dingen gebeuren:
De cel herstelt
De cel verandert
De cel gaat dood Celdood = necrose
Achteruitgang in functie en structuur op cel- en weefselniveau:
Degeneratie: ophoping van abnormale substanties in/of tussen de cellen:
o Hydrophische degeneratie
o Vettige degeneratie
o Hyaliene verandering
o Mucoïde verandering
o Dystrofische calcificaties (= ophoping van calcium/kalk in
pathologische eerder veranderde weefsels)
Atrofie: cellen worden kleiner en aantal cellen neemt af
Necrose (= celdood) na de celdood kunnen er drie dingen
gebeuren:
o Degeneratie: de cellen worden vervangen door gelijkwaardige cellen (geen
litteken)
o Reparatie: de cellen worden vervangen door bindweefsel (littekenweefsel)
o Dood treedt in: te veel cellen zijn doodgegaan
Necrose, gangreen = een klinische term, een zwarte verkleuring van het necrotisch weefsel.
Hoe ontstaat ziekte?
Noxe: de aard en intensiteit, de tijd dat men eraan blootgesteld wordt
Afweer: constitutie (erfelijke eigenschappen) en conditie (bv. leeftijd,
voedingstoestand, slaappatroon, of je sport of niet etc.)
Hoe beschermen we ons?
Aspecifiek
Specifiek
Normaliter kunnen cellen op prikkels reageren en zich aan de prikkel aanpassen
, Afweer / weerstand / immuniteit
De sleutel tot afweer is herkenning.
Niet specifieke immuniteit (= aspecifiek)
Fysieke barrière (huid = lage pH, slijmvliezen)
Ontstekingsreactie
Bacterie dodende stoffen (zweet, talg, maagzuur)
Trilhaar epitheel luchtwegen
Specifieke immuniteit
T-lymfocyten
B-lymfocyten
Indien de barrièrefuncties onvoldoende zijn geweest,
kunnen de volgende systemen in actie komen: de
aspecifieke afweer en de specifieke afweer
(immuunreactie).
Aspecifieke afweer/weerstand: natuurlijke immuniteit zit standaard in ons lichaam:
Fysische barrière
Eiwitten
Cellen
Door de aspecifieke weerstand ontstaat een ontsteking.
Specifieke afweer/weerstand Verworven immuniteit = antistoffen ontstaan pas nadat het
lichaam in contact is geweest met een bepaalde ziekteverwekker (zoals een virus of
bacterie)
Eiwitten (immunoglobuline)
Cellen
Cellen betrokken bij de afweer:
Witte bloedcellen (= leukocyten) onderverdeeld in granulocyten:
o Neutrofiele granulocyten
o Eosinofiele granulocyten
o Basofiele granulocyten
Granulocyten (aspecifiek) kunnen door de vaatwand heen. Fagocytose van bacteriën.
De werking is minder dan dat van de macrofagen.
Monocyten (macrofagen ontstaan uit monocyten, aspecifiek). Na enkele dagen in de
bloedbaan nestelen zij zich als macrofagen in het weefsel. Macrofagen zijn aanwezig
in bindweefsel huid, darmwand, longblaasjes. Werking:
o Fagocytose
o Antigeen presenteren aan het specifieke immuunsysteem
o Afgifte interleukine: lymfocyten lokken naar geïnfecteerd weefsel
Specifieke afweer / weerstand: richt zich tegen zeer specifiek micro-organismen.
Kenmerkend is het aspect van het geheugen, wat betekent dat de immuniteit pas ontstaat na
contact met een micro-organisme. Welke lymfocyten zijn betrokken bij specifieke afweer:
T-lymfocyten: ontstaan in thymus en gaan daarna naar de lymfeklieren. Cellulaire
immuniteit = zijn als cellen rechtstreeks betrokken bij onschadelijk maken van
lichaamsvreemde stoffen.
o T-regulator cellen (helper / suppressor)
o T-effector cellen (killer / geheugen)
B-lymfocyten: ontwikkelen zich in het beenmerg tot immuuncompetente cellen.
Verspreiden zich naar lymfeklieren, darmwand, tonsillen. B-lymfocyten vormen zich